Indische Letteren. Jaargang 10
(1995)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||
Pattimura en het kind van Saparua
| ||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||
Thomas Matulesia. Tekening door Q.M.R. Ver Huell (1817).
| ||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||
uit om het bestuur van de Engelsen over te nemen. Dat was geen gemakkelijke opgave. Een Commissie van twee, bestaande uit Nicolaas Engelhard en J.A. van Middelkoop, was aangewezen om op Ambon orde op zaken te stellen. Als resident van het eiland Saparua, dat zich ten oosten van Ambon bevindt, werd benoemd de 27-jarige Johannes Rudolph van den Berg. Samen met zijn vrouw, Johanna Christina Umbgrove, en hun vier kinderen, kwam hij op 15 maart 1817 op Saparua aan. Bestuurservaring had hij niet. Op 14 mei brak op het eiland een opstand uit, die onder leiding kwam te staan van Thomas Matulesia, ongeveer 34 jaar oud. Als burger van Saparua had hij dienst genomen in het Engelse leger, waar hij de rang van sergeant-majoor had bereikt. Op 16 mei bestormde hij, samen met een paar honderd aanhangers, het kleine fort Duurstede, waar zich, samen met een handvol soldaten, ook de familie Van den Berg bevond. Het gevecht duurde van zes uur 's morgens tot drie uur 's middags. De opstandelingen drongen toen de versterking binnen en doodden iedereen die zij daar tegenkwamen. Toen berichten over dit voorval Ambon bereikten, werd een troepenmacht van ruim tweehonderd man onder majoor Beetjes uitgezonden om de orde te herstellen. Die poging is jammerlijk mislukt. Op 20 mei werden de meeste soldaten op het strand van Saparua afgemaakt, de majoor incluis. Slechts dertig soldaten wisten te ontkomen. De opstand sloeg over naar het nabijgelegen eilandje Nusa Laut, naar de zuidkust van Seram (vroeger: Ceram), en naar het schiereiland Hitu op Ambon. Op 3 augustus werd fort Duurstede door de Hollanders heroverd, en pas in het najaar was de opstand geheel onderdrukt. Op 12 november werd Pattimura gevangen genomen. Diezelfde dag werd de vijfjarige Jean Lubbert van den Berg, die de slachtpartij bleek te hebben overleefd en al die tijd in het binnenland van Saparua verzorgd was, aan de Nederlanders overgedragen. Hij mocht toezien hoe Matulesia met drie anderen op 16 december 1817 nabij het fort Nieuw-Victoria op Ambon terecht werden gesteld. Dit is, in het kort, de weergave van de feiten. Schilderachtige details heb ik vooralsnog achterwege gelaten. Er is een heftige discussie ontstaan over de oorzaken van de opstand. Duidelijk is echter, dat verschillende factoren daarbij een rol hebben gespeeld. Zo is het opmerkelijk, dat de opstandelingen christenen waren, die zich door het Nederlands gouvernement in de uitoefening van hun geloof belemmerd zagen. Daar is in 1963 nog eens op gewezen door dominee I.H. Enklaar, in zijn boek over Joseph Kam, de apostel der Molukken.Ga naar eind3 In deze bijdrage gaat het er mij niet om, wat er nu precies gebeurd is, of wat nu exact de verschillende oorzaken zijn geweest die tot deze ongeregeldheden hebben geleid. Ik wil een antwoord geven op de vraag, hoe deze opstand in de literatuur terecht is gekomen. Het zou interessant zijn om na te gaan hoe de gebeurtenissen in de literatuur van de Molukken zijn uitgebeeld, en wat de achtergronden zijn van de Pattimura-cultus daar.Ga naar eind4 | ||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||
Ik beperk me hier uitdrukkelijk tot de Indisch-Nederlandse literatuur. Daarbij zijn verschillende genres te onderscheiden, die ik nu kort de revue wil laten passeren.
Om te beginnen is er het reisverhaal. De belangrijkste auteur in dit genre, wat Saparua betreft, is de marine-officier Maurits Ver Huell (1787-1860), die in die jaren een tocht door de archipel maakte met zijn schip Admiraal Evertzen, en nauw bij het neerslaan van de opstand betrokken was.Ga naar eind5 Zijn oorspronkelijke aantekeningen zijn alle verloren gegaan, maar in 1835 en 1836 publiceerde hij in twee delen zijn Herinneringen van eene reis naar de Oost-Indiën, waarin hij met welversneden pen verslag deed van alles wat hem in de Oost aan belangwekkends was opgevallen, met een grote voorkeur voor het landschap en de natuur. Men dient te bedenken dat deze herinneringen pas jaren later geschreven zijn. In het ‘Voorberigt’ zegt de auteur dan ook: ‘Daarbij waren vele omstandigheden gedeeltelijk mijn geheugen ontsnapt, waardoor enkele onnaauwkeurigheden in mijn werk kunnen geslopen zijn.’Ga naar eind6 Dat geldt natuurlijk des te sterker voor wat hij niet zelf had meegemaakt. Toch is hij, wat sommige gebeurtenissen betreft, onze belangrijkste getuige. De kleine Van den Berg werd op Saparua aan hem overgedragen. Hij was het die ervoor zorgde dat het kind weer terugkwam bij zijn bloedverwanten. Toen de familie Van den Berg vermoord werd, bevond Ver Huell zich op Ambon, waar men een wanhopig briefje van de echtgenote van de resident had ontvangen. Zijn beschrijving van het drama, hoe beeldend ook, is dus niet uit de eerste hand. Toch lijkt deze nog het meest op een ooggetuigeverslag. We zien hoe de aanvallers het fort binnendringen, de resident vastbinden en neerschieten. Met het vergieten van dat bloed neemt ook hun woede toe. Dan verplaatst het perspectief zich naar de echtgenote: De wanhopende moeder is omringd van hare schuldelooze kindertjes, bewusteloos van het ijsselijk lot, dat haar boven het hoofd hangt. Zij hoort geweerschoten vallen; het bloed verstijft haar in de aderen; alleen, van alles verlaten, geene hulp, geene uitkomst! - Weldra hoort zij een woest getier van buiten; het nadert; en nu dringt eene bende woedende barbaren binnen, met bebloede klewangs of hakmessen gewapend, en met los hangende haren, die in lange gitzwarte lokken, om hunne van woede grijnzende, angezigten zwieren. Zij slepen de ongelukkige met haar van angst gillend kroost naar het kasteel. Het eerste hartverscheurend voorwerp, dat haar trof, is haar echtgenoot, zielloos in het bloed badende voor hare voeten. - De bloeddorstige Indianen dringen de weerloze slagtoffers in hetzelfde vertrek, waaruit haar echtvriend ter slagtbank gevoerd | ||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||
werd, en gunnen haar geen tijd, om de overmaat van hare ellende te overzien. Hare teedere lievelingen worden onder hare oogen, onder het uitbraken der verfoeijelijkste verwenschingen, aan stukken gehouwen. Van wanhoop verwilderd, stort de rampzalige zinneloos ter neder; als tijgers scheuren zij de hoog zwangere vrouw...Ga naar eind7 Daar stopt het relaas dan abrupt. Onmiddellijk komt de verteller weer aan het woord: ‘Doch mijn pen weigert zoovele gruwelen ter neder te schrijven. Wie huivert niet bij het beschouwen van dit zwart tafereel van onmenschelijkheid! - En dit waren menschen, reeds bestraald door het zachte liefdevolle licht van het Evangelie. Hoe weinig waren deze stralen nog in hunne boezems doorgedrongen!’Ga naar eind8 Niet minder kleurrijk is het relaas van de mislukte strafexpeditie onder majoor Beetjes, dat Ver Huell optekende uit de mond van een der weinige overlevenden, de heldhaftige adelborst 't Hooft. Aan anderen ontleende hij aanvullende gegevens, die hem in staat stelden, het verhaal van de opstand te beschrijven. Op 23 oktober 1817 zeilde hij met de Evertzen naar Saparua, waar hij in de baai voor anker ging. Daar klom op een avond een ‘jongen Indiaan’ aan boord, die een opmerkelijke mededeling deed: ‘een der kinderen van den vermoorden Resident Van Den Berg, voegde hij er met nadruk bij, was bij de slagting zijner ouders ontsnapt, en nog in leven bij een burger-huisgezin van Saparoua, Salomon Patiwaal genaamd, die tevens zijn meester was.’Ga naar eind9 Enige dagen later, op 12 november, kwam een ‘talrijke bende rebellen’ zich overgeven, en daar verscheen ook het kind: Het was door eene Indiaansche vrouw in het bloedbad zijner ouders, broeders en zusters gevonden. Het arme wichtje had zich, gedurende deze ijzingwekkende gebeurtenis, en reeds gewond zijnde, door eene ingave der Goddelijke Voorzienigheid stil gehouden. [...] Toen de moordenaars naar elders gegaan waren, had de nieuwsgierigheid eenige der eilanders naar dit moordtooneel gelokt. Het kind bemerkende, dat alles dood en stil om hem heen geworden was, ligtte het bebloede hoofdje op, en zeide in het Maleitsch tegen eene vrouw: ‘goa belong Matti’ (ik ben nog niet dood). Deze, door een diep medelijden voor het weerlooze deelijk gewonde kindje getroffen, had haren man geroepen, die het opperhoofd der rebellen verzocht, om het kind te mogen behouden. De eerste woede der Indianen was nu bekoeld; en onder de woorden: ‘tra verdoeli ambel itoe babi poeti’ (het kan niet schelen, neem dat witte varken), gaf hij het weesje aan de goedhartige Indianen, die dadelijk de kwetsuren verbonden. Sedert dien tijd, had het bij hen in het woud geleefd. Het lieve kind had alleen een hemdje aan, en was sterk door | ||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||
‘Het wedervinden van het eenig overgebleven kind van den vermoorden resident Van den Berg.’ Aquarel door Q.M.R. Ver Huell (fragment).
| ||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||
de zon verbrand. Het regteroor was door midden gekapt, en bovendien had het nog eenen grooten houw over het hoofd gekregen. Ik nam het ouderlooze kind, dat omtrent zes jaren oud scheen, bij mij aan boord, en gaf het, bij mijne terugkomst op Java, aan zijne bloedverwanten over.Ga naar eind10 Daarop werd ook de leider van de opstand, Thomas Matulesia, aan boord van de Evertzen gebracht. Ver Huell, die een nogal middelmatig uitgevallen portret van de rebel tekende, beschreef hem aldus: ‘Thomas Matulesia was een man van ongeveer vier-en-dertig jaren oud, rijzig van gestalte, schraal van wezen, van een duister uitzigt, dat evenwel niets sprekends of vernuftigs had. Hij was geheel in gedachten verzonken, en als geplet door zijnen val.’Ga naar eind11 Ver Huell heeft bovendien weten te achterhalen, hoe de bendeleider er tijdens de opstand uitzag: ‘Hij was gedurende dien tijd meest gekleed in eene uniform, en versierd met de epauletten van wijlen den Majoor der Genie Beetjes, bij de uitbarsting des oproers omgekomen. Hij droeg een’ hoed met pluimen en eene sleepsabel op zijde.’Ga naar eind12 Op 16 december vond op Ambon de terechtstelling plaats van de leider en drie andere ‘hoofden der muiters’. Het vonnis werd voorgelezen: Toen Matulesia hoorde, dat zijn ontzield ligchaam ten eeuwigen dage in eene ijzeren kooi zoude hangen, opdat het, als ware hetzelve tot stof vergaan, nog ten afschrik zoude dienen voor zijne gruweldaden, ligtte hij even het hoofd op, en zag toen weder strak voor zich neer. [Vervolgens werden eerst de drie anderen opgehangen, en toen was hij aan de beurt, PvZ] Hij stapte onbeschroomd de ladder op, en boven komende, toen hem de noodlottige strop om den hals geslagen was, groette hij de regters zeer nederig, en zeide met eene bedaarde stem: ‘slammat tingal Tuang Tuang,’ eene Oostersche wijze van groeten, dat letterlijk een gelukkig achter- of terugblijven beteekent; en hij stortte in de eeuwigheid.Ga naar eind13 Het boek van Ver Huell is verlucht met gravures naar tekeningen van zijn hand. Hij tekende ook met de pen: de lezer krijgt een duidelijke voorstelling van de taferelen die hij beschreef. Betrouwbaar was hij, zoals hij zelf al zei, echter niet altijd. Latere onderzoekers hebben verschillende onnauwkeurigheden in zijn relaas kunnen aanwijzen.
Het volgende genre dat aandacht verdient is de autobiografie. Het mooiste voorbeeld dat men zich hier wensen kan, zijn de herinneringen van het gehavende kind zelf: Jean Lubbert, die zich vanaf het jaar waarin hij zijn egodocument voltooide, 1875, bij Koninklijk Besluit Van den Berg van Saparoea mocht noemen.Ga naar eind14 | ||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||
Na een introductie waarin verteld wordt waarom zijn vader naar Indië ging, beschrijft de auteur wat hij zich van de aanval op het fort herinnert. De bezetting verdedigde zich door het afschieten van enige draaibassen. Toen een van die kleine kanonnen ontplofte, werd de vader gewond. Men droeg hem het lokaal binnen, waarin de moeder zich met de kinderen had teruggetrokken. De verdedigers vochten door, maar moesten zich ten slotte overgeven. Ze werden allen door de aanvallers vermoord. Daarop richtte de aandacht van de rebellen zich op het vertrek waarin de familie Van den Berg zich bevond. Omdat het hier om een cruciale passage gaat, citeer ik die in zijn geheel: Eenige oogenblikken na het openschieten der deur van ons lokaal, verscheen er eene woeste bende Indianen, allen gewapend met krissen, pieken en klewangs: mijne Moeder die het digste bij de deur was, de troep ziende, en door angst bekropen, niet wetende hoe zich te redden, vloog op de deur aan, waarschijnlijk denkende zich daar buiten op het plein te kunnen redden, doch deze in doodelijken angst beproefde daad, vervroegde haar dood, want nauwelijks in het midden der deur, tusschen de oproerlingen gekomen zijnde, of reeds zagen mijn' Vader en ik, haar aangrijpen en was de goede Vrouw in een oogwenk onthoofd; Mijn Vader hoe weerloos ook, ziende dat Zijne Vrouw werd aangegrepen, sprong op om ter hulpe te snellen, terwijl ik ZEd als het ware uit instinct volgde: de moordenaars mijn vader ziende, stoven dadelijk weder naar binnen op hem los, doch voor zij tot hem genaderd waren kwamen hun, Zijne drie jongste kinderen tegen, die hunne Moeder hadden willen volgen, die onder onze oogen gruwelijk werden vermoord, waarna zij als wilde tijgers op mijn' Vader losgingen, die zich nog trachtte te verdedigen, doch spoedig vermand, onder de klewang houwen bezweek. Ik zag hem vallen, die goede Vader, die, zoo verwond zijnde zich toch nog verweerde, zeker om te trachten zijn eenig overgebleven kind met zichzelven te kunnen redden, doch met zijn val, was het gruwelstuk volbragt, waarna zij mij, het weerloos overgebleven kind, mededoogloos neersabelden, waardoor ik drie zware en drie ligtere wonden aan het hoofd kreeg, welke mij als dood; op de planken deden storten, en daar bewusteloos bleef liggen.Ga naar eind15 Toen kwam de redding voor de kleine Jean Lubbert: Hoe lang ik zoo ben blijven liggen, weet ik niet regt, alleen weet ik, dat ik in het holst van den nacht volgende op den moord van den vorigen dag, weder bijkwam, gekweld door een onleschbaren dorst, waarschijnlijk tengevolge van het bloedverlies uit mijne wonden; op dat oogenblik nog half onbewust | ||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||
zijnde, in welk gevaar ik verkeerde, riep ik de meid, om mij drinken te geven, die er natuurlijk niet was; het geluk wilde evenwel voor mij, dat een gewezen slaaf, van mijne Ouders, Salomo genaamd de wacht had voor de deur, en door mijn geroep opmerkzaam geworden, naar binnen kwam, en mij daar deerlijk gewond vond liggen. Ik geloof dat die man, ofschoon ook tot de oproerlingen behoorende, toen medelijden kreeg, met het zoo deerlijk gehavende kind, althans hij gaf mij te drinken, en verzorgde mij zoo goed hij kon, tot den volgenden morgen.Ga naar eind16 Deze Salomo zou het kind die ochtend naar Thomas Matulesia hebben gebracht, die in het manuscript met ‘Sultan’ wordt aangeduid: ‘Salomo sprak met den Sultan, en vroeg op mij wijzende, of hij het Witte Varken (een scheldnaam waarmede zij de blanken betitelen) mogt behouden en medenemen; Na een oogenblik aarzelens, waardoor het betere gevoel van medelijden de overhand bekwam, gaf de Sultan met zijn hand (zonder te spreken), het teeken, dat zijne vraag was toegestaan.’Ga naar eind17 Dat ‘witte varken’ stemt overeen met het ‘babi poeti’ van Ver Huell. Het was echter niet Salomo die zich tot Matulesia richtte, maar Salomon Pattiwael, een andere inwoner van Saparua. Diens zoon Benjamin stelde later in het Maleis een verslag van de gebeurtenissen op dat in het Nederlands werd vertaald. Ook in deze versie werd het kind door de slaaf Salomo gevonden en vervolgens naar de aanvoerder gebracht. Deze overlegde met zijn raadslieden en met het volk: Daarop knielde mijn vader Salomon Pattiwael in het midden der vergadering en smeekte om zoo het kon het kind vrij te laten, het niet te dooden, maar te laten leven, opdat mijn Vader het als zijn pleegkind mocht behouden en zijne wonden genezen. Daarop zeide de aanvoerder tot zijne raadslieden en tot al het volk ‘dat niemands zwaard het kind aanrake; ieder, onverschillig wie, die het kind leed doet zal met geheel zijn geslacht gedood worden’. Daarop omhelsde mijn Vader dat kind, bracht het in zijn huis, wiesch het bloed uit zijne wonden en zocht die te genezen.Ga naar eind18 Het was deze Salomon die het kind verzorgde en met zich meenam de bossen in, toen het bij de aanval van majoor Beetjes te gevaarlijk werd. Van dat verblijf is Jean Lubbert onder meer het volgende bijgebleven: ‘bijna naakt en van alles beroofd, bragt ik, met de familie Salomo, nachten op de boomen door, waar ik op een tak gebonden werd, om mij voor vallen te vrijwaren, terwijl ieder nacht, ter verjaging van het wild gedierte, onder aan den voet van die boomen, een vuur werd aangestoken. Ongeveer drie maanden, bragt ik zwervende in die wildernis door, ten prooi aan de grootste ontberingen.’Ga naar eind19 Van de overdracht | ||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||
Jean Lubbert van den Berg van Saparoea.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||
aan de Hollanders herinnerde hij zich niets meer; wel van de executie der opstandelingen, die hij staande op de poort van het fort te Ambon moest bijwonen. Deze herinneringen werden in 1948 uitgegeven door de kleinzoon van het slachtoffer, C.J.G.L. van den Berg van Saparoea, gepensioneerd Ritmeester der Huzaren, die zich niet alleen beijverd heeft allerlei correcties aan te brengen, maar ook alle andere publikaties over de tragedie op het eiland aan een kritische beschouwing heeft onderworpen.
Het is niet geheel onbegrijpelijk, dat het drama zo weinig sporen heeft achtergelaten in de Indische jeugdliteratuur. Via de bibliografie van Dorothée Buur kon ik vooralsnog slechts één boekje achterhalen.Ga naar eind20 Het is gepubliceerd omstreeks 1865 en werd geschreven door G. van Sandwijk, die de vaderlandse jeugd binnen 32 bladzijden in ijltempo over de aardbol sleurt onder de titel Een kijkje in de Nederlandsche bezittingen in Azië, Afrika en Amerika. Zo wordt er ook een snelle blik geworpen op Saparua, waar de tragedie acht jaar eerder zou hebben plaatsgevonden dan volgens alle andere bronnen: ‘Hier kunnen wij ook nog een bezoek brengen aan het vlek Sieri-Sorrij, hetwelk in 1809 bij den opstand van den muiteling Thomas Matulesia, waarbij de adsistent-resident van den Berg en de zijnen jammerlijk werden vermoord, door negen verschansingen van klipsteen werd versterkt. Door de dapperheid onzer soldaten werd het echter overmeesterd en het hoofd der opstandelingen Matulesia gevangen genomen.’Ga naar eind21 Interessanter is het boek dat de rasverteller Johan Fabricius in 1978 publiceerde. Het heet De schreeuw van de witte kakatoe en draagt als ondertitel de Pattimura-opstand in de Molukken. Een Indonesische vertaling verscheen in 1980.Ga naar eind22 In dit verhaal laat Fabricius Jean Lubbert van den Berg als oude man terugkeren naar het eiland waar de slachtpartij heeft plaatsgevonden, omdat, zoals de hoofdpersoon zegt, ‘mijn leven niet volledig zou zijn als ik niet tot de oorsprong ervan terugging en weer aanknoopte waar het abrupt werd afgebroken’.Ga naar eind23 De opstand is min of meer historisch verantwoord beschreven, maar verder heeft de auteur, zoals de flaptekst zegt, ‘van zijn dichterlijk recht gebruik gemaakt om zich door zijn verbeelding te laten inspireren’. Dat blijkt vooral uit het begrip dat de oude Jean Lubbert voor de handelwijze der Molukkers kan opbrengen: de onderdrukking door de Hollanders en de keiharde vergeldingsacties die op de opstand volgden, worden breed uitgemeten. Die kritische houding ten opzichte van het kolonialisme maakt het boek duidelijk tot een produkt van de tijd waarin het geschreven is; de echte Jean Lubbert kan men op grond van zijn egodocument niet van een dergelijke anachronistische ruimhartigheid betichten. Fabricius schreef een vlot leesbaar verhaal met een verrassend slot, maar zonder literaire pretenties. | ||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||
Het opmerkelijkste werk dat de tragedie op Saparua in de literatuur heeft opgeleverd, is ongetwijfeld het verhaal ‘De juwelen haarkam’ van Maria Dermoût uit 1956.Ga naar eind24 Ook zij maakte gebruik van historische gegevens, ook zij liet zich inspireren door haar verbeelding. Maurits Ver Huell - hier naar zijn eerste naam Quirien genoemd - keert na zijn Indische avonturen terug naar zijn ouderlijk huis in de Achterhoek. De Leidse student en tekenaar Alexander Ver Huell blijkt zijn broer te zijn - en niet, zoals in werkelijkheid, zijn zoon. Veel gaat terug op het reisverhaal van de echte Ver Huell. Zo verwijst de kam uit de titel van het verhaal naar een passage uit de Herinneringen: ‘Mij werd toen een, rijk met diamanten bezette, kam overhandigd, bij het opperhoofd gevonden. Dit sieraad had, naar alle waarschijnlijkheid, eenmaal wijlen Mevrouw Van den Berg toebehoord. In het vaderland teruggekomen, heb ik hetzelve aan den grootvader van het eenig overgebleven kind van deze wreedaardig vermoorde vrouw, den Heer Umbgróve, toegezonden, als eene gedachtenis zijner ongelukkige moeder.’Ga naar eind25 Bij Maria Dermoût is Ver Huell de kam persoonlijk bij haar ouders langs gaan brengen. In haar verhaal voelt hij zich in Nederland, waar men beter lijkt te weten wat er op Saparua gebeurd is dan hij, niet meer thuis. Dat blijkt ook uit wat zijn moeder 's avonds tegen hem zegt, wanneer hij al in bed ligt: ‘Waarom ben je zo ver weg gegaan,’ vroeg zij ineens zonder overgang, ‘naar dat vreemde land, die vreemde mensen? Nu kun je niet meer terugkomen.’ Op subtiele wijze weet Maria Dermoût duidelijk te maken dat Ver Huell zijn twijfels heeft over het gebeurde. Hij lijkt sympathie te voelen voor de opstandeling, en kritiek te hebben op zijn landgenoten, al wil hij dat zichzelf nauwelijks bekennen. ‘De juwelen haarkam’ is een raadselachtig maar sfeervol verhaal, dat eens te meer het meesterschap van Maria Dermoût bewijst.
Zo weerspiegelt zich de tragische geschiedenis van Pattimura en het kind van Saparua in de literatuur: kleurrijk beschreven door Ver Huell, aangrijpend in het egodocument van het kind als oude man, slordig als wetenswaardigheid in een kinderboek, onderhoudend als vertelling bij Fabricius, raadselachtig en fascinerend bij de grootste schrijfster die de Indische letteren heeft opgeleverd. Ieder geeft op zijn eigen wijze en in zijn eigen stijl zijn visie op de gebeurtenissen weer, waarbij men zich, naarmate de tijd vordert, steeds meer bereid toont zich te verplaatsen in de gevoelens van wat ik nu maar de andere partij zal noemen. | ||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||
|
|