Indische Letteren. Jaargang 10
(1995)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Sprongen door de Molukse geschiedenis
| |
Kruidnagel en nootmuskaatKruidnagel en nootmuskaat zijn specerijen die het aanzicht van en de machtsverhoudingen in de wereld ingrijpend hebben veranderd. In de eeuwen voor de ontdekkingsreizen waren deze produkten al onderwerp van wereldhandel: Javanen, Chinezen en Arabieren dreven handel in deze produkten over heel de hun bekende wereld. Die wereld breidde zich in onze middeleeuwen uit tot Europa. Daar werden kruidnagel en nootmuskaat gewilde produkten om eten houdbaarder en lekkerder te maken, terwijl ook medicinale doeleinden werden gediend. Met specerijen werd letterlijk goud verdiend. Geen wonder dat men in Europa af wilde van de tussenhandel via Arabische kooplieden. Er was echter één probleem: men wist niet waar de ‘Specerij-eilanden’ lagen. Aan de ontdekkingsreizen lagen diverse motieven ten grondslag; één van de redenen om de zeeën te gaan verkennen was toch zeker de wens om dat onbekende land met zijn natuurlijke rijkdommen in handen te krijgen. Het waren de Portugezen die daar in de zestiende eeuw als eersten in slaagden, het waren de Spanjaarden die vervolgens het pleit verloren en door hun Europese buren buiten Maluku werden gehouden en het was de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de VOC, die zich in de zeventiende eeuw - ten koste van de Portugezen en later de Engelsen | |
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
- meester wist te maken van de Molukse eilanden en voor lange tijd een monopolie wist te verwerven op kruidnagel en nootmuskaat. | |
Maluku, de Molukken, waar praten we dan over?Negenhonderdnegenennegentig eilanden, misschien één meer, misschien één minder - we praten tenslotte over een vulkanisch gebied -, vormen samen de Molukken. De meeste eilanden zijn klein en onbewoond. Ze komen dan ook op de meeste kaarten niet eens voor. Ambon, eiland en stad, liggen samen met Seram (vroeger: Ceram), Buru, Haruku, Saparua en Nusalaut in het midden van het gebied, vandaar dat zij niet onlogisch de Midden-Molukken worden genoemd. Daarboven liggen de Noord-Molukken, met het grote Halmahera en kleine eilandjes voor de kust, zoals Ternate en Tidore. En in het zuiden treffen we eilandengroepen aan zoals Kei, Tanimbar en Aru: de Zuidoost-Molukken. Lange tijd zijn alle Molukkers vernoemd naar het centrale eiland Ambon. In het KNIL werden ook mensen die van Kei, Ternate of Tanimbar afkomstig waren, ja zelfs als ze van Menado of Timor kwamen, ‘Ambonees militair’ genoemd, mits ze christen waren. Niet-christelijke Molukkers werden bij de ‘Maleiers’ ingedeeld. In de geschiedenis vanaf de komst van de Portugezen speelden aanvankelijk de Noord-Molukken de hoofdrol. Daar werden de kruidnagelen verbouwd. Daar lag dus de interesse van de Europeanen. Dat was Maluku. In de tweede helft van de zestiende eeuw verschoof de kruidnagelteelt geleidelijk naar het zuiden, naar een deel van Seram en het eiland Ambon. In het midden van de zeventiende eeuw slaagde de VOC er in om de kruidnagelteelt te concentreren op de Ambonse eilanden. Banda was het centrum van de nootmuskaatteelt. Daar kwam - na de ontvolking en rekolonisatie van deze eilandengroep - een nieuwe plantagesamenleving tot ontwikkeling, met een ondernemingsgewijze produktie van de nootmuskaat. Dan nog het begrip ‘Zuid-Molukken’. Dit is een politieke benaming uit 1950, toen op Ambon de Republiek der Zuid-Molukken (Republik Maluku Selatan - RMS) werd uitgeroepen. De toevoeging ‘zuid’ houdt verband met het feit dat de Noord-Molukken aanvankelijk niet tot het grondgebied van deze nieuwe staat werden gerekend. In latere jaren werd door aanhangers van de RMS in Nederland heel Maluku tot het RMS-territorium gerekend.Ga naar eind3 | |
Het begrip kolonieAls wij tegenwoordig spreken over de koloniale periode, komen al gauw beelden op van een land dat door een ander land wordt beheerst | |
[pagina 6]
| |
en bestuurd. Dat beeld klopt niet voor Indië in de VOC-periode. Niet alleen omdat de VOC, de Kompenie, geen staat maar een handelsonderneming was, maar ook omdat zij het gebied dat thans Indonesië heet grotendeels niet in bezit nam. Het ging de VOC om handel. Dat betekende dat men maatregelen nam om die handel en liefst het monopolie te beschermen. Daarom plaatste de Kompenie soms gebieden en eilanden onder haar gezag, maar vaak ook niet. Ook in de Molukken startte de VOC met verdragen met lokale heersers, op grond waarvan specerijen werden geleverd en betalingen door de VOC werden verricht, bijvoorbeeld in natura door het leveren van wapens. Vaak werd de VOC naast handelspartner ook bondgenoot van zo'n lokale machthebber. In oorlogen steunde men elkaar. De VOC bouwde, zoals eerder ook de Portugezen, forten. Die forten dienden meerdere doelen: in bondgenootschappelijk verband was het een bescherming tegen vijanden, soms echter ook een middel om lokale heersers te dwingen bondgenoot te blijven. In andere gevallen om vijandige dorpen en eilanden te controleren. En zeker was het steeds een beveiliging van vitale handelsbelangen. We zien tegenwoordig nog steeds op tal van Molukse eilanden resten van oude forten met namen als Victoria, Duurstede of Amsterdam, strategisch gelegen en een bewijs van de dominante positie die de VOC daar destijds had. Maar tegelijkertijd werd een eiland als Seram, dat geen strategische of handelswaarde had, grotendeels ongemoeid gelaten. Dat eiland werd pas in het begin van deze eeuw geheel ‘gepacificeerd’ zoals we dat zo fraai noemen. Zo waren er in Indonesië tal van gebieden en eilanden die eeuwenlang weinig met de VOC te maken kregen. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw tot in de twintigste werd er naar gestreefd het gebied dat toen Nederlands-Indië ging heten tot één geheel te maken. In gebieden die uitdrukkelijk wel onder de VOC kwamen te ressorteren, zoals Java en een deel van de Noord- en Midden-Molukken, werd het bestaande bestuur in het algemeen niet afgeschaft. Integendeel: gekozen werd voor de handhaving van de bestaande bestuursorganisatie met daarbovenop de VOC en later het koloniaal bestuur. Dat betekende dat bijvoorbeeld op Java de vorsten gehandhaafd werden, met behoud van bevoegdheden over hun onderdanen. Dat gold ook voor de sultan in de Noord-Molukken. In de Midden-Molukken was de situatie gecompliceerd. Doorgaans was het dorp, de negorij, het hoogste bestuursniveau. Elk dorp was zijn eigen staatje. Ook dat werd gehandhaafd. Daar waar al sprake was van een aanzet tot bovenlokale samenwerking, werd dit door de VOC ongedaan gemaakt, omdat zo de economische belangen beter beschermd konden worden. Vandaar dat zich in dat deel van de Molukken geen overkoepelend inheems bestuur meer ontwikkelde. Daardoor moesten Nederlandse ambtenaren zich veel meer dan elders op lokaal niveau verstaan met de inheemse bevolking, en hebben we uit rapportages over de toestand op de Molukken | |
[pagina 7]
| |
vaak veel gedetailleerder informatie dan over de situatie in andere delen van Indonesië. | |
Ambon door de eeuwen trouwBij het doornemen van geschriften over de geschiedenis van de Molukken stuiten we zo nu en dan op hardnekkige vertekeningen van de werkelijkheid. Ik wil er een paar noemen. In het begin van de vijftiger jaren was ‘Ambon door de eeuwen trouw’ een propagandakreet van Nederlandse sympathisanten van de Molukkers en van de voorstanders van de RMS. De bedoeling was duidelijk. Terwijl Nederland de RMS niet wilde steunen en de Molukse militairen bij aankomst in Nederland ontsloeg uit militaire dienst, was deze ontrouw extra verwerpelijk omdat de Molukkers Nederland zo trouw hadden gediend: door de eeuwen heen. Het ontslag was inderdaad tactloos, omdat de ontslagenen in de jaren daarvoor onder zeer moeilijke omstandigheden - oorlog en dekolonisatie - het Nederlandse bestuur in Indië hadden gediend. Maar de trouw door de eeuwen heen was betrekkelijk. Al in de eerste decennia na de komst van de VOC in de Molukken hadden Molukkers zich beperkt en soms bekocht gevoeld door de monopolistische politiek van de VOC. Dat leidde tot echte oorlogen, die in de literatuur als de ‘Ambonse oorlogen’ bekend zijn. Nadat het verzet gebroken was, bleef het over het algemeen rustig. Maar van trouw was geen sprake. De VOC hield de Molukkers onder controle met behulp van haar forten en regelmatige inspectietochten. Op tal van plaatsen was de bevolking gedwongen te verhuizen van hun (goed verdedigbare) dorpen in de bergen naar beter controleerbare locaties aan de kust. Toch deden zich nog herhaaldelijk botsingen voor tussen de VOC en Molukkers. En nog vaker werd getracht de monopoliebepalingen te ontduiken. De laatste opstand tegen de Nederlanders was die van Pattimura, die in 1817 - na de Napoleontische tijd - in opstand kwam tegen de op Saparua teruggekeerde Nederlanders. Het Engelse ‘tussenbestuur’ was in vergelijking met het Hollandse regiem tamelijk liberaal geweest. Pattimura c.s. wilden niet terug naar de oude situatie. ‘Ambon door de eeuwen trouw’ is dus een verkeerde voorstelling van zaken. Wat niet betekent, dat de trouw van de Molukse militairen die naar Nederland werden overgebracht, bij hun aankomst in 1951 aan twijfel onderhevig was. Die trouw werd in 1951 niet gehonoreerd. | |
Christelijke enclaveEen tweede vertekening is het idee dat de Molukken een christelijke enclave zou zijn binnen een islamitische archipel. Indonesië telt inderdaad veel islamieten. Maar de Molukken ook. Ongeveer de helft van | |
[pagina 8]
| |
Een van de Ambonse oorlogen. Strijd van de VOC op Alaka. Monia Latuarima leidt het verzet (ca. 1640).
| |
[pagina 9]
| |
de Molukkers in Indonesië is islamiet. Niet voor niets schreef de Australische historicus Richard Chauvel over ‘Ambon's other half’,Ga naar eind4 toen hij de geschiedenis beschreef van de islamitische Molukkers. Dat deze vertekening kon ontstaan, kwam omdat het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL) zijn wervingsactiviteiten vooral richtte op de christelijke Molukkers. Van hen en van de eveneens christelijke Menadonezen verwachtte de overheid een tegenwicht tegenover de islamitische Javanen die getalsmatig veel sterker in het KNIL vertegenwoordigd waren. En dat had weer tot gevolg dat de groep Molukkers die in 1951 naar Nederland werd overgebracht overwegend christen was. Het waren immers hoofdzakelijk KNIL-militairen en hun gezinnen. | |
De Ambonese soldatentraditieZoals Ambon niet door de eeuwen trouw is geweest, zo was evenmin sprake van een natuurlijke geneigdheid van Molukkers om in dienst te treden bij de Kompenie. Lang hebben de Nederlanders vergeefs getracht Molukkers te interesseren voor hun krijgsmacht. Nog in 1875 wordt gemeld dat alleen Molukkers die zo in de problemen zaten dat zij beter hun dorp en eiland konden ontvluchten, belangstelling hadden voor het soldatenleven.Ga naar eind5 Ook maatregelen om dienstneming in het leger aantrekkelijk te maken (hogere soldij en pensioenen, onderwijsfaciliteiten) hadden aanvankelijk niet het gewenste effect. Dat veranderde toen de prijzen van de kruidnagel op de internationale markt ineenstortten, nadat Engelsen en Fransen de Nederlandse monopoliepositie hadden weten te doorbreken. Toen werd het zoeken naar een alternatief een economische noodzaak en hadden de wervingsacties voor het KNIL enig succes.Ga naar eind6 Vanaf dat moment werd de export van specerijen vervangen door de export van menskracht. In deze nieuwe situatie ontstond aan het eind van de negentiende eeuw het beeld van de trouwe Ambonees, de natuurlijke bondgenoot van de Nederlanders, een beeld waarin ook de Molukse militairen zelf gingen geloven. Ze hadden een sterk gevoel van eigenwaarde. Het christelijke geloof dat zij met de Nederlanders gemeen hadden, gaf hun het gevoel dat zij boven de andere Indonesische volkeren verheven waren en gelijkwaardig waren aan de Nederlanders. In de koloniale samenleving werd die gelijkwaardigheid door de Nederlanders niet echt geaccepteerd. Wel werd het zelfbeeld van de Molukse militairen gebruikt door het Nederlandse gouvernement om hun inzet in Nederlandse dienst te bevorderen. | |
Moluks nationalismeToch beantwoordden ook daarna lang niet alle Molukkers aan het beeld van de trouwe Ambonees. Dat de islamitische Molukkers een andere, | |
[pagina 10]
| |
meer afstandelijke relatie hadden ten opzichte van de Nederlanders beschreef ik reeds. Maar ook onder de christelijke Molukkers waren er die zich gingen afvragen of de verbondenheid met het gouvernement en met de Nederlanders wel zo logisch was. Het Indonesische nationalisme dat in de eerste helft van de twintigste eeuw overal in de archipel opkwam, ging niet geheel aan de Molukkers voorbij. Elders waren het de beter opgeleiden die als eersten vraagtekens gingen zetten bij de vanzelfsprekendheid van het kolonialisme. Veel beter opgeleide Molukkers deden dat niet, omdat hun positie sterk verbonden was met het koloniale systeem. Maar niet iedereen volgde die lijn. In het begin van de jaren twintig trok A.J. Patty nogal de aandacht met zijn ‘Sarekat Ambon’, aanvankelijk op Java, maar later ook op de Midden-Molukken. Patty wilde een parlement voor Nederlands-Indië, en uiteindelijk onafhankelijkheid voor Indonesië. De nieuwe vereniging kreeg aanvankelijk nogal wat aanhang, ook onder de Molukse militairen. Maar snel optreden van militaire en burgerlijke autoriteiten voorkwam dat Patty echt gevaarlijk kon worden. Ook het verzet in de Molukse samenleving, van de kant van de ‘loyalistische’ elite, was groot. Zij handelden uit welbegrepen eigenbelang, maar ook omdat zij vreesden dat de acties van Patty de bevoorrechte positie van de (christelijke) Molukkers in gevaar zouden kunnen brengen. Die positie stond in die tijd toch al onder druk. In het islamitische deel van de Molukse samenleving was de steun voor de Sarekat Ambon groter dan in het christelijke deel. Toch bleven ook christelijke Molukkers betrokken bij bewegingen die Indonesië los wilden maken van Nederland. Zo werd dr. J. Leimena minister van gezondheid van Indonesië onder president Soekarno. Een andere vorm van nationalisme betreft de RMS. In kringen die in de koloniale periode verbonden waren met het Nederlandse bestuur, was het enthousiasme voor een onafhankelijk Indonesië beperkt. Sommigen wezen onafhankelijkheid af en trachtten een bijzondere band met Nederland te behouden. De ‘Twapro’ (Twaalfde Provincie) deed dat bijvoorbeeld in de Minahassa en de ‘Persatuan Timur Besar’ (PTB) in heel Oost-Indonesië. Weer anderen accepteerden Indonesië's onafhankelijkheid mits de deelstaat Oost-Indonesië maar voldoende eigen bevoegdheden zou houden. Nadat Nederland eind 1949 de souvereiniteit had overgedragen aan de Verenigde Staten van Indonesië, werd al snel duidelijk dat de deelstaten geen lang leven beschoren zou zijn. Toen ook Oost-Indonesië dreigde op te gaan in de eenheidsstaat, besloot een aantal Molukse politici, met steun van Molukse ex-KNIL-militairen, tot de oprichting van een eigen staat: de Republik Maluku Selatan (RMS). Het ging hier overwegend om christelijke Molukkers die bevreesd waren in de eenheidsstaat door het islamitische Java te worden overheerst. Hoe groot de aanhang voor beide stromingen op de Molukken was, | |
[pagina 11]
| |
valt moeilijk vast te stellen. Chauvel wijst in zijn studie ‘Ambon's other half’ op de goede resultaten van de Partai Indonesia Maluku (PIM) bij de verkiezingen voor de Zuid-Molukkenraad om aan te tonen dat ook op de Molukken brede steun aanwezig was voor ‘Indonesia Merdeka’. Van RMS-zijde daarentegen wordt gewezen op het feit, dat de bevolking van Ambon en enkele buureilanden massaal de RMS heeft verdedigd, toen Indonesië dit gebied militair weer onder controle wilde brengen. Beide ‘bewijzen’ hebben een betrekkelijke waarde: de verkiezingsresultaten van de PIM zijn inderdaad goed, maar de deelname van de bevolking aan deze verkiezingen was zeer laag. Ook de aanhang van de RMS is moeilijk te kwantificeren. Dat Molukkers zich verzetten tegen aanvallende Indonesische troepen zegt niet alles over hun sympathie voor de RMS. Het zou niet voor het eerst zijn, dat de gelederen zich sloten tegen een aanval van buiten. Zeker is dat bij de verdediging van Ambon ook PIM-aanhangers aan RMS-zijde hebben gestreden. Tegelijkertijd bleef het in de rest van de Molukken rustig. De conclusie dat de meerderheid van de Molukkers zich weinig met politiek inliet en een afwachtende houding aannam, is in ieder geval op zijn plaats. Bij dit alles moet bedacht worden dat de Molukse militairen die met hun gezinnen in 1951 naar Nederland werden overgebracht niet aan de strijd voor de RMS hebben deelgenomen. Zij zaten niet op Ambon, maar waren geconcentreerd in een aantal kazernes op Java. Daar sympathiseerden de meesten met de RMS. In Jakarta vond zelfs een pro-RMS-demonstratie plaats en werd een delegatie van de demonstranten door minister Leimena ontvangen. Maar die RMS-gevoelens leidden er aanvankelijk niet toe dat ze niet naar het inmiddels weer door Indonesië veroverde Ambon wilden terugkeren om daar gedemobiliseerd te worden. Wel wilden zij garanties van de Verenigde Naties dat ze daar veilig zouden zijn. Pas toen RMS-minister Lokollo uit Nederland liet weten dat hij tegen demobilisatie op door Indonesië gecontroleerd grondgebied was, ging die reis niet door. Nadat Nederland nog geprobeerd had om de Molukkers met een beroep op overmacht op Java te demobiliseren, werden ze - nadat de Nederlandse rechter een dergelijke demobilisatie verboden had - ‘tijdelijk’ naar Nederland overgebracht.Ga naar eind7 Daar bewezen zij dat niets permanenter is dan een tijdelijke maatregel.
H.M.A.G. Smeets studeerde geschiedenis aan de KU Nijmegen. Hij was leraar, coördinator Inspraakorgaan Welzijn Molukkers en regeringsadviseur Molukse zaken. Publikaties op het gebied van jeugd- en minderhedenbeleid op het gebied van de geschiedenis van de Molukkers in Nederland. |
|