Indische Letteren. Jaargang 9
(1994)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| ||||||||||||
Gerard Valette met Vrijmetselaarsvoorschoot.
| ||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||
‘Indië heeft toch ook nog andere waarde, dan die zich in geld laat uitrekenen.’
| ||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||
in de bundel Baren en Oudgasten. In Frédéric Bastets biografie over Louis Couperus krijgen we meer informatie over de relatie tussen Valette en de familie Couperus en vooral over het verblijf van Couperus bij zijn zwager Valette op Java. Zowel Nieuwenhuys als Bastet maken melding van Valettes contacten met Multatuli. Wie was deze Valette? Wat heeft hij geschreven? Hoe was zijn relatie met Multatuli? Wat voor invloed heeft hij gehad op Couperus bij diens conceptie van De Stille Kracht? | ||||||||||||
Wie was Valette?Gerardus Johannes Petrus Valette werd op 4 juli 1853 in Semarang (op Java) geboren als eerste kind van Jacob Valette en Constance Cathérine Hubertine Bastings. De Valettes stammen uit een oud Frans, van oorsprong katholiek geslacht uit Alignan-du-vent, waar de eerste traceerbare Valette, Bernard, in 1370 is geboren. De grootvader van Gerard, Jean Valette, heeft in 1763 het dorp verlaten en kwam als luitenant terecht in het leger van Pichegru. In 1784 belandde hij in de Nederlanden en vestigde zich in Amsterdam. Hij trouwt twee maal. Uit de beide huwelijken worden totaal elf kinderen geboren. Jacob, de jongste en later vader van onze Gerard Valette, ziet op 4 november 1822 in Haarlem het levenslicht. Deze Jacob vertrekt als onderwijzer naar Java. Wanneer is niet bekend. Wel bekend is dat hij in 1852 trouwde met Constance Bastings. In 1853 wordt dan in Semarang Gerard geboren. Over Gerards jeugd weten we niet meer dan dat hij ‘een van de gelukkigen [was] die nooit de lagere school bezochten, doch door zijn moeder gereed gemaakt werd voor het gymnasium Willem III te Batavia’.Ga naar eind4 Zijn moeder moet dus een ontwikkelde vrouw zijn geweest. Het lijkt mij echter ook mogelijk dat vader Jacob zijn oudste zoon heeft klaargestoomd voor het middelbaar onderwijs. Jacob Valette namelijk was van 1862 tot 1885 docent in ‘langues et littérature moderne au Lycée de Batavia’.Ga naar eind5 De liefde voor de literatuur heeft Gerard dus van niemand vreemd. In de periode dat vader Jacob Valette doceerde aan het lyceum te Batavia, woonde ook de jonge Louis Couperus met zijn ouders, broers en zusters in Batavia. Couperus bezocht toen het Willem III. Mogelijk heeft hij les gehad van de aanstaande schoonvader van zijn zusje Trudy. Door wie dan ook voorbereid op het Willem III, door vader of door moeder, Valette is een snelle leerling. Op zijn zestiende doet hij eindexamen en vertrekt naar Delft voor de ambtenarenopleiding voor het Binnenlands Bestuur. Drie jaar later, in 1872, slaagt hij voor zijn grootambtenaarsexamen en keert terug naar Indië. Hij is dan 19 jaar. Hij wordt te werk gesteld bij het Departement van het Binnenlands Bestuur in Batavia. Eigenlijk wil hij liever op de ‘buitenbezittingen’ werken, maar men | ||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||
verzekert hem dat hij sneller vooruit kan komen via de ‘bureaux’ op het Departement. Valettes enthousiasme voor het bureauwerk is echter niet bepaald groot. Hij verdwijnt regelmatig met zijn kameraden naar de naastgelegen sociëteit Concordia om te biljarten. Natuurlijk wordt hij ook wel eens betrapt op zijn gespijbel, maar dat heeft nooit tot desastreuze gevolgen geleid. Buiten het werk amuseert de jonge Valette zich dus uitstekend. Niets prettiger voor een vrijgezel dan het koloniale leventje in Batavia. Veel danspartijtjes, recepties, spelletjesavonden bij gastvrije families thuis. Ongetwijfeld zal hij op één van deze avondjes kennis gemaakt hebben met Trudy Couperus, de zuster van zijn studiegenoot John Ricus en van de toen nog jonge Louis. In 1874 krijgt Valette een aanstelling als aspirant-controleur en wordt geplaatst op de westkust van Sumatra. Zijn diensttijd is slechts van korte duur ten gevolge van een leveraandoening die hem het paardrijden onmogelijk maakt. (De enige manier voor een ambtenaar in de binnenlanden om zich te verplaatsen is te paard.) Hij wordt op nonactief gezet en na zijn herstel keert hij terug naar Batavia, waar hij weer terecht komt op de Bataviase hoofdbureaus: hij wordt benoemd tot 2e commies bij de Algemene Secretarie. Voor zijn vertrek naar Sumatra had Valette zich bijzonder aangetrokken gevoeld tot Trudy Couperus; het spijt hem deze keer daarom helemaal niet dat hij in Batavia bureauwerk moet verrichten. Gerard en Trudy trouwen in februari 1877 en blijven voorlopig in Batavia wonen. Naast zijn werk als ‘pennist’ wil Valette ‘van zijn pen andere genoegens [...] beleven, dan het opstellen van officiëele “stukken”, waarin dan nog vaak onbarmhartig geschrapt en gewijzigd werd’.Ga naar eind6 Zo ontstaat zijn eerste verhaal: ‘Indische Jongens’ (de Indische tegenhanger van het verhaal ‘Hollandse Jongens’ uit de Camera Obscura), dat hij onder de naam Paul Ekhard naar de redactie van de Java-Bode stuurt, die het stukje onmiddellijk plaatst. Dit wordt het begin van Valettes literaire carrière. Met de hoofdredacteur komt hij overeen dat hij eens in de week een stukje zal schrijven voor de Java-Bode. Hij kan echter alleen literaire, niet-geëngageerde stukjes insturen. Als ambtenaar bij het Binnenlands Bestuur wordt hij niet geacht over politieke onderwerpen te schrijven. De Java-Bode was bovendien in die tijd een scherp oppositieblad dat niet erg door de regering gewaardeerd werd. Het was toen voor een ambtenaar niet bepaald ‘bon ton’ om met journalisten om te gaan. Zelf stukjes schrijven voor een dagblad werd in 1874 helemaal niet gewaardeerd en als ‘een onvoegzaam bedrijf’ beschouwd.Ga naar eind7 Desalniettemin blijft Valette schrijven voor de Java-Bode. Er worden regelmatig stukjes van hem geplaatst en al gauw weet heel Batavia wie achter de naam Paul Ekhard schuil gaat. Aanvaringen met zijn superieuren zijn onvermijdelijk. Herhaaldelijk wijst men hem erop dat het ongepast is voor een ambtenaar van de Algemene Secretarie voor zo'n omstreden blad als de Java-Bode te werken. Het zal zijn carrière kunnen | ||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||
schaden. Valette trekt zich daar echter niets van aan en blijft met zijn ‘onvoegzaam bedrijf’ doorgaan. Hij publiceert ook in andere kranten, onder andere in het Soerabajaasch Handelsblad. Iedereen in Indië kent nu zijn pseudoniem en halverwege de jaren '80 lijkt men te berusten in het eigenzinnige optreden van Valette en is zijn naam als ambtenaarauteur gevestigd. In februari 1878 is intussen in Batavia het eerste kind van Trudy en Gerard Valette geboren: een dochter, Constance, genoemd naar grootmoeder Valette. Deze Constance (Stan) zal later jarenlang het lievelings-nichtje zijn van haar beroemde oom Louis Couperus met wie zij regelmatig correspondeerde. Ondertussen heeft Valette ondanks zijn geschrijf toch promotie gemaakt. Hij wordt benoemd tot secretaris van de residentie Banjoemas, waarheen het gezin verhuist in november 1878. Lang blijven ze daar niet. In januari van het jaar daarop wordt Valette wegens ziekte (hij sprak ooit van een niet genoeg te waarderen leverkwaal) een tweejarig verlof naar Europa verleend. Het zal echter tot eind juni duren voordat Valette en Trudy met de kleine Stan scheep gaan aan boord van het stoom schip ‘Overijssel’. De reis naar Nederland verloopt niet naar wens. Ter hoogte van Kaap Guardafui (oostelijkste punt van Afrika) loopt het schip vast. Het schip en de lading gaan verloren, maar de passagiers kunnen met vlotten en bootjes door de woeste golven aan land gebracht worden, waar zij een primitief bivak inrichten. Het gebied bestaat nagenoeg geheel uit zandwoestijn. De schipbreukelingen lijden tal van ontberingen. In deze uiterst penibele omstandigheden bevalt Trudy van hun tweede kind, een jongen, die Jacques Guardafui genoemd wordt. Na 34 eindeloos lange dagen worden ze gered en eind augustus zet het gezin Valette uitgeput voet aan Nederlandse wal.Ga naar eind8 De verloftijd wordt door Valette goed besteed. Hij publiceert veel in binnen- en buitenlandse tijdschriften, geeft een bundel verhalen uit en maakt veel reizen. Een hoogtepunt in die verlofperiode is de ontmoeting met de door hem zo bewonderde Multatuli. Daar zal ik nog nader op ingaan. Een ander hoogtepunt is de geboorte van hun derde kind, een meisje, Berthe, in de zomer van 1881. Half april 1882 wordt Valette benoemd tot secretaris van de residentie Passoeroean (waar hij vijftien jaar later als resident terug zal komen) en hij vertrekt in juni alleen naar Indië. Trudy blijft in Den Haag achter voor de geboorte van hun vierde kind. Het is een jongetje, Paul, dat echter acht dagen na zijn geboorte sterft en in Den Haag in het graf van de familie Reynst wordt bijgezet.Ga naar eind9 In september is Trudy sterk genoeg om met de andere drie de terugreis naar de Oost te aanvaarden. Wederom wordt het een rampzalige reis. De éénjarige Berthe komt aan boord te overlijden en moet in Suez worden begraven. Men kan zich voorstellen hoe treurig het weerzien is tussen Valette en zijn gezin. Tot | ||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||
overmaat van ramp sterft nog geen half jaar later - in Passoeroean - de tweeëenhalfjaar oude Jacques Guardafui aan de gevolgen van een hersenvliesontsteking. Binnen negen maanden hebben Trudy en Valette drie van hun vier kinderen verloren. In de daaropvolgende jaren worden nog twee kinderen geboren: John en Edmée. John zal later voor zijn beroemde oom Louis Couperus de Engelse vertaling verzorgen van diens boek Nippon. Met Valettes Indische bestuurs-ambtelijke carrière gaat het ondertussen voorspoedig. In 1896 treffen wij hem als assistent-resident aan in Buitenzorg, waar hij tegelijkertijd fungeert als hoofd van politie. In die functie werkt hij mee aan een experiment tot het opsporen van misdadigers. In die tijd maakt het antropometrische systeem van de Fransman A. Bertillon nogal opgang. Deze had een manier bedacht om misdadigers te identificeren door middel van allerlei metingen (schedelomvang, afstand tussen de wenkbrauwen etc.). Valette wordt belast met een onderzoek volgens dit systeem in Batavia, Semarang en Soerabaya. Dit experiment heeft twee jaar geduurd. Over de resultaten is helaas niets bekend. Evenmin wat Valette er van vond. In 1898 wordt Valette benoemd tot resident van Tegal, waar hij tevens een afdeling van de Orde der Vrijmetselaren op richt: de Loge ‘Humanitas’. Hij wordt daarvan de eerste Voorzittend Meester. Valette kwam uit een maçonnieke familie. Zijn grootvader Jean Valette behaalde in 1819 zijn ‘graad van Meester in de eerwaarde Order der Vrijmetzelaaren’ van de Loge ‘La Paix’ in Amsterdam en vader Jacob Valette werd in 1851 aangenomen in de Loge ‘La Persévérance’ in Maastricht. Gerard zelf haalde tijdens zijn tweede verlof periode - 1894 tot 1896 - zowel zijn tweede (gezel) als derde (meesters) graad bij de Loge ‘De Ware Broedertrouw’ in Gouda. Waarom Valette toen in Gouda woonde en hoe lang hij daar verbleef is onbekend. In Tegal blijft Valette slechts een jaar. In 1899 wordt hij resident in Passoeroean. Tevens wordt hij belast met het bestuur van de residentie Probolingo. Daar Passoeroean honderden kilometers verwijderd ligt van Tegal, is het voor Valette niet mogelijk zijn Vrijmetselaarsactiviteiten voort te zetten. Hij blijft in naam lid van ‘Humanitas’. Over zijn Indische tijd, na het eerste verlof, vanaf 1882 weten wij - behalve wat zijn staat van dienst vermeldt - verder niets. Er zullen ongetwijfeld nog brieven van hem aan Multatuli boven water komen bij de uitgave van de laatste delen Volledig Werk van Multatuli. Van de correspondentie tussen Trudy Valette en Louis Couperus weten wij alleen iets aan de hand van het artikel van Paul Ekhard in de Nieuw Courant van 10 juni 1913, waarin hij citeert uit de brieven van Trudy en Louis.Ga naar eind10 Wel weten we dat hij als ambtenaar bij het Binnenlands Bestuur grote waardering heeft ondervonden. Dat blijkt ook uit de vele onderscheidingen die hem ten deel zijn gevallen: Commandeur in de orde van de Witte Olifant van Siam, Commandeur in de orde van de | ||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||
Trudy Valette-Couperus.
| ||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||
Kroon van Siam, Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw en ridder van het Legioen van Eer. Op 3 april 1903 wordt het verzoek van Valette om voor hem en zijn kinderen John en Edmee de toevoeging De la te mogen voeren toegewezen. Constance is dan al getrouwd met een zekere Fritz Biberle en zal geen behoefte gehad hebben aan de naamsverandering. In 1907 verlaat De la Valette 's lands dienst. Hij is nog een tijdje president van het syndicaat van suikerfabrieken, maar dan zeggen Gerard en Trudy de tropen vaarwel en vertrekken voorgoed naar Nederland. Vanaf 1910 neemt De la Valette zijn literaire werkzaamheden weer ernstig ter hand. Hij schrijft voor de vooraanstaande Nederlandse bladen en literaire tijdschriften en blijft tot aan zijn dood toe regelmatig publiceren. Op 17 april 1922, vier jaar na de dood van zijn vrouw Trudy, overlijdt Gerard de la Valette. Twee dagen later wordt hij onder zeer grote belangstelling op Eik en Duinen begraven. | ||||||||||||
Wat schreef hij?Bij het inventariseren van Valettes publikaties valt op dat er noch in Indische noch in Nederlandse tijdschriften iets van hem is verschenen in de jaren 1883 tot en met 1909. Ik zou Valettes werk in twee periodes willen indelen: de eerste periode van 1874 tot 1883 - de eerste jaren als BB-ambtenaar in Indië en het eerste Europese verlof, en de tweede periode die het tijdvak beslaat van 1910 tot 1922 - de jaren als gepensioneerd ‘oudgast’ in Holland tot aan zijn dood. Tussen deze twee perioden in schijnt Valette niets gepubliceerd te hebben. Misschien had hij het te druk met zijn ambtelijke taken, misschien ook heeft hij door de perikelen in zijn ‘commiezentijd’ ingezien dat hij als BB-ambtenaar beter niet kon publiceren. Hoewel de publieke opinie ten opzichte van journalisten en ‘krantengeschrijf’ sindsdien in gunstige zin veranderd was, zal ook Valette het misschien niet ‘welgevoeglijk’ hebben gevonden om als hoger ambtenaar te publiceren. De meest waarschijnlijke reden van de ‘produktiestop’ lijkt me toch dat Valette het aan tijd heeft ontbroken zich met andere dan bestuurszaken bezig te houden. Het zijn slechts speculaties. Wat wij wel weten is dat Valette vóór 1883 en ná 1910 zeer veel geschreven en gepubliceerd heeft. Ik geef een kort overzicht van deze twee perioden. | ||||||||||||
Periode I: 1874-1883In deze periode verschijnen twee soorten publikaties:
De artikelen (A) schrijft Valette voornamelijk voor de tijdschriften De | ||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||
Gids, De Nederlandsche Spectator en Nederland. Verder verschijnen er regelmatig stukjes in het Nieuws van den Dag. De korte verhalen (B) zijn grotendeels geschreven in Indië en gepubliceerd in de Javabode. Later (1880) zijn ze zoals reeds vermeld verschenen als bundel onder de naam Baren en Oudgasten. Valette probeert in deze verhalen op mild-ironische manier een realistisch beeld te schetsen van situaties en personen uit de koloniale samenleving in het Nederlands-Indië van omstreeks 1875. Hoewel zijn taalgebruik nog wat plechtstatig is (bijv.: ‘Ge kunt het den Indischen jongen aanzien dat de tijger zijn landgenoot is.’ B&O, p. 7), en de toon van sommige verhalen moralistisch aandoet, valt in zijn verhalen duidelijk te merken dat Valette een aanhanger is van de ‘nieuwe school’ die ‘een tekenaar met de pen’ wilde zijn, ‘zoals de Franse realisten dat waren’.Ga naar eind11 Zijn verhalen zijn geen romantische belevenissen van tragische helden, maar duidelijk een poging tot het weergeven van het koloniale leven zoals het in werkelijkheid was. Dat Valette bekend was met het Franse realisme en naturalisme blijkt niet alleen uit het verhaal ‘Omtrek van een eerlijk man’, waarin één van de gasten wordt vermaand ‘niet naturalistisch’ te worden, maar vooral uit een artikel dat hij voor het tijdschrift De Banier schreef. In dit opstel geeft Valette eerst een beschrijving van het naturalisme in Frankrijk, vervolgens bespreekt hij enkele romans van Zola en vergelijkt de enthousiaste kritieken van Ten Brink met de uiterst negatieve mening van Edmond De Goncourt. Valettes standpunt ligt in het midden: ‘Zola is een schrijver, die beurtelings waardering afdwingt en weerzin wekt.’Ga naar eind12 Valette zal kennis gemaakt hebben met Zola's werken via Jan ten Brink, die hij persoonlijk gekend moet hebben en wiens besprekingen van Zola's roman Un page d'amour (1878) hij zeker gelezen heeft. Bovendien verbleef Valette in 1880 enkele maanden in Parijs, waar hij artikelen schreef voor het tijdschrift Voltaire, dat Zola's roman Nana als feuilleton uitgaf. Zowel Brom als Nieuwenhuys hebben beweerd dat Valette met zijn bundel Baren en Oudgasten Zola en het naturalisme bij het Indische publiek heeft geïntroduceerd. Termorshuizen spreekt dit tegen in zijn biografie over P.A. Daum. Volgens hem is het Jan ten Brink geweest, die in 1879 als ‘een van de allereersten [...] Zola en het naturalisme in Nederland bekend maakte’ en met zijn artikelen hierover ‘het naturalisme in de Indische pers introduceerde’.Ga naar eind13 Baren en Oudgasten is in november 1880 uitgegeven in Nederland en werd vermoedelijk pas begin 1881 in Indië in omloop gebracht. De artikelen van Ten Brink waren toen waarschijnlijk al in Indië verschenen. Maar al was Valette niet de eerste die Zola en het Franse Naturalisme introduceerde in Indië, hij is misschien wel de eerste geweest die een poging heeft gedaan om een realistisch beeld te geven van de koloniale samenleving in Nederlands-Indië. | ||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||
Naast Baren en Oudgasten is er in Valettes eerste literaire periode, namelijk in 1882, nog een andere bundel verschenen. De ‘minibundel’ Uit Den Haag, een bundeling van vier ‘Haagsche reporterpraatjes’, die Valette schreef over het wel en wee van de Haagse politiek in die dagen - op de zelfde enigszins ironische manier geschreven als de verhalen uit de eerste bundel. | ||||||||||||
Periode II: 1910-1922In dit tijdsbestek schrijft Valette geen korte verhalen meer, geen literatuur. We mogen dus niet spreken van een literaire periode, maar gezien de enorme hoeveelheid publikaties die vanaf 1910 op zijn naam staan, is het zeker de moeite waard daar aandacht aan te besteden. Aanvankelijk verschijnen er van zijn hand voornamelijk boekbesprekingen, kritieken en literaire opstellen in De Gids en De Nieuwe Courant. In 1912 wordt door Valette en andere oud-BB-ambtenaren het Koloniaal Tijdschrift opgericht. Vanaf die tijd publiceert Valette hoofdzakelijk in dit maandblad. Naast boekbesprekingen en zijn rubriek over koloniale literatuur, verschijnen er van zijn hand regelmatig artikelen en opstellen van politieke, economische of geschiedkundige aard. Belangrijk voor Valettes visie op het koloniaal beleid in Nederland en de uitvoering ervan in Indië is zijn ‘Kroniek’, die elke maand onder de naam Tertius in het Koloniaal Tijdschrift verschijnt. Hierin reageert Valette op alle actuele zaken die met Nederlands-Indië te maken hebben, zoals: het politieapparaat, het opiumvraagstuk en de benoeming en opleiding van BB-ambtenaren. Geestig schrijft Valette over zijn jonge jaren als commies in Batavia, in ‘Blocnotes van een Oudgast’. Zijn artikelen en politieke uiteenzettingen kenmerken zich door krachtig, helder taalgebruik, waarbij Valette zijn mening niet onder stoelen of banken steekt. | ||||||||||||
Valette en MultatuliIn 1910 verschijnt er een artikel van Valette in De Gids: ‘Dek’.Ga naar eind14 Het zijn herinneringen aan Multatuli, die hij goed gekend heeft. De eerste ontmoeting met Multatuli vond plaats in januari 1880 (toen Valette dus met verlof in Nederland was) in de Diligentiazaal in Den Haag, waar Multatuli een lezing hield. Valette was meegenomen door Carel Vosmaer, die hij gekend moet hebben door zijn publikaties in diens tijdschrift De Nederlandsche Spectator. Valettes eerste indruk was die van teleurstelling. Hij vond Multatuli gekunsteld en saai. Later tijdens een lunch waarvoor hij ook was uitgenodigd, raakt Valette pas echt geboeid door de grote meester, die dan op zijn best is: rad pratend, van de hak op de tak springend, borrelend van ideeën die bij hem plotseling opkomen. Deze ontmoeting wordt het begin van een vriendschap tussen de | ||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||
zestigjarige Dek (zo mogen vrienden hem noemen) en de vierendertig jaar jongere Valette, een vriendschap die zal blijven duren tot aan Multatuli's dood in 1887. Die ontmoeting was natuurlijk niet Valettes eerste kennismaking met het fenomeen Multatuli. Als dertienjarige jongen ontdekte Gerard Valette Multatuli toen hij de eerste bundel Ideeën in handen kreeg. Later in Delft zal hij ongetwijfeld met zijn studiegenoten - allen in opleiding voor een betrekking bij het BB - de Max Havelaar gelezen en besproken hebben. Er zullen zeker heftige discussies geweest zijn tussen de toekomstige BB-ambtenaren. Men was pro of contra, maar onberoerd liet hij niemand. Valette zegt daarover in zijn artikel in De Gids: ‘Hij sloeg te geweldig in. Onverschillig liet hij niet. Men moest hem haten of onder zijn meesterschap komen. Niemand in Nederland heeft op een paar elkaar opvolgende geslachten zulk een diepen, zulk een hevigen invloed uitgeoefend. Het eerst met den “Havelaar”, maar vooral, en verder om zich grijpend, met den “Ideeën”, de opstandeling, de beeldstormer, die de jeugd meesleepte.’Ga naar eind15 Tijdens zijn verlof brengt Valette in de zomer van 1880 op uitnodiging van Multatuli een bezoek aan hem en zijn tweede vrouw Mimi in Geisenheim. Valette brengt daar op een gegeven moment de kwestie Lebak ter sprake. Hij schrijft hier over: ‘Hoe kort ook nog, ik had lang genoeg bij het Binnenlandsch Bestuur gediend, om niet tegen over den “Havelaar” meer dan één voorbehoud te maken. Bij mijn eerbied voor den man, die alles, zich zelf en de zijnen, ten offer gebracht had voor hetgeen hij recht en plicht achtte, kon ik niet de opvatting deelen, dat hij op juiste en gepaste wijze tegenover de regent van Lebak was opgetreden.’Ga naar eind16 Volgens Valette was het onmogelijk dat Havelaar na een paar weken in een onbekend gebied al een degelijk onderzoek had kunnen instellen. Hij sprak geen enkel dialect van die streek, slechts het gangbare ‘brabbelmaleis’. Het was bovendien onwaarschijnlijk, meent Valette, dat de ‘gewone’ Javaan, de kleine man, zo maar bij een nieuw aangekomen Europees ambtenaar van wie hij niets afwist, ging klagen over zijn hoofden, ‘laat staan over het aanzienlijkste hoofd, een ouden, invloedrijken regent van hooge afkomst’ en zeker niet in die tijd. ‘Zelfs een zo buitengewoon begaafd man als Havelaar’, zegt Valette, ‘leert niet in enkele weken tijds toestanden kennen in een voor hem tot dusver zo vreemde streek.’ Dit was Valettes mening over de Havelaargeschiedenis in 1880, maar dertig jaar later denkt hij er niet anders over. Hij zegt in hetzelfde artikel: ‘Op later leeftijd, toen ik zelf een veeljarige ervaring als assistent-resident en resident achter me had, den Havelaar aandachtend overlezend, werden de gevolgtrekkingen uit de aangegeven bedenkingen mij tot een vaste overtuiging.’Ga naar eind17 Valette heeft zijn bedenkingen tegen ‘de zaak Lebak’ met grote omzichtigheid te berde gebracht bij Douwes Dekker, | ||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||
maar deze heeft ze vriendelijk verworpen, geheel overtuigd van zijn goed recht en gelijk. Het onderwerp Lebak wordt nadien nooit meer ter sprake gebracht. Maar de genegenheid voor elkaar blijft. De waardering is wederzijds. Multatuli geeft herhaaldelijk blijk van zijn bewondering voor Valette. Zo schrijft hij bijvoorbeeld aan zijn vriend Julius de Geyter: ‘Volgens mijn methode van kritiek nu is de heer Valette 'n uitstekend schrijver, een der besten die we hebben, zoo niet de beste.’Ga naar eind18 En aan vriend Vosmaer: ‘Sakkerloot wat schrijft Valette goed! [...] Wat een stipte taal. In langen tijd las ik niets zoo degelijk.’Ga naar eind19 (Vosmaer is overigens minder enthousiast over Valette; hij vindt hem maar een arrogant, eigenzinnig mens. Wel begrijpelijk: Valette had namelijk in het tijdschrift Nederland Vosmaers Amazone afgekraakt.) De ideeën van Multatuli over de verdrukte Javaan zijn ook bij Valette aangeslagen. We lezen in het laatste hoofdstuk van Baren en Oudgasten: ‘Ge kunt [...] den inlander, tot op zekere hoogte, helpen meester van zijn eigendom te blijven, door in uw kring en naar uw vermogen, [...] afpersingen en knevelarijen tegen te gaan: Ge kunt hem soms helpen bij den aanleg eener waterleiding of iets leeren, waardoor hij meer partij kan trekken van zijn grond en den mest zijner paarden en buffels.’ Valette was geen klakkeloos navolger van Multatuli's ideeën en opvattingen. Zijn kritische houding ten opzichte van de grote meester is merkbaar in zijn werk. In zijn verhaal ‘Javaansch Landspel’, dat als een van zijn mooiste verhalen beschouwd mag worden, laat Valette zien dat een Javaans dorpshoofd niet een schurk hoeft te zijn ook al stelt hij voor Hollandse begrippen onaanvaardbare eisen aan de bevolking. In het verhaal is de goede ‘Loerah’ weliswaar een streng leider die af en toe een buffel of sarong opeist van zijn ‘onderdanen’, maar in tijden van nood staat hij als een vader achter zijn bevolking. Valettes kritiek richt zich alleen tegen de excessen van dorpshoofden, tegen hun malafide bestuur. Uit het verhaal blijkt duidelijk Valettes kennis en begrip voor de gewoonten en zeden van de Javaanse bevolking, voor hun adat. Ik denk dat hij in dit opzicht veel genuanceerder en realistischer is dan Douwes Dekker. De artikelen die Valette over Multatuli geschreven heeft, geven blijk van zijn grote waardering, zijn eerbied voor hem als leermeester, maar vooral als bevrijder. Multatuli is de baanbreker uit zijn jonge jaren geweest. Taboes werden doorbroken. Toen men eenmaal aan die vrijheid gewend was, had men het werk van Multatuli niet meer nodig en dat is volgens Valette de reden dat er in 1910 geen Multatulianen meer zijn. ‘Maar van Dek’, schrijft Valette, ‘den mensch, aan wien niets menschelijks vreemd was, wien niets menschelijks gespaard bleef, leeft in mij voort de heugenis aan een vereerden ouderen vriend, bezorgd, edelmoedig als weinigen. En dit mooie, niets kan 't uitwisschen.’Ga naar eind20 | ||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||
Gerard Valette, assistent-resident te Buitenzorg. Hij houdt zijn helmhoed boven een jarig nichtje (Rob Nieuwenhuys, Baren en Oudgasten, Tempo doeloe - een verzonken wereld, 152).
| ||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||
Valette en CouperusGerard Valette heeft Louis Couperus voor het eerst ontmoet in Batavia toen deze een jongen van tien jaar was en Valette als pas uitgekomen jong BB-ambtenaar het huis van de familie Couperus bezocht. Veel contact met elkaar hadden zij waarschijnlijk toen niet. Gerard Valette had het bovendien te druk met Louis' zuster Trudy. In 1878 ging Louis met zijn ouders terug naar Nederland. Couperus en Valette zullen elkaar gezien en gesproken hebben tijdens de keren dat het gezin Valette met verlof in Nederland was, maar daarover weten wij niet veel. Van Couperus' verblijf bij de Valettes in Tegal en Passoeroean zijn enkele brieven van familieleden en vrienden overgeleverd. Zo hebben we enigszins een idee kunnen krijgen hoe en onder welke omstandigheden De Stille Kracht is ontstaan. Frédéric Bastet heeft er op gewezen dat De Stille Kracht in bepaalde opzichten een merkwaardig boek is, vergeleken met de andere werken uit Couperus' oeuvre. Niet alleen is het boek de enige roman die zich in Indië afspeelt, het is ook een werk waarin Couperus zijn visie geeft op de Nederlandse overheersing in Indië. Uit die visie spreekt duidelijk een anti-koloniale houding. Bastet wijst op de diverse passages in De Stille Kracht waarin de Nederlanders er niet zo best van af komen. De resident Van Oudijck bijvoorbeeld verzucht aan het eind van het boek: ‘Arm Indië... wat schelden ze er niet op. Het land kan het toch niet helpen dat er Kaninefaten op zijn grond zijn gekomen, barbaarsche veroveraars, die maar rijk willen worden en weg...’Ga naar eind21 De controleur Van Helderen is feller: ‘Indië is niet meer dan een reusachtige maar uitgeputte kolonie, steeds uit Holland bestuurd met één idee: winstbejag. [...] het land uitgezogen, en de werkelijke bevolking, - niet de Hollander, die zijn Indies geld opmaakt in Den Haag; maar de bevolking, de Indose bevolking, verknocht aan de Indische grond, - neêrgedrukt in de minachting van de overheerser, die ééns die bevolking uit zijn bloed verwekte - maar nú dreigende op te staan uit die druk en die minachting.’Ga naar eind22 Dit is een vrij scherpe kritiek op de Nederlandse overheersing, zeker voor iemand als Louis Couperus die zich nooit met politiek heeft beziggehouden en bovendien uit een zeer conservatief koloniaal milieu komt. Papa John Ricus Couperus stond bekend om zijn brochures tegen moderniseringen van het regeringsbeleid in Nederlands-Indië. Volgens BastetGa naar eind23 kan het dan ook niet anders dan dat Couperus in die antikoloniale houding beïnvloed moet zijn geweest door zijn zwager Valette. Opvallend is dat alleen in De Stille Kracht sprake is van kritiek op de Nederlandse overheersing. Wij komen deze kritiek nergens anders tegen in het werk van Couperus. Integendeel, als Couperus tweeëntwintig jaar later terugkeert naar de Indische archipel, is hij in zijn | ||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||
verslag daarvan - in Oostwaarts - juist vol lof over de Nederlanders die onder zulke barre omstandigheden hun arbeid verrichten: ‘Onze mannen en vrouwen in Indië zijn te bewonderen om hun energie. Het is of zij niet willen bukken voor het klimaat, dat ons aller vijand hier is.’Ga naar eind24 Hoe dacht Valette eigenlijk over het Nederlandse koloniale systeem in Indië? Welke visie spreekt uit zijn werk? Als wij kijken naar het werk van Valette, met name naar de bundel Baren en Oudgasten, dan zijn er passages aan te wijzen waarin Valette kritiek uit op de Hollandse mentaliteit ‘Make your money and go home’. Ook is Valette, zoals reeds besproken, zeer begaan met het lot van de Javaanse bevolking en veroordeelt hij de excessen van de Javaanse hoofden. Maar bij Valette staat de Nederlandse overheersing in Indië niet ter discussie. Evenmin als Multatuli, is Valette anti-koloniaal. De aanwezigheid van de Nederlanders in Indië is een vaststaand feit. Het is de taak van de Nederlandse overheid Indië naar haar beste vermogen als kolonie te besturen en zorg te dragen voor het welzijn en de opvoeding van de Indische bevolking. Valettes kritiek richt zich op het beleid door de Hollanders, op hun mentaliteit - nooit op hun aanwezigheid. Ook later in zijn publikaties in het Koloniaal Tijdschrift toont Valette zich weliswaar liberaal en ethisch, maar toch koloniaal. De Nederlandse aanwezigheid in Indië blijft noodzakelijk: ‘Naar onze meening, ware zelfbestuur voor Indië binnen de eerste eeuw de ergste ramp voor Indië’, schrijft Valette in 1914.Ga naar eind25 Vijf jaar later is zelfs voor Valette een zelfstandig Indonesië niet meer zo denkbeeldig maar toch: ‘Zoolang wij nog geroepen zijn om Indië te besturen, de leiding te geven tot haar toekomstige zelfstandigheid, dient het gezag gehandhaafd te worden met vaste hand.’Ga naar eind26 Wij komen nergens in Valettes werk opmerkingen tegen over ‘barbaarsche veroveraars’ die het arme Indië uitbuiten. Hij heeft het ook niet over de ‘overheerschte Javaan’ en ‘overheerschers-gedachte’ zoals Couperus doet in De Stille Kracht. Er is bij Valette geen sprake van de anti-koloniale houding die wij in De Stille Kracht tegenkomen. We kunnen ons dan ook afvragen of de anti-koloniale visie die uit de roman spreekt wel afkomstig is van Valette. Misschien hebben andere factoren een grotere rol gespeeld. Het is niet onwaarschijnlijk dat gebeurtenissen in de binnenlandse politiek in Indië op dat moment indruk hebben gemaakt op Couperus. Tegen het eind van de eeuw namelijk gingen er steeds meer geluiden op dat het koloniaal beleid in Nederlands-Indië meer gericht moest zijn op de welvaart en het welzijn van de inheemse bevolking. Deze ‘ethische richting’ kreeg steeds meer aanhang. Van cruciaal belang is in dit opzicht het geruchtmakende artikel van Mr. C.Th. van Deventer in: ‘Een Eereschuld’, dat in 1899 in De Gids verscheen. In dit artikel rekent Van Deventer het Nederlandse volk voor hoeveel miljoenen guldens Nederland haar kolonie schuldig is en waarom deze schuld terugbetaald moet worden. Van | ||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||
Deventers artikel heeft de gemoederen behoorlijk in beroering gebracht, zeker in Indië. Het is ongetwijfeld ‘the topic of the day’ geweest op de verandah's in Tegal en Passoeroean en waarschijnlijk hebben de beide zwagers zich laten meeslepen door de ‘ethische storm’. Mogelijk heeft dat bij Couperus tot de anti-koloniale gevoelens geleid, die uit De Stille Kracht zo duidelijk naar voren komen. Gezien het feit dat er tussen 1883 en 1913 niets van Valette is verschenen en wij tot dusver ook niets weten over Valettes visie in die tijd ten opzichte van het koloniale beleid en de Nederlandse overheersing in Nederlands-Indië, is het onmogelijk te stellen dat Valette Couperus in dit opzicht beïnvloed heeft. Zeker is dat Couperus Valettes ideeën over het Binnenlands Bestuur heeft verwerkt in De Stille Kracht. Resident Van Oudijcks kijk op het leven van een ambtenaar bij het Binnenlands Bestuur komt overeen met Valettes visie op de BB-ambtenaar in zowel Baren en Oudgasten als in zijn ‘Kronieken’ in het Koloniaal Tijdschrift. Couperus zegt het zelf: ‘Ik had nooit dit boek kunnen ontwerpen als ik zijne voorlichting had moeten missen. Nu kon ik, door het vele wat hij mij vertelde, mij voorstellen, hoe een rezident, hoofd van gewestelijk bestuur, zich voelen moest, zoo hij een persoonlijkheid was.’Ga naar eind27 | ||||||||||||
Tot slotUit de publikaties van en over Valette, uit de brieven van en aan hem en uit andere documenten, is het beeld tevoorschijn gekomen van een krachtige persoonlijkheid, van een eigenzinnig mens die zich niet conformeerde aan regels die hem niet bevielen. Een schrijver die voor zijn mening uitkwam en een ambitieus, bezield BB-ambtenaar. Een koloniaal ja, maar uit het goede hout gesneden, een mens die oprecht hield van Indië en haar bevolking, voor wie Indië ‘toch ook nog andere waarde [had], dan die zich in geld laat uitrekenen’.Ga naar eind28
Met veel dank aan dr. F.L. Bastet voor zijn bijdrage aan dit artikel. | ||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||
Gebruikte literatuur
| ||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||
|
|