Indische Letteren. Jaargang 9
(1994)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| ||||||||||||||
De Kus van Jan Wolkers: meer dan een kusGa naar eind*
| ||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||
Omslag De Kus, 1977: rood, roze en paars.
| ||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||
commotie zorgde voor enorm veel publiciteit al voordat het boek verscheen, en ontlokte ook daarna nog een stroom van recensies.
De Kus werd echter niet onverdeeld enthousiast ontvangen. De kritiek richtte zich op de literaire aspecten, op de stijl waarin het boek geschreven was. Bijna alle recensenten vielen over de korte, hakkelende zinnen, de overvloed aan details, de langdradigheid. Maarten 't Hart deed zelfs een steekproef en kwam op een gemiddelde van 8,5 woord per zin. Recensent Wam de Moor gaf zijn bespreking van De Kus de titel: ‘De kortademigheid van Jan Wolkers’. Ook Kees Fens kon zijn ogen niet open houden bij de gedetailleerde beschrijvingen. In het NRC-Handelsblad schreef hij een venijnig stuk, dat hij als volgt beëindigde: ‘En toen, en toen, en vervolgens. Zo gaat het 't hele boek door. Je sukkelt vanzelf in slaap.’ Behalve op de stijl, richtte de kritiek zich zoals gezegd op een ander aspect, namelijk het thema dat zich niet zou ontwikkelen. Volgens de recensenten van destijds was het hoofdmotief van De Kus de latente homoseksuele gevoelens van een man, de ‘ik’-figuur, voor zijn beste vriend Bob. De vriend had bovendien een relatie gehad met zijn zus, waardoor een soort driehoeksverhouding ontstond. Dit gegeven echter, waarmee het boek wordt ingeleid, komt in de loop van het verhaal niet tot ontwikkeling, zo luidde de kritiek.
Het is opmerkelijk dat de aandacht van de recensenten destijds zo gefixeerd was op dit thema (De Kus werd een roman met een homomotief genoemd), en dat een ander aspect, namelijk de terugkeer naar Indonesië van een soldaat die daar gediend heeft tijdens de politionele acties, nauwelijks besproken werd. Opvallend is het dan, wanneer vijftien jaar later, in 1992, het boek een heruitgave beleeft ter gelegenheid van de boekenweek met als thema Indië/Indonesië. Voor deze heruitgave werd zelfs de omslag van De Kus aangepast: was de eerste druk op een neutrale manier vormgegeven, namelijk een egaal roze kaft met in lichtroze letters ‘De Kus, Jan Wolkers’, nu sierde opeens een foto van een Indonesisch landschap, compleet met palmboompjes en sawadijkjes de omslag. Bovendien kreeg de begeleidende tekst uit de prospectus van Meulenhoff de titel: ‘De Kus, Indonesië revisited’. Het is jammer dat ik geen recensies heb kunnen vinden van deze heruitgave. Volgens uitgeverij Meulenhoff zijn die er ook niet geweest. Toch bewijst deze heruitgave dat er op een andere manier tegen De Kus wordt aangekeken. Lag de nadruk in de zeventiger jaren op het thema van de latente homoseksualiteit, vijftien jaar later wordt kennelijk het Indonesië-aspect belangrijk. Er heeft mijns inziens een verandering plaatsgevonden in de opvatting over waar De Kus nu eigenlijk over gaat. Het zou interessant zijn de oorzaken van deze receptieverschuiving te onderzoeken. Het is echter | ||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||
niet mijn bedoeling een gissing te maken naar de oorzaken van deze verschuiving in opvatting. Wel zal ik in deze bespreking van De Kus de nadruk leggen op wat volgens mij het belangrijkste motief in het boek is, namelijk de confrontatie van een soldaat met zijn oorlogsverleden, weliswaar gezien door de ogen van zijn vriend, de verteller in De Kus. Ik zal beginnen met iets te vertellen over het Indonesië-aspect in het werk van Jan Wolkers in het algemeen. Vervolgens ga ik over tot een bespreking van De Kus. | ||||||||||||||
FascinatieHet is denk ik onnodig, het leven van Jan Hendrik Wolkers, geboren te Oegstgeest op 26 oktober 1925, de revue te laten passeren. Hij heeft het steil-calvinistische, schrale milieu van zijn jeugd zelf op heftige manier beschreven, vooral in Terug naar Oegstgeest. Ik wil mij hier dan ook beperken tot de bespreking van een in dit kader belangrijk thema uit het werk van Jan Wolkers, namelijk zijn fascinatie voor en zijn preoccupatie met Indonesië. Voor wie de verhalen en romans van Jan Wolkers heeft gelezen, valt het op dat bepaalde personages en gebeurtenissen telkens terugkeren en op een andere manier beschreven worden. Rondom het centrale personage, meestal een ‘ik’ of een hij, treden telkens weer herkenbare figuren op, in de rol van vader, moeder, broer, zus, geliefde of vriend. De overeenkomsten tussen de personages en gebeurtenissen zijn vaak opvallend groot. Een belangrijk personage voor wat betreft het Indonesië-thema in het werk van Jan Wolkers is de figuur van oom Hendrik. Deze oom, die van tijd tot tijd opduikt en dan bij het gezin van de ‘ik’ onderdak vindt, is in de Oost en bij de marine en het leger geweest. Hij koestert een radicale sympathie voor land en volk daarginds. Zijn denkbeelden hebben de ‘ik’ sinds diens kinderjaren gevormd wat betreft de instelling ten opzichte van mensen in de Archipel. Vaak spreekt hij bewonderend over de kunst van de Bataks, Dayaks en Papoea's en over de Oudjavaanse boeddhabeelden van brons: En hij zei dat boven op die grote tempel die voor in het album ‘Onze Overzeesche Gewesten’ stond, de Boro Boedoer, allemaal klokvormige stenen stoepa's stonden waar vroeger Boeddha's in hadden gestaan. Dat de bevolking erheen ging en dat ze hun handen door de openingen staken en die Boeddha's aanraakten met hun vingertoppen en dan deden ze een wens. Maar dat de Hollanders er zoveel Boeddha's uit weggesloopt hadden dat er voor de bevolking niet zoveel overbleef. En dat ik als ik er ooit nog eens zou komen, ik voor hem een wens zou moeten doen. [De Walgvogel, p. 46] | ||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||
Ook de beschrijvingen van de fantastische natuur doen bij de hoofdpersoon uit De Walgvogel het verlangen ontstaan het land ooit eens met eigen ogen te bekijken. Hij wordt hierbij aangemoedigd door oom Hendrik, die tegen hem zegt: ‘Dat ik moest proberen om, als ik volwassen was, in Indië te komen. Dat ik daar mijn hart kon ophalen.’ Een thema dat in verschillende romans van Wolkers, zoals in Terug naar Oegstgeest, De Walgvogel en De Kus opduikt, is dat van de soldaat die wordt uitgezonden in het kader van de bevrijding c.q. verdediging van het voormalig Nederlands Oost-Indië. In De Walgvogel is dat de nonconformistische ‘ik’, die het echter ontbreekt aan de drang om zich in te zetten voor de eer en het overzees gezag van het Koninkrijk der Nederlanden. Hij gaat uiteindelijk toch, omdat het meisje dat hij niet vergeten kan, Lien, als bruid van de vaandrig ook op weg is naar de Oost. Hoewel Wolkers zelf niet in Indonesië is geweest ten tijde van de politionele acties (1947 en 1948), is het verslag van de ‘ik’ uit De Walgvogel van zijn verblijf op Java een meeslepend verhaal. Ook in De Kus duikt dit oorlogsthema weer op, hetzij in een andere vorm. Maar in zowel Kort Amerikaans als in De Walgvogel en De Kus wordt dit thema vanuit een duidelijk politiek standpunt beschreven. Dat is tegen de koloniale oorlog en sympathiserend met de vrijheidsstrijd van de inheemse bevolking. Later zou Wolkers deelnemen aan de protesten tegen het regime van Soeharto: zoals gezegd de reden dat hij op een collectief visum naar Indonesië reisde. Wolkers' fascinatie voor Indonesië is in veel romans en verhalen terug te vinden: in de verhalen van oom Hendrik aan de ‘ik’ over de Oost, de Indische familie die het gezin van de ‘ik’ na de oorlog huisvestte, zijn vaders winkel in koloniale waren, zijn zuster die zich verlooft met een Indische adelborst, het Java-album van Droste ‘Onze Overzeesche Gewesten’ et cetera. Ook in De Kus vinden we deze fascinatie weer terug. Ik zal nu bespreken hoe dit motief hierin tot uidrukking komt. Daarbij zal ik ook kort aangeven hoe er zeventien jaar geleden, dus direct na het verschijnen van De Kus, over dit boek werd gedacht. | ||||||||||||||
Indonesië in zeventien dagenDe reis die Jan Wolkers in 1970 maakte, was een zeventiendaagse georganiseerde groepsreis naar Indonesië. Zulke reizen zijn van dag tot dag, zelfs van uur tot uur uitgestippeld, volgen allemaal globaal dezelfde route en doen dezelfde ‘toeristische attracties’ aan: een vlucht via Karachi en Bangkok naar Medan, een rondreis per bus rond het Tobameer, bezoek aan de Batakdorpen, verblijf in Jakarta, Bandung, Yogyakarta met een bezoek aan de Borobudur, verblijf op Bali en tenslotte de terugreis via Teheran. Ook nu, vijftien jaar later, wijkt het programma niet veel af van dat | ||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||
uit 1970, zo blijkt uit de reisgidsen die ik heb bekeken. Zelfs de toon en de formuleringen zijn dezelfde: ‘en maken we een kleurrijk uitstapje naar de fruitmarkt’ (De Kus, p. 64). ‘Op de terugweg is de kleurrijke fruitmarkt een welkome onderbreking’ (Reisgids SOC Reizen 1991). Wolkers gebruikt het reisschema als hoofdstukindeling voor zijn boek. Elk hoofdstuk begint met een stukje uit het reisplan voor die dag en beschrijft vervolgens die hele dag, van het opstaan tot het slapen gaan. Het is een minutieus verslag, waarbij het inderdaad soms lijkt of je een avondje dia's zit te kijken: ‘Een spoorbaan door het lage land. Rechts van ons. Erachter plukken kokospalmen. Hutjes eronder. Vlaggen halfstok. De weg naar Tandjung Priuk’ (De Kus, p. 144). Ik citeer uit De Kus, waarin het reisplan voor de zesde dag uiteengezet wordt: Zesde dag (woensdag 24 juni 1970) - In de morgen wordt een bustocht door de stad gemaakt. Djakarta werd in de zeventiende eeuw op de ruïnes van de oude stad Sunda Kelapa gebouwd door de Verenigde Oostindische Compagnie. Zij noemden de stad Batavia. Vele gebouwen zullen ons vanwege de architectuur bekend voorkomen. We zullen een indruk krijgen van de enorm drukke stad, die vooral boeiend zal zijn in zijn vele contrasten. Voor de lunch, die we in het befaamde restaurant Tjahaja Kota zullen gebruiken, brengen we een bezoek aan de Pasar Ikan. In de middag zullen we een bezoek brengen aan het museum. De avond is vrij voor een eigen verkenning van de stad. Wolkers spot soms met de toon uit de reisgids. Wanneer de hoofdpersonen uit De Kus, Bob en zijn vriend, die avond twee prostituees oppikken, schrijft hij: ‘Ik hoor Bob weer, naar me grijnzend over de schouder van zijn meisje, het reisschema aanhalen toen hij meteen begon te omhelzen [...]: “De avond is vrij voor een eigen verkenning van de stad.”’ (De Kus, p. 149). In De Kus maken twee vrienden deze groepsreis naar Indonesië. Bob heeft er gevochten tijdens de politionele acties van twintig jaar geleden. Voor hem is de reis een terugkeerreis. De ervaringen en belevenissen worden opgetekend door de ‘ik’-figuur uit het boek, die daar overigens niet als militair geweest is. We hebben hier dan ook te maken met wat in de literatuur bekend staat als het Watson-perspectief: de focalisator in De Kus is de ‘ik’, die de gedragingen van Bob observeert. Deze ‘ik’ is tevens de verteller.
De relatie tussen de twee vrienden speelt een belangrijke rol in het boek. Voordat ik verder ga met de bespreking van De Kus, zal ik eerst laten zien hoe destijds de aandacht op deze relatie gevestigd werd. | ||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||
Homo-motiefDe jeugdvriend van de ‘ik’ is een personage dat vaker in het werk van Jan Wolkers voorkomt. Zo is daar in Terug naar Oegstgeest de figuur van Peter Prentier en Bob Griffioen, die in De Walgvogel opduikt onder de naam Piet Ranzijn, in De Kus simpelweg Bob geheten. Deze jeugdvrienden zijn altijd de baldadige, rokkenjagende, vuilbekkende figuren: een geslaagder, sterker alter ego van de ‘ik’. Uit de herinneringen van de ‘ik’ aan zijn jeugd met Bob, blijkt hoe de ‘ik’ tegen hem opkijkt. Hij heeft het uiterlijk van Paul Newman, of Burt Lancaster in de ‘Crimson Pirate’, en is geobsedeerd door zijn uiterlijk: elke dag doet Bob gymnastiekoefeningen en loopt zelfs in de tropische hitte een rondje hard. In elk hotel pakt hij zijn enorme verzameling toiletartikelen uit (Body Fitness Club, Body Splash). Meteen in de inleiding wordt de toon van de complexe relatie tussen de twee jeugdvrienden gezet: De Kus! het slaat weer door me heen als ik naar zijn slapende gezicht kijk. De schaamte en verwarring. Na vijfentwintig jaar nog. We waren allebei twintig. We hadden ons als vrijwilligers opgegeven om in Indië tegen de jappen te gaan knokken. Ik werd afgekeurd. De avond voor zijn vertrek namen we afscheid van elkaar, nadat we uren lang door de regen en herfstwind gelopen hadden alsof we elkaar nooit terug zouden zien. Het was een tocht in vogelvlucht door onze jeugd. [...] Toen we uitgekletst waren liepen we terug zonder verder iets te zeggen. In het park voor zijn huis gaf ik hem een stevige hand. Ineens trok hij me naar zich toe en omhelsde me met een klemmende wurggreep. En toen zoende hij me op de mond. Vurig en hartstochtelijk. Zijn lippen over mijn op elkaar geperste lippen. Toen liet hij me los, draaide zich om en liep weg. [De Kus, pp. 1, 2] De recensenten stortten zich destijds op deze zwaar beladen kus, die bovendien op de volgende bladzijde herhaald wordt, maar nu tussen de ‘ik’ en zijn eigen zus, de vriendin van Bob. Als Bob al vertrokken is, blijkt zij zwanger te zijn en roept de hulp in van haar broer, die een aborteur voor haar vindt. Wanneer hij haar dit vertelt, omhelst zij hem en ze kussen elkaar op een vergelijkbare manier als Bob tevoren de ‘ik’ had gekust: erotisch geladen, verwarrend hartstochtelijk. Deze kussen vormden in 1977 het uitgangspunt voor een analyse van De Kus. Wim Zaal noemde het boek ‘een roman met een homo-motief’, ‘de ontdekking van de “ik” van zijn homo-erotische component, die iedereen heeft’, schreef hij er tussen haakjes achter. Volgens Hans van Straten ging het boek over het verleden van de ‘ik’, een verleden, zoals hij schreef, ‘vol van afschuwelijke herinneringen aan diep verdrongen | ||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||
Omslag De Kus, 1992: ‘Indonesië Revisited’.
| ||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||
homo-sexualiteit en incest’. En Godert van Colmjon schreef onder het pseudoniem Arthur Kahn: ‘Tot twee keer toe een kus als halve bekroning van latente verlangens en gevoelens, de hoofdmotieven die de roman De Kus als een alarmerende gongslag in werking zetten.’ Volgens Ton van Deel staat de reis die de twee jeugdvrienden maken in het teken van de kus. Hij schreef: ‘De “ik” balanceert tussen twee sexen, tussen Bob en zijn zuster [...]. De Kus is min of meer de geschiedenis van een latente homosexualiteit.’ De aandacht concentreerde zich aldus op homoseksuele en incestueuze verhoudingen, en de kritiek richtte zich op het feit, dat dit motief in De Kus niet verder ontwikkeld werd. Volgens Kees Fens ‘lijkt de overheersing van het gegeven voorspelbaar, maar blijft die in zeker zin uit’. Dat het motief van de verdrongen homoseksualiteit niet helemaal uit de verf komt, is misschien logisch omdat er een ander, mijns inziens belangrijker motief naar voren komt. Al vrij snel na de inleiding waarin Bob de ‘ik’ kust, gaat het verhaal een andere kant op. | ||||||||||||||
De held van de laatste koloniale stuiptrekkingenHet verblijf in Indonesië is voor Bob een confrontatie met zijn oorlogsverleden. En naarmate de reis vordert, worden de herinneringen hieraan scherper, de gebeurtenissen die hij zich herinnert gruwelijker. Bij de ‘ik’ wekt het verblijf in Indonesië vooral herinneringen op aan Bobs sterke verhalen uit zijn brieven en aan zijn eigen belevenissen met Bob uit zijn jeugd. Bij Bob zelf overheersen steeds meer associaties met zowel gruwelijke als wellustige ervaringen. Te Lembang, boven Bandung, wil Bob ‘om niet te vergeten dat ik hier dood en verderf gezaaid heb’ een foto van zichzelf naast een verkeersbord met een doodshoofd erop, dat inhalen verbiedt. Omstreeks diezelfde tijd openbaren zich bij hem de eerste verschijnselen van een kwaal die hem vermoedelijk fataal zal worden. Hoe dichter Bob komt bij het deel van Indonesië waar hij als militair gediend heeft, hoe meer hij last krijgt van zijn voeten. Zijn enkels worden dik, zijn voeten zwellen op en worden rood, en elke dag krijgt hij meer moeite met lopen. Gaandeweg het verhaal wordt duidelijk ‘wat hij daar uitgevreten heeft’. Wat dat precies is, leidt uiteindelijk tot een soort climax in twee belangrijke gebeurtenissen: de verkrachting van een Chinees meisje en de moord op een Indonesiër. Bob vertelt: ‘Je kan nooit alles van je afschudden. Er zijn dingen gebeurd die je blijven achtervolgen. We werden een keer beschoten. Boven Bandung was het. Dan duik je met z'n allen uit de wagens en ga je het terrein verkennen waar dat schot vandaan kwam. We lagen daar zo te loeren over een open veld met sawa's en | ||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||
toen rent er ineens een jongen over zo'n dijkje weg. Ik voelde dat hij het niet gedaan kon hebben. Toch schoot ik. En niet door zijn kop zodat hij meteen vertrokken zou zijn geweest. Een salvo dwars door zijn pens. Pure wraak. Ik weet nog precies hoe het was. Het licht. Zoals dat over de sawa's viel. Ze kermen altijd om hun moeder. Als je dat hoort denk je dat we de ergste beulen waren. Maar aan de andere kant van de weg lag een van je kameraden met een stukgeschoten schouder of een kogel in zijn maag te kreperen. Dat kon je niet zomaar straffeloos laten passeren. Dan wilde je wraak nemen. Op dat hele land.’ Hij kijkt me even aan. Het zweet staat op zijn voorhoofd alsof hij koorts heeft. Overigens wordt eenzelfde gebeurtenis ook in De Walgvogel beschreven. Alleen daar laat de ‘ik’ de Indonesiër lopen, die vervolgens Piet Ranzijn doodschiet. Een andere soldaat schiet dan de Indonesiër in zijn buik. Na het vertellen van dit verhaal gaat het bergafwaarts met Bob. De vrolijke versierder verandert in een sombere oude man. In het begin van de reis zegt hij nog: ‘Toen ik hier in Indië zat dacht ik, als ik daar nog eens kon komen [...]. Mijn enige gedachte nu is, zullen er mooie Javaanse meiden te versieren zijn.’ Maar deze gedachte laat hij los naarmate de reis vordert. Hij moet wel, want de dokter uit het gezelschap constateert jicht en de pillen die hij hem geeft, maken hem impotent. Hoe dichter ze komen bij het punt waar Bob gediend heeft, hoe verder hij letterlijk teruggaat in het verleden, hoe slechter het fysiek met hem gaat. Voor deze Paul Newman, die zichzelf zo nauwlettend jong houdt, is zijn ziekte moeilijk te accepteren en ook geestelijk is hij er niet al te best aan toe. Hij wordt zo somber, dat het ook de andere leden van het reisgezelschap opvalt. Eerst kan hij zich nog uit de voeten maken met een stok, maar later belandt hij in een rolstoel en moet zijn vriend hem de trappen van de Borobudur opdragen. Wanneer de jicht zo erg wordt, dat hij ook zijn armen niet meer kan gebruiken, is de aftakeling compleet, en daarmee ook de vernedering. Want nu is hij voor de meest intieme handelingen afhankelijk van zijn vriend. Tijdens de reis van Bandung naar Yogyakarta stort hij totaal in. Dit is geen willekeurig gekozen tijdstip, want eerder in het boek heeft de ‘ik’ verteld wat daar gebeurd is, twintig jaar geleden. Het is het verhaal van de machteloze wraakactie van Bob: na de souvereiniteitsoverdracht is Bob er in z'n eentje met een stengun en een paar flessen jenever in een tank vandoor gegaan. Als een soort Rambo schoot hij onderweg | ||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||
op alle posten van de TNI die hij tegenkwam en eindigde zijn tocht in de tuin van het paleis van de gouverneur-generaal. ‘Daar vond de politie hem naast zijn lege jeneverflessen. Drie maanden zwaar arrest. Maar hij was de held van de laatste koloniale stuiptrekkingen’ (De Kus, p. 74).
Voor Bob is de reis naar Indonesië een reis naar zijn oorlogsverleden. Naar mijn idee overschaduwt dit gegeven het thema van de latente homoseksualiteit, waarop bij het verschijnen van De Kus zo sterk de nadruk gelegd werd. De structuur van De Kus is ook meer op het oorlogsthema gebaseerd, want de herinneringen van Bob aan de oorlog lopen parallel met zijn fysieke aftakeling. Hoe dichter Bob de plaats nadert waar hij als soldaat heeft gediend, hoe verder hij in zijn verleden duikt. En naarmate er meer herinneringen bovenkomen, gaat het lichamelijk slechter en slechter met hem. Zelf zegt Bob: ‘Het lijkt godverdomme wel of dat vervloekte land wraak op me neemt.’ De beklemmende werking die het verhaal heeft, wordt dan ook niet zozeer veroorzaakt door de relatie tussen de twee mannen, alswel door de herinneringen van Bob en de beschrijving van de aftakeling van een supervitaal mens. | ||||||||||||||
MassatoerismeOp dit punt wil ik nog op een ander belangrijk motief uit De Kus wijzen, waaraan destijds in de recensies geen aandacht werd besteed. Dat is de beschrijving van niet alleen de aftakeling van Bob, maar ook van het land. Overal in De Kus worden voorbeelden gegeven van de schrijnende armoede van de bevolking, die in schril contrast staat met de rijkdom van de vele toeristen. Als de ‘ik’ en Bob in het hotel champagne bestellen, zien ze een bediende met een verroeste koeler uit het tuinhuis komen. Een half uur later wordt de champagne, in een blinkend gepoetste koeler, opgediend. Overal wemelt het van de bedelaars. Overigens is het opvallend dat Bob de meeste compassie heeft van het reisgezelschap. Een mismaakt meisje geeft hij duizend rupiah, de bedelaars op de Borobudur krijgen allemaal vijfhonderd rupiah en zijn bloemetjesoverhemd geeft hij weg aan de bediende. Alsof hij wat goed te maken heeft. Ook laat Wolkers zien wat de effecten zijn van het massatoerisme op een land. De resten van het verleden, de traditionele dansen en zelfs het landschap zijn verworden tot toeristische attracties, en worden als zodanig aangeprezen: ‘Your happiness doubles, every time you see the Borobudur!’ (De Kus, p. 257). Het is bijna gênant om te lezen hoe de leden van het reisgezelschap een nacht doorbrengen bij de Indonesische bevolking, dat in de reisgidsen wordt aangeprezen als ‘een leuk verblijf tussen de bevolking en een goede gelegenheid kennis te maken met de Javaanse leefwijze’ (SOC Reizen, '91). Uit De Kus: ‘zijn vrouw [had] | ||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||
in hun uitgewoonde huis een tafeltje met souvenirs ingericht om er wat bij te verdienen’ (p. 259). In de recensies over De Kus werd Wolkers vaak verweten dat hij de rest van het gezelschap oppervlakkig en karikaturaal heeft afgeschilderd. Maar Wolkers gebruikt de leden van het reisgezelschap om de weinig respectvolle houding van de toeristen ten opzichte van het land af te schilderen. Bovendien laten ze allen een ander gezichtspunt zien. Zo is er ene meneer Hoekstra, die telkens zijn humeur laat bederven door het ontbijt dat volgens hem te karig is, en de hele reis door niets anders doet dan kankeren over het eten. ‘“Als je die bloemenslingers opruimt, blijft er maar een verdomd karige maaltijd over”, zegt meneer Hoekstra tegen zijn vrouw.’ Een ander lid van het gezelschap, de ascetische meneer De Reuver, wijst hem terecht: ‘Geloof maar dat ze in de keuken met spanning staan te wachten of we wat overlaten.’ Het is dezelfde meneer Hoekstra die weinig respect heeft voor de bevolking. Uit De Kus: ‘Dan gaat iedereen fotograferen. Inlander bezig met aftappen van rubber. Tussen al dat geklik en gespring blijft hij lijdzaam staan. Als meneer Hoekstra hem met lompe gebaren prest om met dat mesje nog wat in die groef te gaan staan peuren, zegt meneer De Reuver bits: “U mag hem wel bekloppen hoor. Dat deden ze honderd jaar geleden op de slavenmarkten in Amerika ook.”’ Zo zou ik nog talloze voorbeelden en citaten kunnen opnoemen van de manier waarop Wolkers eigenlijk zijn liefde voor het land uitspreekt, maar tegelijkertijd zijn teleurstelling over wat hij er aantreft: de reclameborden in het landschap, de vervuiling veroorzaakt door de stroom toeristen, de armoede van de bevolking. Zijn afschuw van het idee dat je als toerist een land met eeuwenoude gebruiken en tradities in een rondreis van amper drie weken zou kunnen leren kennen. De Disneylandachtige benadering van de touroperators, die de traditionele gebruiken hebben laten verworden tot toeristische attracties. Kortom, de gevolgen die het massatoerisme op een land kunnen hebben. En dat geldt natuurlijk niet alleen voor een land als Indonesië. | ||||||||||||||
SlotUitgangspunt voor deze bespreking van De Kus was de heruitgave ter gelegenheid van de boekenweek 1992, die qua vormgeving zo verschilde van de eerste uitgave, en het vermoeden dat er na vijftien jaar misschien anders tegen De Kus werd aangekeken. Bij het lezen van de recensies die bij de eerste druk verschenen, was de nadruk die de recensenten op het thema van de latente homoseksualiteit legden, opvallend groot. In ieder geval werd aan het Indonesië-aspect minder aandacht besteed. Hoe dan ook, de reacties op De Kus waren niet onverdeeld positief. Sommige recensenten konden zich slechts met moeite door de dikke | ||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||
pil heenworstelen, en ervoeren de telegramstijl waarin het boek was geschreven als lastig leesbaar. Eerlijk gezegd was dat ook mijn ervaring toen ik jaren geleden het boek voor het eerst las. Later las ik De Kus nog eens, maar nu op een andere manier: als een verslag van een reis naar Indonesië, waarin de confrontatie van een soldaat met zijn verleden centraal staat. Ik vroeg mij af of ook anderen De Kus als zodanig ervaren hadden, en of er misschien een verschuiving in de opvattingen over het boek had plaatsgevonden. De kaft van de heruitgave, met de palmboompjes, deed vermoeden van wel, maar in de tekst op de achterflap staat zo'n grove fout dat ik me afvraag of die schrijver van de tekst het boek wel gelezen heeft. Er staat namelijk: ‘In de roman De Kus maakt de hoofdpersoon met zijn oude vriend een reis door Indonesië. Zij zijn er eerder geweest, tijdens de politionele acties, en aan die ervaring hebben zij beiden een grote liefde voor landschap, cultuur en mensen overgehouden.’
In ieder geval bleef, ondanks de heruitgave ter gelegenheid van de boekenweek, het Indonesië-aspect van De Kus niet besproken. Dat Indonesië-aspect heeft dan vooral betrekking op de koloniale oorlog, waartegen Wolkers een duidelijk standpunt inneemt. Hij beschrijft het vreselijke dilemma waarin de soldaten verkeerden toen ze in plaats van tegen de Japanners opeens tegen de inheemse bevolking moesten vechten. In De Kus worden de herinneringen aan de verschrikkingen van de oorlog een voormalig soldaat na vijfentwintig jaar fataal. Eigenlijk laat Wolkers het zinloze van de oorlog, van iedere oorlog zien, wanneer elke actie weer een wraakactie is op een wraakactie. Hij laat Bob de wanhoop van de soldaten uitspreken: ‘dat de soldaten zich verraden en verkocht voelden toen ze die oorlog moesten stoppen die het leven van zoveel van hun kameraden had gekost’ (De Kus, p. 73). En hij neemt geen blad voor de mond waar het de misdragingen van het leger betreft, die in elke oorlog onvermijdelijk schijnen te zijn. Behalve de gruwelen van de oorlog beschrijft Wolkers de staat waarin het land verkeert en de gevolgen die het toerisme voor een land heeft gehad. In De Kus gaat het om meer dan een kus.
Pauki de Jong studeert Culturele Studies, basisvak Nederlands, aan de Universiteit van Amsterdam. | ||||||||||||||
Bibliografie
|