Indische Letteren. Jaargang 9
(1994)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| ||||||
J.M.J. Catenius-van der Meijden
| ||||||
[pagina 67]
| ||||||
Tobben in Indië
| ||||||
[pagina 68]
| ||||||
ik doen? Wenken aan het Hollandsche meisje dat als huisvrouw naar Indië gaat (1923) en ir. C. Swaan-Koopman: Vrouwen in Indië (1932). Hoe verschillend deze boeken ook waren, toch hadden ze drie dingen gemeen. Ten eerste waren er aanwijzingen dat er een sterke samenhang bestond tussen de persoonlijkheid van de schrijfster en de inhoud van haar boek; iedere ‘waarheid’ leek te berusten op de persoonlijke ondervinding of veronderstellingen van de auteur. Invloeden van de tijdsomstandigheden waren hierin onmiskenbaar. Ten tweede bespraken alle auteurs in meer of mindere mate vijf grote probleemgebieden. Ten derde bleken ze zo hun eigen visie te hebben op de koloniale samenleving, de verschillende bevolkingsgroepen daarin en de soms broeierige verhoudingen tussen mannen en vrouwen. Voordat ik nader op deze drie elementen inga, wil ik eerst deze raadgeefsters voorstellen. | ||||||
De schrijfstersDit werk, dat ik aan de Dames in Indië opdraag, is bestemd voor zoowel de jeugdige Indische huismoeders, als voor de vele jonge, gehuwde vrouwen, die, zóó uit Europa gekomen, zich vreemd zullen gevoelen in hare nieuwe omgeving. Men beschouwe het als een vraagbaak, een handboek, dat men zo nu en dan raadpleegt.Ga naar eind2 Met deze bemoedigende woorden van Koba Catenius-van der Meijden begint een handboek vol met adviezen en raadgevingen op allerlei gebied. Het was haar wel toevertrouwd om instructies te geven: in totaal zou ze tien titels laten verschijnen waarvan er acht inlichtingen geven over het bereiden van voeding (waaronder het beroemde Nieuw volledig Oost-Indisch kookboek uit 1902) en twee informatie verschaffen over de reis naar en het verblijf in Indië. Was ze eertijds beroemd, vooral dank zij haar kookboeken, tegenwoordig is er nog maar weinig over haar bekend. Na een oproep in Moesson ontving ik een brief uit West Covina (Canada) van Mrs. Rita Schenkhoven waarin ze het volgende schreef: Veel kan ik er niet over vertellen. Maar ik heb de Heer en Mevrouw Catenius persoonlijk gekend. Ik noemde ze Oom en Tante Cat. Ze woonden toendertijd in Batoe en waren hele oude kennissen van mijn ouders, Lanzing geheten. Ik geloof dat Oom Cat in de bergcultures is geweest. Ik weet niet wat, waar en hoe. Het zijn oude Hollandsche mensen en geheel verliefd op het Indië van toen. | ||||||
[pagina 69]
| ||||||
het genoegen vele malen van haar kookkunst te genieten. Eenvoudige, zeer goede en hartelijke mensen. Ook Jans Kloppenburg-Versteegh is beroemd, of beroemd geweest. Van haar hand is het legendarische kruidenboek Indische planten en haar geneeskracht (1907), waarin de geneeskrachtige werking van Indische kruiden, wortels, bloemen en planten wordt uitgelegd, zodat iedereen daar gebruik van kan maken. In 1913 heeft zij een exemplaar aan koningin Wilhelmina mogen overhandigen. Mij is verteld dat dit boek vooral gebruikt werd in de buitengewesten, waar niet zo gemakkelijk een dokter te krijgen was. Veel van de Indische mensen die ik heb gesproken, hebben me het belang van het kruidenboek verzekerd. Zo vertelde een oudere heer uit Amersfoort me dat hij als kind dank zij ‘Kloppenburg’ van de tyfus genezen was. Anneke Kortenhorst-Kloppenburg schetste in het tijdschrift Tong Tong een tweedelig portret van haar moeder waarin ze zegt: Haar leven stond in dienst van God en haar medemensen. Liefde is altijd het richtsnoer ervan geweest, liefde voor man en kinderen, voor allen die haar hulp vroegen, gezonden en zieken, rijken en armen, blanken en bruinen.Ga naar eind3 Beata van Helsdingen-Schoevers was pas 34 jaar toen ze in 1920 plotseling overleed. Ze heeft een kort maar enorm actief leven gehad. Een kleine opsomming: tijdens haar leven was ze moeder, echtgenote van een carrière makende ambtenaar, auteur van verschillende boeken en andere publikaties, oprichtster van een belangrijke kunstkring in Solo, voordrachtskunstenares en wegbereidster van de moderne Indische vrouwenbeweging. In haar handboek laat ze duidelijk merken dat ze van de Hollandse vrouw in Indië ook zo'n actieve instelling verwacht. Na haar dood schreef het Weekblad voor Indië: Beteekent zoo haar dood voor hare vrienden en kennissen veel leed, wat moeilijker te verkroppen is, voor onze Indische samenleving, die toch reeds zoo arm is aan menschen, welke voor iets anders voelen dan voor hunne dagelijkschen sleurarbeid, beteekent haar heengaan een verlies, dat moeilijk - zo niet onmogelijk - te herstellen is.Ga naar eind4 De vierde schrijfster, Cato Rutten-Pekelharing, was een heel andere vrouw. Ze studeerde in haar geboorteplaats Leiden biologie en promoveerde later cum laude. Via haar echtgenoot kwam ze in Indië terecht; hij was werkzaam bij geologische ondernemingen. Het is onzeker of mevrouw Rutten haar studie heeft kunnen gebruiken voor eigen werk, wel weten we dat ze er met haar man en studenten biologie 's zomers vaak op uit trok om veldwerk te doen. | ||||||
[pagina 70]
| ||||||
Tot slot Stannie Swaan-Koopman. Na haar studie aan de Technische Hoogeschool in Delft ging ze met haar man naar Indië, om vanuit een sterke christelijke motivatie daar het land en het volk te dienen. Toen ze in later jaren op verlof gingen, kreeg ze in Nederland zoveel vragen dat ze besloot haar ervaringen te boek te stellen in een handboek. In Indië schreef ze talloze artikelen, meestal voor vrouwen en meisjes, nam ze deel aan het opkomende Indische christelijke verenigingsleven, kwam ze op voor de uitgebuite batiksters, onderhield ze contacten met de Indonesische bevolking en voedde ze ook nog eens vier kinderen op.
Na deze eerste kennismaking lijkt het merkwaardig dat vijf zulke uiteenlopende vrouwen toch dezelfde probleemgebieden in hun boeken behandelen. Toch is dat niet zo vreemd. De tijd waarin ze hun handboeken publiceerden, bestreek een relatief kleine periode van 24 jaar. Daarbij kwam hun doelgroep overeen, namelijk getrouwde vrouwen uit de middenklasse, van Europese afkomst, die een bestaan in Indië moesten opbouwen. Dat wil niet zeggen dat de boeken geen verschillen aangeven. Tussen de grote steden en de buitengewesten bijvoorbeeld blijkt nogal wat verschil te zijn in de moeite en het gemak van het dagelijks leven. In grote lijnen blijft het echter gaan om het zich kunnen aanpassen, de huishouding, de omgang met bedienden, de kinderen en de eisen die aan de vrouw-zelf gesteld worden. | ||||||
Optimisme en een stevig gebitMisschien was voor sommige vrouwen het hele verblijf in Indië één moeizaam aanpassingsproces aan alles wat zo anders was dan in het vertrouwde Holland. Toch zijn er in de eerste tijd van het verblijf een paar zaken waaraan, zo vinden de schrijfsters, extra aandacht dient te worden besteed. Natuurlijk is mevrouw Catenius het uitvoerigst op dit gebied: haar handboek was het eerste voor de toenemende stroom van ‘beschaafde’ vrouwen in Indië. Zij zet zaken uiteen waar andere schrijfsters veel minder aandacht aan besteden, met name de keuze en bouw van het huis (desnoods zelf bouwen en dat in vredesnaam niet helemaal aan manlief overlaten). Mevrouw Kloppenburg geeft om het aanpassen te bespoedigen bijvoorbeeld kruidentips en praktische kledingadviezen (sarong voor het gemak en Europees voor het mooi en het fatsoen). Mevrouw Rutten meent nuchter dat een goede voorbereiding veel ellende kan voorkomen: Een beminnelijk optimisme in 't algemeen, gepaard aan een stevig gebit om zich in 't bizonder door voorkomende moeilijkheden heen te bijten ... ziedaar wat iedere Europeaan mee naar Indië moest brengen! [...] Kijk uit uw eigen oogen, gebruik uw verstand!Ga naar eind5 | ||||||
[pagina 71]
| ||||||
Een ander belangrijk onderdeel van het aanpassingsproces noemt mevrouw Swaan. Natuurlijk zijn er de ongemakken van het klimaat (gruwelijke insekten) en het levensritme, maar die dienen overwonnen te worden als de vrouw tenminste op niveau wil blijven. Zich laten gaan, verindischen, dat kan heus niet. Misschien dat om die reden de Europese kleding zo belangrijk is; aan de kleren herkent men de vrouw. Alle schrijfsters geven aan Europese kledij de voorkeur; ook mevrouw Kloppenburg die een patroon voor sarong en kabaja bij haar handboek voegt. Van Helsdingen schampert dat het ‘volstrekt niet noodig [is] dagelijks in die halfinlandsche dracht te loopen, ten spijt van alle antieke damesverhalen’.Ga naar eind6 Het principe van die keuze wordt het best verwoord door mevrouw Catenius. In 1908, als de damesmode enkel lang en hooggesloten voorschrijft, schrijft ze: Het is bekend dat in het warme land de kleeding luchtig is. Zij moet dit zijn, en, als men verstandig deed, volgde men geheel de klederdracht der inboorlingen. Dat strijdt tegen de westerse beschaving en met recht. Een Europeaan kan niet als koelie gekleed gaan, zich als zo'n inlander drapeeren, al droeg hij ook kleederen van het fijnste lijnwaad.Ga naar eind7 | ||||||
Huishoudelijke aangelegenhedenDe verzorging van planten en bloemen, ziekenverpleging, zorg voor de voeding, het in dienst nemen en opvoeden van bedienden en duizend alledaagse huiselijke probleempjes: het huishouden is volgens Catenius en Kloppenburg een veelzijdige en verantwoordelijke taak waarop de vrouw zich degelijk dient voor te bereiden. De moderne Van Helsdingen ziet dat anders. Vol spot verkondigt ze in haar voorwoord zich niet bezig te houden met specifiek huishoudelijke aangelegen, want, zegt ze: ‘Ik behoor niet tot dezulken [die daarvoor een bijzonderen flair hebben]. Ik zal daarom zwijgen over dingen, waarvan ik geen verstand heb.’Ga naar eind8 Inmiddels heeft de vrouw wat meer levensruimte verworven dan alleen het huis en dat vindt Van Helsdingen een uitstekende zaak, al kan ze zich erg driftig maken over slechte bedienden die vieze keukens maken. Dat er in de loop der jaren minder nadruk op het huishouden komt te liggen valt te verklaren: de bedienden waren waarschijnlijk beter ingesteld op het Europese huishouden en de tijdgeest eiste dat vrouwen ook activiteiten buitenshuis hadden. Deze moderne tijd met de ethische politiek is merkbaar bij Rutten en Swaan. Beiden vinden dat de vrouw - naast het zorgen voor een goed lopende huishouding natuurlijk - de bevolking haar helpende hand moet toesteken. Het zou een misvatting zijn om aan te nemen dat de Hollandse vrouw dit mooie gebaar kon | ||||||
[pagina 72]
| ||||||
Mevrouw dr. C.J. Rutten-Pekelharing met haar echtgenoot (foto uit collectie Richard Hengeveid).
| ||||||
[pagina 73]
| ||||||
maken dank zij haar efficiënte huispersoneel. Het tegendeel is eerder waar. | ||||||
Acceptabele huishoudhulpenHet moet een kwellend probleem zijn geweest: bedienden te vinden, te houden en een beetje gemak van ze te hebben. Al heeft iedere bediende zijn of haar eigen specifieke kwaad, over het algemeen zijn ze allemaal onhygiënisch, verkwistend, ondeugdelijk, kennen geen regelmaat of orde en daarbij, vindt Van Helsdingen, schieten ze nou nooit eens lekker op: Als voortvarende Hollandsche treft het u, dat ginds alles op z'n elf-en-dertigst gedaan wordt. De inlanders bewegen zich ‘en grand seigneur’ en ‘grande dame’: zij slènteren heupwiegend, o, heel curieus en heel schilderachtig, maar daar heeft men voor de voortgang der werkzaamheden niets aan. Hun werkzaamheden verrichten zij Oostersch-kalm, met deftig-langzaam beweeg, maar men doet er wijs aan er niet naar te kijken - anders pakt men het liever zèlf aan.Ga naar eind9 Om deze wezens om te vormen tot acceptabele huishoudhulpen, dient de huisvrouw zich op drie zaken te concentreren. Eén: instrueren, controleren en nogmaals instrueren en controleren. Twee: zelf het goede voorbeeld geven. Drie: altijd zelfbeheersing bewaren. Blijf kalm als de koetsier het paardentuig verkoopt en zegt dat het gestolen is. Wees rustig als kokkie zieke kippen van de pasar koopt en liegt over de prijs ervan. Tel even tot tien wanneer de huisjongen niet in staat blijkt het essentiële onderscheid te begrijpen tussen stofdoek, glazendoek, messendoek, theedoek en de andere doeken. Drift vermindert immers het Hollandse prestige en voorkomt bovendien vervelend gedoe van personeelswisselingen. In de vinnige woorden van Van Helsdingen: ‘De kwestie is maar, dat ge er de dupe van zijt, en dat ge ondervindt dat uw heftigheid tot negatieve uitkomsten leidt.’Ga naar eind10
Deze weinige positieve opmerkingen hebben nauwelijks betrekking op de dagelijkse omgang met het personeel, maar lijken eerder vage filosofische overpeinzingen te zijn over het fenomeen bediende. Wanneer ze uit zicht zijn, is het misschien gemakkelijker om te bedenken dat het enkel ‘minder beschaafde schepselen [zijn], die aanhankelijk genoeg zijn, als men hen er maar naar behandelt’Ga naar eind11 of dat ze nog altijd beter zijn dan het Hollandse personeel: ‘Heilig, heilig, onze Javaantjes.’Ga naar eind12 Juist dit soort opmerkingen met die westers-superieure toon, moeten Stannie Swaan met walging vervuld hebben. Het staat immers haaks op haar ethisch-christelijke standpunt. Zij vindt dat de vrouw begrip | ||||||
[pagina 74]
| ||||||
voor de bedienden op dient te brengen, zodat de kloof van onbegrip tussen hen gedicht kan worden. Bedienden zijn niet lui of dwars, ze hebben gewoon hun eigen werkmethoden: Waarom doet een baboe gehurkt op een op de grond liggende waschplank de wasch, en staat zij niet ‘behoorlijk’ bij een tobbe? Waarom wascht de huisjongen op den steenen vloer de kopjes af in plaats van fatsoenlijk op een aanrecht of tafel? Immers omdat zij in gehurkte houding, waarin wij het geen twee minuten uithouden, urenlang kunnen zitten zonder moe te worden, zoodat zij zichzelf en ons er alleen een dienst mee bewijzen door alle huishoudelijke bezigheden op den vloer te verrichten.Ga naar eind13 Toch zou ook zij de opvoeding van kinderen liever niet overlaten aan haar bedienden, alle begrip ten spijt. Van hun toegeeflijkheid kunnen immers alleen maar Indische dwingelandjes komen. | ||||||
Eigen kleintjes en opgedrongen produkten‘Kinderen zijn hinderen’, zegt het spreekwoord en voor Indië gaat dat bijna altijd op. O, die verwende kinderen die daar zijn opgegroeid, wat praten ze vaak krom en wat commanderen ze de boel! Gelukkig kan een liefhebbende moeder haar invloed laten gelden. Om van de kleintjes ‘degelijke jonge menschen’Ga naar eind14 te maken, is het belangrijk om ze goed te voeden en doelmatig te kleden (iets waar mevrouw Rutten onvermoeibare aandacht voor heeft), huisonderwijs te geven als er geen deugdelijke school bereikbaar is, en bovenal ze tijdens hun kindertijd te beschermen tegen de kwalijke invloeden van de baboe. Als baboes goed zijn, zijn ze geweldig, maar als ze slecht zijn, zijn ze verschrikkelijk. Catenius weet daarover schokkende details: Het is in menig gezin een gewoon verschijnsel, dat het kindje stil in de wieg sluimert en terdege uitrust. Die rust is dikwijls zeer bedriegelijk, omdat de slechte baboe, het geheime wegsluipen uit de kinderkamer boven de wacht bij het haar toevertrouwde kleintje stellend - uw zuigeling aan de beide voetzooltjes met madat (amfioen) bewerkt heeft, het daarbij met vlammende oogen heeft gemagnetiseerd, gebiologeerd.Ga naar eind15 Het mag duidelijk zijn dat kinderen voortdurende aandacht behoeven, tot op het moment dat zij naar Europa vertrekken voor verdere opvoeding en ontwikkeling. Deze lieve zorg strekt zich evenwel niet uit tot dat andere soort kinderen, van wie er in Indië veel waren: de voorkinderen. | ||||||
[pagina 75]
| ||||||
Voor de schrijfsters vormen ze een lastig onderwerp; zedelijk wangedrag is immers een delicaat punt. Ieder van de schrijfsters lost dat op haar eigen manier op. Catenius bespreekt afstandelijk de last die deze ‘onverzorgde, natuurlijke kinderen’Ga naar eind16 voor de Europese gemeenschap betekenen. Als er meer weeshuizen kwamen, dan zouden die kinderen tenminste niet meer bij Europese huisgezinnen worden geplaatst. Het geld hiervoor kan uit grote loterijen komen: ‘Zulke loterijen, voor liefdadige doeleinden, worden immers niet geweigerd?’Ga naar eind17 Persoonlijke adviezen voor de vrouw die, net uit Nederland gekomen, hen op het eigen erf aantrof, zijn er niet. Misschien was dat ook wat teveel gevraagd van de lezeres die zich onder invloed van de strenge fatsoensnormen van haar tijd op het nieuwe land voorbereidde. Kloppenburg en Rutten zwijgen beschaafd over voorkinderen, iets dat van Van Helsdingen bepaald niet gezegd kan worden. Waarschijnlijk komt haar openheid voort uit wat zij juist zo laakt: de vrijere Indische gewoontes uit het ‘lossere’ klimaat. Zonder een blad voor de mond te nemen beschrijft zij afkomst en opvoeding van deze kinderen. Daarbij waarschuwt ze ertegen om deze kinderen in huis te nemen, zonder erbij te vermelden waar ze dan wel heen moeten: De Hollandsche vrouw, die al de wrange ervaringen heeft opgedaan van het Indische karakter, wil angstvallig haar Hollandsche kindertjes voor den invloed der halfbroertjes en -zusjes behoeden. Het gevolg: de halfbloedjes, met hun toch al achterdochtigen aard, voelen zich achteraf gezet, worden zoo mogelijk nog ergerlijker in hun lijdelijk verzet. [...] Want ten laatste, trots al haar goede bedoelingen, gaat de Hollandsche moeder onwillekeurig dieper en dieper voelen het groote verschil, dat er bestaat tusschen vreemd en eigen, tusschen de haar opgedrongen producten uit het liefdeleven van haar man met haar voorgangster, en haar eigen kleintjes, waaraan zij met ziel en lichaam is verbonden. En de mooiste voornemens verloopen in het zand...Ga naar eind18 | ||||||
Altijd actief, altijd aantrekkelijkGeen enkel dameshandboek verstrekte hartelijke adviezen om als het allemaal wat te veel wordt, eens lekker uit te rusten. Opvallend is dan ook het inzicht van Catenius, die vermoedt dat de vrouw die al haar adviezen nauwgezet opvolgde binnen de kortste keren ‘zenuwlijderes’ in Indië zou zijn.Ga naar eind19 Het vrouwelijke takenpakket is volgens de handboeken omvangrijk. Als in de loop der jaren het huishouden wat minder belangrijk wordt, komen zoals gezegd andere plichten naar voren. De ethische beweging vroeg bijvoorbeeld om een vrouwelijke aandacht voor de bevolking. | ||||||
[pagina 76]
| ||||||
Rutten houdt dit eenvoudig met haar lessen in naaien en kinderverzorging, Swaan neemt al wat meer hooi op haar vork door zich intensief met de ontwikkeling van Javaanse adellijke dames te bemoeien en Van Helsdingen spant met haar eisen en verwachtingen de kroon. In haar visie is de vrouw een toegewijde echtgenote en moeder en daarnaast vervult zij in Indië een belangrijke maatschappelijke taak die even belangrijk lijkt te zijn als haar gezinsfuncties. Voor haar liggen ‘uitgebreide arbeidsvelden’ braak.Ga naar eind20 Zo kan zij de ruwe taal van planters bijschaven, het zesderangs niveau van de beeldende kunsten, muziek en bibliotheken verbeteren en vooral de oorspronkelijke inwoners helpen bij de eerste wankele schreden [...] op den weg naar de universeele ontwikkeling en cultuur. Laat het [dus] de Europeesche vrouw zijn, die betere zeden, gunstiger levensomstandigheden brengt in Indië, laat het in het kort de vrouw zijn, die er Schoonheid brengt.Ga naar eind21 Wat de vrouw ook doen moge, over één ding zijn vrijwel alle auteurs het eens: zij moet al doende goedgehumeurd en goedverzorgd zijn en elegant gekleed gaan. Al eerder zagen we het belang van ‘fatsoenlijke’ Europese kleding die belangrijker was dan de zoveel geriefelijker sarong en kabaja. Natuurlijk heeft de natuurgeneeskundige Kloppenburg veel aandacht voor lichamelijke kanten: kamergymnastiek en kosmetische verzorging zullen de vrouw mooi en aantrekkelijk houden. De aantrekkelijke vrouw wrijft iedere morgen haar gezicht in met het zeepvruchtje krak om rimpels te voorkomen, ze is matig met voeding omdat ze niet ‘indolent en vadsig’ wil worden en ze moet, om niet vroegtijdig oud te lijken door een onderkin of een kropgezwel, op één kussen slapen.Ga naar eind22 Voor geneesmiddelen en kwalen verwijst mevrouw herhaaldelijk naar haar kruidenboek, met name waar het gaat om het verkrijgen en behouden van een weelderige haartooi en het genezen van obstipatie (castorolie!) en menstruatiekrampen. Hiermee vergeleken zijn de verzorgingsadviezen van Catenius eenvoudig en gemakkelijk op te volgen. Met kennelijke instemming citeert zij Jacob Cats: Geen schoner blanket
Dan gezond en vet.Ga naar eind23
Het zal moeilijk zijn om boeken te vinden die meer concrete beschrijvingen geven van de moeilijkheden van de Europese vrouw in Indië. Het is overigens niet alleen deze informatie die de boeken interessant maakt. De lezers van nu kunnen zich een beeld vormen van de toenmalige denkbeelden over de koloniale samenleving met haar bevolkingsgroepen en precaire man/vrouw-verhoudingen. | ||||||
[pagina 77]
| ||||||
Koloniale maatschappijIn principe lijkt de koloniale hiërarchie eenvoudig: de Europeaan bezit een hogere beschaving en de sterkste positie, de andere bevolkingsgroepen zijn hieraan ondergeschikt. Voor Catenius (in 1908) is dit standpunt kennelijk zo vanzelfsprekend dat ze er verder over zwijgt; de andere dames scharen zich met de nodige nuances achter de koloniale instelling. Daarbij is de invloed van de ethische richting duidelijk merkbaar. Wil Kloppenburg (1913) ‘ons Insulinde’ verbeteren, Rutten (1923) en Swaan (1932) wensen de bevolking van het land op te heffen naar een hoger beschavingsniveau, de eerste vol twijfel over het resultaat, de ander christelijk blijmoedig vol hoop. Van Helsdingen (1914) springt er uit met een opvallende woordkeuze. Enkele keren heten de Europeanen ‘overheerschers’Ga naar eind24 en ‘vreemdelingen’Ga naar eind25 te zijn, waardoor zij een vraagteken lijkt te zetten bij de koloniale maatschappij. Toch verwacht ook zij die beschavende invloed, vooral als die door de vrouw gebracht zal worden. | ||||||
BevolkingsgroepenAan het begin van deze eeuw vormden de Europeanen een kleine geïsoleerde groep die andere bevolkingsgroepen slechts als achtergrondfiguren waarnam. Geen wonder dat vage veronderstellingen over hen konden uitgroeien tot vooroordelen. Naarmate de toenadering groeide, werden deze langzaam vervangen door waarnemingen. In de handboeken is deze verschuiving ten dele zichtbaar. Catenius ziet de ‘inlander’ vooral als bediende, de Arabier als juwelenverkoper en de Chinees als koopman, meubelmaker of dure bediende; allen krijgen ze karikaturale eigenschappen toebedeeld. Tien jaar later is Kloppenburg nog steeds overtuigd van de natuurlijke superioriteit van de Europeaan, maar deze dient nu de ander te verheffen naar een hoger niveau. Vanuit deze visie kunnen de inlanders niet echt verantwoordelijk gesteld worden voor hun gebreken. Van Helsdingen is opvallend negatief over de inlanders, maar die visie deelt Rutten absoluut niet. Zij vindt dat inlanders net kinderen zijn, zodat de vrouw veel moet investeren in hun opvoeding. Net als Swaan verwacht zij dat de vrouw taal en gebruiken van de inlanders leert kennen, zodat er een betere verstandhouding kan ontstaan. Swaan gaat nog een stapje verder. Het verblijf in Indië beschouwt ze als mislukt, indien men niet minimaal één bevolkingsgroep heeft leren kennen. Omvorming naar westers model is volstrekt uit den boze; de bevolking moet de westerse invloed gebruiken om haar eigen identiteit te versterken. | ||||||
[pagina 78]
| ||||||
Verhoudingen tussen mannen en vrouwenMet het bespreken van het probleem van de buitenechtelijke kinderen, hebben de schrijfsters de amoureuze relaties tussen Europeanen en Indonesiërs erkend. Catenius kan niet om het bestaan van die kinderen heen, maar wenst nauwelijks een woord te besteden aan hun ouders. Het heet dat de moeder terugkeert naar de kampong waardoor ze niet in staat is voor haar kinderen te zorgen. Kloppenburg waarschuwt met een enkel woord tegen ‘afgedankte menagères’,Ga naar eind26 Rutten meent dat bepaalde vrouwen aan eenzame Europese mannen ‘als huishoudsters of verzorgsters de hemel verdienen’Ga naar eind27 en Swaan geeft een droge afstandelijke verklaring van het begrip ‘Indo-Europeaan’. Van enige schroom in deze heeft Van Helsdingen geen last. Zij beschrijft openhartig de ellende die voortkomt uit een gemengde, al dan niet gewettigde, verbintenis. Dat zij ook aandacht heeft voor de Europese vrouw die met een inlander trouwt, is waarschijnlijk zeer progressief te noemen. | ||||||
Tot slotWie alle nuances negeert, komt tot de volgende generalisaties. Mevrouw Catenius was de eerste die een handboek schreef; haar uitgebreide adviezen zijn gekleurd met een gevoel van koloniale superioriteit. Mevrouw Kloppenburg heeft die koloniale toon ook, zij het wat minder; opvallend element is haar kennis van geneeskrachtige kruiden en planten. Mevrouw Rutten is rationeel en praktisch (de stem van de wetenschap?) en haar boek getuigt al van ethische opvattingen. Die nemen bij mevrouw Swaan de vorm aan van een christelijk ethisch besef waarmee ze goed uit de voeten kan in de dagelijkse praktijk. Dat mevrouw Van Helsdingen zo onverbloemd openhartig is in zaken van zedelijkheid, ligt eerder aan haar kordate en geen-flauwekul instelling dan aan haar tijd. Natuurlijk valt hier veel op af te dingen en aan toe te voegen, maar in grote lijnen lijkt het te kloppen: de persoonlijkheid van de schrijfster en de tijd van ontstaan van haar boek blijken de besproken ‘Indische dameshandboeken’ te hebben bepaald.
Nog steeds fantaseer ik dat ik naar Indië ga; alle mogelijke problemen die in de handboeken aan de orde worden gesteld, hebben me daar niet van kunnen weerhouden. Het heeft juist andersom gewerkt. Tijdens het lezen en herlezen voelde ik dat vijf vriendinnen mij terzijde stonden tijdens mijn reis naar en het verblijf in dat prachtige land. Zij troostten me als ik het moeilijk had, spraken me kordaat toe als ik uren in mijn wipstoel romannetjes zat te lezen en gaven me nuttige adviezen als ik worstelde met de vraag die mevrouw Rutten zo prangend formuleerde: ‘Waaraan moet ik denken? Wat moet ik doen?’ | ||||||
[pagina 79]
| ||||||
Literatuur
| ||||||
[pagina 80]
| ||||||
Vilan van de Loo studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden. Haar grote interesse voor de positie van de Europese vrouw in Indië leidde tot de doctoraalscriptie: ‘Tobben in Indië’. Het voorgaande artikel is op deze scriptie gebaseerd. |
|