Indische Letteren. Jaargang 8
(1993)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| ||||||||||
‘The accomodations are comfortable’
| ||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||
de Japanse tijd. Ook heeft ze de kartu pendaftaran (de registratiekaart) van haar moeder ingeplakt. Interessant zijn de twee rekesten gericht aan de kampautoriteiten, waarin om de verbetering van de voedselsituatie wordt gevraagd. Zoals uit het openingscitaat al bleek, is Riek Hoving pas na anderhalf jaar internering begonnen met schrijven. Dat was in juli 1944. Die eerste anderhalf jaar beschrijft ze dus uit haar herinnering en dat doet ze heel systematisch. Na een kort verhaal over hoe ze met haar moeder in Tjihapit terecht kwam, volgen allerlei facetten van het kampleven en zo wordt de organisatie overzichtelijk in kaart gebracht. Op één pagina geeft ze de twee fasen van het bestuur over het kamp aan. Tot februari 1944 spreekt ze van inheems of Indonesisch bestuur en vanaf februari 1944 van het Nipponbestuur, waaronder ze krijgsgevangenen worden. Dit is in overeenstemming met de historische feiten. In begin 1944 gaan de burgerkampen op Java van Japans Civiel Bestuur over naar Japans Militair Bestuur. De kampstaf gaat dan uit militairen bestaan en de burgergeïnterneerden worden legergeïnterneerden. Er komen nieuwe, strenge kampregels als het ochtend- en avondappèl, het verplichte wachtlopen en allerlei kampdienstenGa naar eind1 Riek beschrijft hoe ingewikkeld het kampbestuur dan wordt, met de indeling in wijken, straten, huizen met elk hun eigen hoofden en de bijbehorende Japanse benamingen. Er komen vele kantoren, zoals het Gaarkeukenkantoor, het Tokokantoor en het Plaatsingsbureau, allemaal geleid door vrouwen. Ook behandelt ze de verschillende kampdiensten, zoals de gaarkeukendistributie, de voedselfourage, de tokodienst, de vuilnisdienst, en de ziekenzorg. Na dit alles wordt het een echt dagboek, ook al schrijft ze niet iedere dag. De titel van dit artikel, ‘The accomodations are comfortable’, behoeft enige uitleg. Zo nu en dan mag er aan ‘de mannen’ een kaart geschreven worden in het Maleis of het Engels. Uit twaalf voorgeschreven zinnen kunnen er drie gekozen worden waaraan dan nog twintig eigen woorden mogen worden toegevoegd. Eén van die standaardzinnen luidt: ‘Our camp is well equipped and the accomodations are comfortable’. | ||||||||||
KampverhoudingenIn veel kampboeken lezen we wel iets over het groeten van en buigen voor Japanners en inheems kamppersoneel. Ook in Riek Hovings dagboek staat daarover het een en ander te lezen. Eind juli 1944 schrijft ze: Dat buigen, daar krijg je wat van. Buig je 90° diep, dan moet het 15° zijn. Buig je 15° diep, dan moet het 90° zijn. Ik knik altijd maar, dat vind ik mooi genoeg, net zo lang totdat ik ook eens een pak slaag krijg. | ||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||
Dat pak slaag laat niet lang op zich wachten. Tijdens een fouragedienst wordt ze geslagen door een heiho, omdat ze niet gegroet zou hebben (een heiho is een inheemse hulpsoldaat, door de geïnterneerden ook ‘klepon’ genoemd): Ik razend, heb wel gegroet, sla terug. Hij slaat weer, ik sla terug. Andere klepons komen aanrennen. Slaan mij. Ik sla weer terug. Ik word naar de wacht gebracht (13 klepons en 1 Jap). De Jap brult wat en begint me te slaan en trapt mij op de grond. [...] Alle 13 klepons mogen mij slaan. Ze rennen op mij af, slaan, trappen en scheuren m'n blouse helemaal aan flarden. [...] 't Kantoor wordt gewaarschuwd. [...] Krijg daar een boetpredikatie en moet dan voor straf 5 dagen in de petoet. [...] Dan in een lege kamer gedouwd. Jappen komen telkens kijken. Krijg wat te eten en om ± 5.00 komt Jap met 2 klepons de kamer in. Beginnen me te trappen en te slaan. Ik vlieg van de ene hoek naar de andere. Jap wurgt mij tot ik blauw zie. Laat dan los. Begint aan m'n neus en haren te rukken. Probeert mijn vingers te breken. Na een half uur gaan ze weg. Ik een beetje suf. Om 7 uur word ik gehaald en voor de wacht gebracht. Krijg van alles te horen en mag tenslotte naar huis. [...] Ik word binnengehaald en gefeliciteerd, krijg van alles, ben de heldin van het kamp. Ik erg veel voldoening, ben blij dat ik teruggeslagen heb. Heb een gezwollen gezicht, uit elkaar gerukte haren, blauw oog, schaafwonden en reuze bloeduitstortingen. [...] Ik heb geen traan gelaten, waar ik erg dankbaar voor ben, en ze hebben gezien dat ik niet bang ben. [...] Veel mensen vonden het flink van me, maar anderen vonden het stoer en stom van me. [...] Voor mijzelf ben ik blij en erg voldaan, want hiermee heb ik getoond dat wij Blandavrouwen geen ‘doetjes’ zijn. Deze gebeurtenis was pijnlijk, aangrijpend en heel angstig. Toch is Riek er naar verhouding nog goed vanaf gekomen. Terugslaan van heiho's of Japanners kwam slechts zelden voor en had dan meestal catastrofale gevolgen. De dader werd ernstig mishandeld en langdurig gestraft, zodat hij of zij het er ternauwernood levend van afbracht. Ook werd vaak het hele kamp collectief gestraft, bijvoorbeeld door de rantsoenen tijdelijk te stoppen of het kamp te verkleinen, waardoor men nog dichter op elkaar kwam te zitten. De reden waarom Riek en haar kampgenoten er nog goed vanaf kwamen, kan te maken hebben met haar leeftijd. Veel Japanners hadden een zwak voor kinderen. Haar moeder moest haar komen ophalen en vergeving vragen voor het gedrag van haar dochter. Ze beschouwden Riek dus nog als een onbezonnen kind. Gelukkig maar, want ze was toch al zeventien. Het viel de Europese geïnterneerden zwaar om zich onderdanig te | ||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||
Houthakploeg Banjoebiroe 11 (dagboek Riek Hoving).
| ||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||
gedragen tegenover het inheemse kamppersoneel. Ook werd het als zeer vernederend ervaren om door Japanners gestraft of duidelijk als overwonnene behandeld te worden in het bijzijn van dat personeel of de inheemse bevolking. De oorlog was voor de Nederlanders snel en slecht verlopen en het was al moeilijk om tegenover de Japanners die nederlaag te verdragen, maar om dat óók te moeten doen tegenover Indonesiërs die tot aan de Japanse bezetting altijd de minderen waren geweest en daarbij, in de ogen van de Nederlanders, niets hadden bijgedragen aan de Japanse overwinning, was voor velen onverdragelijk. Een enkele maal komen we daar in dit dagboek ook iets over tegen. In het begin van de internering wordt Riek Hoving samen met een stel anderen gepakt, bij een poging te smokkelen. Ze worden bij de dienstdoende Japanner gebracht, waar ook een paar Indonesische inspecteurs bij aanwezig zijn: Hij schold ons eens flink uit en gaf ons toen de straf om een maand lang als ordonnans op het kantoor te werken. Toen mochten we naar huis. Razend waren we natuurlijk, het is ook zo'n vernedering, zo voor al die inlanders (Indonesiërs moet je zeggen). Het zijn niet alleen Japanners en Indonesiërs die woede of ook wel minachting opwekken. Ook onderling lopen de spanningen soms op. De voedselrantsoenen waren al vanaf het begin niet zo groot, maar konden nog worden aangevuld, onder meer door te ‘bolossen’ oftewel uitbreken en te ‘gedekken’ oftewel handelen met de inheemse bevolking aan, over en door het gedek, de bamboe-omheining rond het kamp. Door de verplichte appèls wordt het bolossen zo goed als onmogelijk en ook het gedekken wordt moeilijker door de scherpere bewaking en de strenge straffen. De voedselsituatie wordt dus slechter en Riek ziet het moreel van de vrouwen dalen. Op drie september 1944 noteert ze: ‘Maar de mensen hebben honger en nu komen zo langzamerhand alle dierlijke instincten naar boven.’ Vrouwen die bij bepaalde kampdiensten werken, zoals de keuken, de kamptoko en de voedselfourage worden vaak gewantrouwd en verdacht van het stelen van eten. Dat wantrouwen is soms ook niet onterecht. Riek vindt dat verschrikkelijk en voor haar is dat een reden om de voedselfourage waar ze begin 1945 in Banjoebiroe bij werkt, te verlaten. Er wordt zoveel gestolen en de ploeg krijgt zo'n slechte naam, dat ze eruit wil en naar de houthakploeg overstapt. Korte tijd daarna is ze niet meer bang voor praatjes en vertrouwt ze op haar eigen, integere gevoel: ‘Tegenwoordig stoor ik me er niets meer aan wat anderen zeggen, als je alles maar voor jezelf kan verantwoorden.’ Nog in Tjihapit komt de verordening dat de vrouwen groentetuinen aan moeten leggen, om zo zelf de rantsoenen aan te vullen. Na veel gemopper beginnen ze, maar al gauw constateert Riek: | ||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||
De laatste tijd wordt er ook zo erg gestolen, tomaten met zorg opgekweekt haalt een ander er af. Overal moet contrôle zijn, maar wie controleert de contrôle weer. Het is toch om je dood te schamen, dat mensen van je eigen bangsa je zo bestelen, terwijl we het eten allemaal even hard nodig hebben. Maar het kampleven heeft ook vrolijke en moreelverhogende aspecten. In Tjihapit woont op de Grote Postweg de concertpianiste Wilmy Meyer-Richard. Een grote, lichte kamer in het huis is tot concertzaal benoemd, hoewel er al vier mensen in wonen. Ook Riek Hoving en haar moeder komen in die kamer te wonen. Het moet toch vreemd zijn om vele malen per week uitvoeringen onder grote publieke belangstelling in je kamer te hebben, een kamer waar je toch al met zes mensen woont - ja, the accomodations are comfortable. Riek schrijft daarover: In onze tegenwoordige kamer [...] wordt nu al langer dan een jaar iedere zondag door haar concert gehouden. [...] Dat is gewoonweg daverend. Het hele kamp is er verrukt van. Ook wordt er iedere donderdagmiddag een declamatie gehouden [...] met piano van mevr. Meyer. Dat is ook geweldig. Dan nebben we meestal iedere week nog eens een dag extra voor de bakkerij, dameskantoor enz. Zo gaat het nu al langer als een jaar. Vandaar ook de naam K.K.K.K. (kampkunstkringkamer). Al meer dan 5000 mensen zijn in deze kamer wezen luisteren, en we wonen er dan ook nog met z'n zessen in. Ja, deze solisten hebben erg veel voor het kamp gedaan en als zij er niet geweest waren, waren we nu niet in zo'n opgewekte stemming. Zelf krijgt Riek pianoles van mevrouw Meyer en dat gaat zo goed, dat ze meedoet aan de openbare lessen die om de zoveel tijd gegeven worden. Ook worden er veel dansuitvoeringen gehouden en niet te vergeten de toneel- en cabaretvoorstellingen door Corry Vonk en haar groep. Samen met de sportmiddagen die regelmatig in Tjihapit georganiseerd worden, vormen deze evenementen zoals Riek het formuleert: ‘een fijne afleiding voor alle vrouwen en meisjes, zodat de kampzorgen zo af en toe vergeten worden’. Riek komt uit het dagboek naar voren als een coöperatief, kordaat, soms ietwat onbezonnen meisje dat van aanpakken weet, de moed erin houdt en oog blijft houden voor de vrolijke kanten die het kampleven, naast alle narigheid, ook heeft. En dat ze er geen ongenuanceerd vijandbeeld op nahoudt, blijkt uit een ontroerende passage die van inzicht getuigt in het feit dat voor alle betrokkenen in deze oorlog, vriend en vijand, de situatie onvrijwillig kan zijn. Op 5 maart 1945 schrijft ze: | ||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||
Gisteren moest er ineens recreatie gehouden worden. Een oude piano werd vanuit de boei gehaald en om 3 uur 's middags moest iedereen komen zingen bij 't kantoor. [...] Op 't eind stond ‘Pa’ [= de kampcommandanote eensklaps op, ging op 't podium staan en hield een hele speech. Hij ging weg, we zouden een nieuwe baas krijgen, hij hoopte dat we gauw naar huis zouden gaan, en dat we in goede gezondheid het kamp zouden verlaten. Hij bedankte ons voor de gezellige middag en vond dat we mooi gezongen hadden. Nu moesten we even naar hem luisteren. En wat was dat, hij begon te zingen! Heel weemoedig klonk het, het was doodstil, ik kreeg op dat ogenblik erg medelijden met hem. Natuurlijk bevat het dagboek beschrijvingen van de vele geruchten, de receptenkoorts, de chaos bij de appèls, onderwerpen die aan alle exgeïnterneerden bekend zijn. Over één zo'n bekend aspect dat elke dag nogal wat uren in beslag nam, bevat het dagboek een gedichtje. Het heet ‘in de rij’: In een rij voor de toko,
In een rij voor het hout,
In een rij voor je schoenen,
Je suiker, je zout.
In een rij voor je boeken
Indien je nog leest.
In een rij voor de dokter
Die je wonden geneest.
In een rij, zelfs voor het brengen
Van je kookapparaat,
Je geld en je rijwiel,
Geen tegenstand baat.
En straks komt de vrijheid
De oorlog voorbij.
Dan wacht je met blijheid
Op je man - in een rij.
| ||||||||||
Historische waarheid en historische waardeTenslotte wil ik ingaan op de historische waarde van dit egodocument. Ik heb al eerder de twee fasen in het bestuur over de kampen op Java genoemd en de veranderingen die de overdracht van het Civiele Bestuur naar het Militaire Bestuur met zich meebracht. De beschrijving die Riek | ||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||
De vrouwenkampen 10 en 11 te Ambarawa, Midden-Java, vanuit de lucht gezien. De foto werd genomen uit een Nederlands vliegtuig dat op 28 januari 1945 een verkenningsvlucht maakte boven Java (uit: Van Velden 1985).
| ||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||
Hoving hiervan geeft met betrekking tot het kamp Tjihapit, bevestigt de historische feiten en is een demonstratie van de historische waarde van haar dagboek. Wel kan het voorkomen, dat de bedoeling van een handeling geheel verschilt van de beleving ervan. Ik wil dit met een voorbeeld illustreren. Op 28 januari 1945 vliegt er een vliegtuig over het kamp met rood- wit-blauwe strepen aan de onderkant. Riek gebruikt een hele pagina kostbaar papier om met grote letters ‘28 jan.’, ‘vrij, vrij’ en ‘we gaan naar huis’ te schrijven. Zij en haar kampgenoten zijn dolblij en menen dat dit vliegtuig speciaal ook over hun kamp is gevlogen om hun het nieuws van het einde van de oorlog te brengen, wat natuurlijk op de uitgegooide pamfletten te lezen staat, waarvan er helaas niet één in hun kamp terechtkomt. De historische waarheid is, dat die Nederlandse Mitchell-bommenwerper een verkenningsvlucht maakte en geallieerd nieuws per strooibiljet uitgooide. De vliegers brachten dus helemaal geen einde van de oorlog en waren zelfs niet op de hoogte van het feit dat daar een vrouwenkamp lag, zoals blijkt uit een officieel verslag, dat opgenomen is in Nederlandsch-Indië onder Japanse bezetting: Boven Ambarawa gekomen ontdekten wij in de daar bestaande gevangenkampen vele honderden Europeesche vrouwen en kinderen die in grote opwinding raakten, toen wij om de kampen bleven cirkelen op 2 tot 400 voet. Hollandsche pamfletten werden hier van lage hoogte afgeworpen en vielen midden tusschen de vrouwen. Naar schatting waren hier in vier kampen ongeveer 2000 vrouwen bijeen. De Japansche schildwachten zagen het geheel aan zonder een schot te lossen op het vliegtuigGa naar eind2 Betekent dit voorbeeld nu, dat de historische waarde van dit dagboek twijfelachtig is? Ik denk het niet, omdat het een authentieke interpretatie is, vanuit een psychologisch verklaarbaar perspectief, namelijk het perspectief van een individuele geïnterneerde die in gevangenschap leeft en naar bevrijding smacht. Vanuit dat perspectief is het bijna logisch, dat in andere kampboeken uit de omgeving van Ambarawa overeenkomstige interpretaties van deze gebeurtenis voorkomen, zoals bijvoorbeeld in Setengah Mati van Eliza Thomson en Kind in Jappenkampen van Carla Vermeer-van BerkumGa naar eind3 De sociaal-psychologische wereld van waaruit een individu de gebeurtenissen ervaart, kan veroorzaken dat de historische waarheid geweld wordt aangedaan, maar dat hoeft niets af te doen aan de historische waarde. Geen statistieken of feitelijke geschiedkundige werken kunnen wat een dagboek wel kan, namelijk vertellen wat een oorlog is, wat het is om in een Japans kamp te moeten leven. Egodocumenten als het dagboek van Riek Hoving kunnen het verleden dat uit feitelijk materiaal gereconstrueerd wordt, completeren. Een onderzoeker die dat geprobeerd heeft, is Dora van Velden. Zij | ||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||
is geïnterneerd geweest in het kamp Tjideng te Batavia en is in 1963 gepromoveerd op een heldere, zeer leesbare studie van de Japanse burgerkampen in Azië. Daarin heeft zij enorm veel feiten en cijfermateriaal verwerkt. Zij wijdt ook een hoofdstuk aan de psychische reacties van de geïnterneerden, waarin zij aandacht besteedt aan de verhouding tussen de geïnterneerden onderling en die tussen hen en het Japanse kamppersoneelGa naar eind4 Verhoudingen waarover we in het dagboek van Riek Hoving ook de nodige informatie krijgen. Dit twaalfde hoofdstuk van Van Velden bevat veel informatie, ook uit persoonlijke bronnen, maar haar slotopmerkingen beperken zich tot algemene constateringen zoals de zwijgzaamheid van ex-geïnterneerden over hun kampervaringen, het ontbreken van haatgevoelens ten opzichte van Japanners bij velen van hen en de levenswijsheid die zij in hun kamptijd opgedaan kunnen hebben. Ik realiseer mij, dat het onderzoek van Dora van Velden van vóór 1963 stamt en dat haar nog niet zoveel ‘empirisch materiaal’ ter beschikking stond. Nu, in 1993, is dat anders. Er is veel meer voorhanden gekomen. Vooral vanaf de zeventiger jaren, zoals ook Gerard Termorshuizen in zijn artikel ‘Altijd weer aan denken’ signaleertGa naar eind5 Wel is het zo, dat een groot deel daarvan uit publikaties bestaat, met of zonder literaire pretenties. Het is veelal niet na te gaan of, en zo ja, welke veranderingen in een dagboek zijn aangebracht, voordat tot publikatie is overgegaan. En in memoires die vele jaren na dato op papier worden gezet, spelen de afstand in tijd en een eventuele vertekening van het geheugen een rol. Natuurlijk hoeft dat niet te betekenen, dat ze daardoor veel aan historische waarde inboeten en ze blijven voor empirisch onderzoek belangrijk. Naast deze gepubliceerde kampboeken is er ook veel ongepubliceerd materiaal te vinden. Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) beschikt over een grote verzameling egodocumenten, en instellingen als het Informatie en Coördinatie Orgaan Dienstverlening Oorlogsgetroffenen (ICODO), de Kinderen uit de Japanse Bezetting en de Bersiap 1941-1949 (KJBB) en het Indisch Wetenschappelijk Instituut (IWI) ontvangen regelmatig persoonlijk materiaal. En gelukkig komt het ook voor, dat ex-geïnterneerden hun dagboeken en memoires aan geïnteresseerden ter lezing geven, zoals Riek Hoving dat heeft gedaan. Hopelijk zullen steeds meer betrokkenen er toe komen om hun geschriften te voorschijn te halen, want het is belangrijk materiaal, ooggetuigenissen van wat nu geschiedenis is. En wat minstens zo belangrijk is, is het feit dat er nog zovelen zijn die hun dagboeken en memoires persoonlijk kunnen toelichten, of eruit voorlezen en eruit vertellen, waardoor misschien nog veel van wat vergeten was weer in de herinnering terugkomt. Met alle kampboeken die al op tafel liggen- hopelijk spoedig aangevuld met veel wat nog onder tafel ligt - is er nu zoveel materiaal beschik- | ||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||
baar, dat nader onderzoek naar ‘De psychologische reacties der geïnterneerden’, zoals de titel van het hoofdstuk van Dora van Velden luidt, ter hand genomen kan worden en het hoofdstuk zèlf inhoudelijk aanzienlijk aangevuld.
Wilma Scheffers studeerde Nederlands MO-B in Rotterdam en is lerares Nederlands. Zij bereidt zich voor op het doctoraal-examen Koloniale en Postkoloniale Literatuur aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. | ||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||
Bibliografie
|