Indische Letteren. Jaargang 8
(1993)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||
Rijs is ons broot, ende waeter is onsen dranck
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||
Achterblad van het handschrift van Reynier Adriaensen.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||
woonde, heeft hem kennelijk van geld of uitrusting voorzien, want aan hem werd gedurende enige tijd Reyniers gage uitbetaald. Zijn diensttijd duurde tot en met 1689 en het verslag lijkt kort na thuiskomst geschreven te zijn: circa 1690. Het handschrift vertoont nauwelijks doorhalingen, wat erop kan wijzen dat het geen kladversie, maar de voor publikatie bestemde kopij was. Het verslag eindigt met de mededeling dat de terugreis van Indië naar Amsterdam voor de ‘curieuse liefhebbers’ in een tweede deel verhaald zal worden.Ga naar eind4 Dit tweede deel is tot nu toe niet teruggevonden en het is dus niet met zekerheid te zeggen of Reynier het daadwerkelijk geschreven heeft. | ||||||||||||||||||||||
De reisHet retrospectief vertelde reisverslag begint met Reyniers vlucht uit Londen tijdens de godsdiensttwisten in 1679. Bij de overtocht naar het vasteland vergaat vervolgens zijn schip. Aldus begint een reeks spannende avonturen met gewelddadigheden en rampen - aantrekkelijk om te lezen, voor thuisblijvers. In Amsterdam neemt hij dienst bij de VOC. Zijn reis heeft een verrassend begin. Als de trommel slaat (volgens Reynier op 14 januari 1680) en de Compagniessoldaten zich verzamelen moeten, vertrekken ze niet met kleine scheepjes naar de grote schepen die meestal voor de rede van Texel liggen, maar ze gaan, onder grote belangstelling voor zo'n ongewoon schouwspel, te voet van Amsterdam naar Zandvoort.Ga naar eind5 Daar worden de 700 soldaten in de kerk opgesloten om weglopen te voorkomen. Ze blijven daar een week; vanwege de winterkoude slopen zij kerkbanken en stoelen en een stuk van de preekstoel om een vuur te maken. De schade die dit veroorzaakt, wordt naderhand in Batavia hoofdelijk omgeslagen en van de gage afgetrokken. Tenslotte worden ze van het Zandvoortse strand naar de rede van Vlissingen gevaren, waar ze geplaatst worden op het ‘Huis te Merwede’ en de ‘Macasser’ (door Reynier Adriaensen consequent als het ‘Huis te Merwe’ en de ‘Mascaster’ genoemd). Pas als de oostenwind gaat waaien, kunnen ze het vaderland verlaten. Tussen de Canarische en de Kaapverdische eilanden vindt een hevige strijd plaats met ‘Turcken’, dat wil zeggen Noordafrikaanse zeerovers.Ga naar eind6 De kapitein, die ervaring heeft met kapers, voert zijn manschappen met ontblote sabel naar de overwinning. Tijdens het vier uur durende gevecht, dat vele doden en gewonden kost, is het vrij brandewijn drinken. Het Kaapverdische eiland Sao Tiago wordt aangedaan om opgelopen averij te herstellen.Ga naar eind7 Reynier bezoekt er een Portugees Jezuïetenklooster dat hem als het ware asiel aanbiedt - waarvoor hij bedankt. Bij een excursie naar de vulkaan verliest hij een van zijn maten, voor wie hij in het klooster een requiem-mis laat opdragen. Van de vele bijzondere voorvallen op de heenreis zal ik er slechts | ||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||
enkele bespreken: de sodomie, de travestie en de ontmoeting met wilden. Na het passeren van de evenaar worden twee mannen op heterdaad betrapt bij het plegen van sodomie: een oudere Italiaan en een jonge Nederlandse tamboer. Reynier pleit voor de Scheepsraad voor de vijftienjarige jongen, eigenlijk nog een kind; deze had voordien een reis naar Moskou gemaakt en daar zou sodomie heel gewoon zijn - hij zou zich daarom van geen kwaad bewust zijn geweest. Maar op een desbetreffende vraag van de Scheepsraad antwoordt de tamboer dat hij wist wat hij deed. Dan is de doodstraf onvermijdelijk. De gruwelijke voltrekking van het vonnis geef ik u in de woorden van Reynier Adriaensen weer: wierden alle beijden voor den grooten mast gebrocht daer hun sententie wiert voorgelesen, dit gedaen sijnde wiert het gebedt gedaen, wij hadden op ons schip eenen heusen predicant die den Italiaen wat wouden voorlesen, dan [hij] en woude naer hem niet hooren, maer versocht aen den cappiteijn om van eenige van het scheepsvolck de welck rooms catolick waeren om een gebedt ouer hem te mogen lesen, het welck den cappiteijn toeliet, soo dat wij die catolick waeren de litanie van onse Lieue Vrouwe ende den profundis leesden ouer den patient, hij bethoonde groot berouw, ende seijde dat hij de doot al ouer lanck hadde verdient, hier op den sack daer sij in moesten wierden aen malcanderen gebonden ende gongen inden sack staen naer dat sij hadden adieu genomen, men gaft hun inden sack ouer de hondert pont ijser omdat sij te gouwer souden sincken, hier op wort den sack bouen hun hooft toegebonden, ende wierden op twee plancken [...] geleijt, ende men spelde een twee drij in Goedts naeme ende in zee gesmeten [fo. 14v en 15r]. Deze gebruikelijke straf voor sodomie aan boordGa naar eind8 wordt door Reynier aldus tamelijk laconiek beschreven. De ontdekking van een vrouw in manskleren brengt enkele dagen later opnieuw opwinding teweeg; het gaat om een Amsterdamse apothekersdochter die haar geliefde achterna reist met wie ze van haar ouders niet trouwen mocht. Uit pure wanhoop was hij naar de Oost gegaan (een niet ongebruikelijke reismotivatie) en zij wil zich alsnog bij hem voegen. De kapitein behandelt haar goed, maar ze mag niet onder het scheepsvolk komen. In Kaap de Goede Hoop wordt ze niet naar het vaderland teruggestuurd, zoals dikwijls na ontdekking gebeurde,Ga naar eind9 ze reist mee naar Batavia en verneemt daar dat haar geliefde enige tijd tevoren gestorven is - hetgeen Reynier met weinig compassie meedeelt. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||
Tijdens het verblijf op de Kaap beklimt Reynier, zoals velen voor en na hem, de Tafelberg, en neemt hij deel aan een grootscheepse leeuwenjacht. De ‘wilden’ die hij er ontmoet en even uitvoerig als stereotiep beschrijft,Ga naar eind10 zijn Hottentotten. Behalve op koeie- en schapevlees zouden zij dol op vlees van witte mensen zijn, men moet zich dan ook niet in z'n eentje onder hen begeven, aldus Reynier. Zij tooien zich met stinkende darmen en vereren de zon en de maan als goden. Het zijn echter aantrekkelijke handelspartners, want ze ruilen vee voor een portie tabak. Bij het melken van een koe blazen zij het dier in zijn achterwerk, waarop het de melk laat lopen. Aan de leeuwenjacht die Reynier meemaakt, doen deze wilden mee als drijvers. Het feit dat bij de jacht behalve negen leeuwen ook vijftien wilden de dood vinden, noemt hij een voor hen ‘kwalijke afloop’. Niettemin had hij deze jacht voor geen geld willen missen. Na nog enkele spannende incidenten (storm, inslag van een komeet, brand, executies wegens samenzwering tot muiterij en verorbering van enkele zwemmende bemanningsleden door een haai) komt het schip tien maanden na vertrek bij de Archipel aan. Men gaat eerst op een eilandje voor de Sumatraanse kustGa naar eind11 aan land om buskruit te laden, de eigen voorraad was tijdens de brand overboord gezet. Reynier schetst de mijnbouw op dit eiland: in een goudmijn werken behalve gewone Indianen (zoals hij de inheemse bevolking noemt) geheimzinnige dwergen die slechts met elkaar communiceren in gebarentaal. Voor de kust van Bantam drijft de bemanning handel met de Javanen aldaar. Er wordt een bode naar Batavia gezonden om de nadering van het ‘Huis te Merwede’ te melden. De Raad van Indië is blij met het bericht, want het zusterschip de ‘Macasser’ had Reyniers schip als vermist opgegeven. Bij hun aankomst in Batavia (op 3 januari 1681) worden ze door de gouverneur-generaal op het Kasteel welkom geheten; zij zullen wat extra's ontvangen na zo'n zware en lange reis (van nagenoeg twaalf maanden). Alleen de handlangers van de muiters hebben minder reden tot vreugde: zij gaan zes jaar aan de ketting en moeten slavenarbeid verrichten. | ||||||||||||||||||||||
BataviaReynier Adriaensens beschrijving van Batavia gaat niet zozeer over de aanleg van de stad en de bijzondere grachten en gebouwen,Ga naar eind12 maar over de gedragingen van sommige bevolkingsgroepen: de zeden en gewoonten van de Chinezen,Ga naar eind13 de ongezonde leefwijze van vele Hollanders en de uitbarstingen van amok onder de inheemse bevolking. De Chinezen worden zeer positief beschreven, zowel om hun handelspraktijken als om hun technisch en artistiek kunnen.Ga naar eind14 Door zijn eurocentrische visie ontkomt Reynier niet aan een negatieve beoordeling | ||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||
van hun godsdienst. Ze vereren namelijk de duivel, want, aldus zou hun redenering zijn, God is uit zichzelf al goed, maar de duivel moet je te vriend houden. Hij vindt hun ceremoniën belachelijk: het voedsel offeren, toneelspelen en worstelen ter ere van de duivel. Wanneer hij in een Chinese tempel weigert een soort wierook te branden voor ‘de afgod’, wordt hij verjaagd en door verscheurende honden nagezeten. Tenslotte beschrijft hij de pracht en praal van een Chinese begrafenis. Zijn ervaringen met gevallen van amok in de stad hebben indruk gemaakt. Vooral onder de Macassaren aldaar komt het veel voor. Volgens Reynier is de oorzaak voornamelijk jaloezie: wanneer zij hun vrouw van ontrouw verdenken, doden zij haar en de kinderen en vervolgens iedereen die ze op straat tegen het lijf lopen. Reynier ontkomt zelf ternauwernood aan de dood en een maat wordt omgebracht bij een amok-geval dat aan maar liefst achttien mensen het leven kost. Ook heeft hij met enkele maten een amok-maker gedood die bezig was een slachting onder zijn huisgezin aan te richten. Opvallend is dat Reynier in afwijking van andere reisbeschrijvers met geen woord rept over het gebruik van opium als oorzaak van amok.Ga naar eind15 De meeste voortijdige sterfgevallen onder Europeanen in Batavia zijn volgens Reynier het gevolg van een verkeerde leefwijze - waartoe gewone Compagniesdienaren vrijwel gedwongen worden. Het voedsel van matrozen en soldaten is ronduit slecht. Zij krijgen geen brood en wijn of bier, zoals in Europa, maar rijst en water. De rest moeten ze zelf kopen, maar bier en wijn zijn voor de gewone man niet te betalen. Van het verstrekte water wordt men spoedig ziek, evenals van de goedkope vruchten die ze eten. Drinkt men daarbij teveel furie (of palmwijn), dan is buikloop onvermijdelijk, die meestal niet meer te stoppen is en tot de dood leidt. Nederlanders drinken ook te veel arak (rijstbrandewijn), waardoor ze overdag dronken zijn en 's nachts in de open lucht in slaap vallen en door de overvloedige dauw en vulkanische dampen die dan in de stad hangen, ziek worden. Reynier rept niet over de gevolgen van de prostitutie. Seksualiteit lijkt in Indië geen rol te spelen!Ga naar eind16 | ||||||||||||||||||||||
Soldaat in IndiëMeer dan de helft van het reisverslag wordt ingenomen door de gedetailleerde beschrijving van de Javaanse oorlogen in de jaren 1682-1688, zowel rondom Bantam (Banten) als rondom Kartasoera (Surakarta). Dat hoeft ons natuurlijk niet te verbazen omdat Reynier Adriaensen beroepsmilitair is. Wat meteen in het oog springt is hoe afschuwelijk het bestaan van zo'n Compagniessoldaat was. Hij werd voortdurend van brandhaard naar brandhaard versleept, was slecht gekleed en ongeschoeid. Hij werd slecht gevoed en eenmaal in het binnenland was bevoorrading bijna niet mogelijk. De medische verzorging was onvol- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||
doende. Krijgsgevangenen werden niet of nauwelijks gemaakt, wie verloor werd afgemaakt. Hij stond aldus dagelijks oog in oog met de dood.Ga naar eind17 Vooral nieuwelingen hadden het zwaar te verduren; de Compagnie heeft volgens Reynier liever één soldaat met Indische ervaring dan zes nieuwkomers. Veel slechter nog is de inheemse Compagniessoldaat er aan toe. Deze is veel minder goed bewapend en moet gewoonlijk als eerste de vijand te lijf; pas daarna volgen de Europeanen met geweer en geschut. Het aantal slachtoffers onder hen is altijd een veelvoud van dat der Europeanen. Reynier schrijft nadat bij een aanval zestien Nederlandse en enkele honderden inheemse militairen omgekomen zijn, dat hij meer spijt voelt over die zestien dan hij over duizend Indianen zou hebben. Dit zal hun positie in het Compagniesleger wel adequaat illustreren - vrees ik.Ga naar eind18 De oorlog ontstond eigenlijk als opvolgingsoorlog in het sultanaat Bantam.Ga naar eind19 De oude vorst, Abdoel Fatah sultan Ageng, vijand van de Compagnie, was, niet zonder spanningen, opgevolgd door zijn oudste zoon Abdoel Kahar sultan Hadji, die toenadering tot de Nederlanders zocht. Een andere zoon, pangeran Poerbaja, had zelf aspiraties als troonopvolger. Een aantal hovelingen van de oude sultan zag hun macht slinken. De koloniale aartsvijanden, de Engelsen, die vreesden hun gunstige handelspositie in de peperhaven Bantam te verliezen, zetten de oude vorst en diens aanhang op tegen de jonge vorst. In de burgeroorlog die volgt, grijpt de Compagnie pas in als sultan Hadji dreigt ten onder te gaan en dus bereid is zeer grote concessies te doen aan de Compagnie. Interventie op verzoek, heet dat. Gouverneur-generaal Speelman stuurt schepen met soldaten om de jonge sultan te ontzetten. Onder hen is Reynier Adriaensen. Hij doorziet het VOC-beleid verdraaid goed; hij schrijft: Alhier sagh men den grooten gewensten dach aen commen daer de nederlanders ofte hollanders soo lange hadden naer getracht ouer de veertich Iaeren om te mogen hebben eenen oorlogh tegen het Coninckrijck van Bantem, op hope van hun selue daer in te dringen, ende met eenen hun selue meester te maecken van het selue, want aldaer de hollanders maer den vinger en conden crijgen, soo cregen sij daer de heele handt, ende noch niet genoech sijnde, en hielden niet op, ofte hebben het heel landt van Iave in gecregen tot spijt vande Engelschen die daer moesten opstaen ende verhuijsen [fo. 53r]. De aanvoerders, majoor Isaac St. Martin en majoor François Tack, herstellen de macht van de jonge sultan en de Compagnie krijgt onder meer het begeerde monopolie in de peperhandel. Bantam is vanaf 1684 geheel onderworpen aan de Compagnie.Ga naar eind20 Met de Lampongers, die aan de zijde van de oude sultan hadden gestreden, wordt hardhandig afgerekend | ||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||
De slag om Bantam (uit: Frikius e.a. 1694).
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||
op hun eigen territorium in Sumatra. Het oorlogsterrein verplaatst zich daarna naar Midden-Java, naar Kartasoera, het hof van de soesoehoenan van Mataram, Amangkoerat II, waar de Balinese rebel Soerapati de Compagnie een gevoelige slag toebrengt door majoor François Tack en enkele andere prominenten te doden. Reynier beschrijft het verloop van de bloedige krijgsverrichtingen nauwkeurig. Hij vermeldt technische details over strategieën en bewapening; soms een (voor ons) komisch detail: hoe bij de aanval op Bantam de vrijburgers uit Batavia op kleine bootjes kwamen toekijken, waarbij eten en drinken verkocht werd. Hij geeft zijn eigen versie van een befaamd historisch incident waarbij de genoemde Balinese luitenant Soerapati zodanig door Nederlanders beledigd werd, dat hij een gezworen vijand van de Compagnie werd en, zoals gezegd, naderhand majoor Tack doodde.Ga naar eind21 Tenslotte beschrijft hij nog een militair uitstapje naar de Straat van Hormuz waar de Compagnie het eiland Kismis (Kischm) moet bevrijden uit handen van de Moren. | ||||||||||||||||||||||
Betekenis van het journaalEr zijn mij slechts enkele reisteksten bekend die uitvoerig verslag doen van de Javaanse oorlogen uit de periode 1680-1690: Christoph Frikius gaat in zijn Aenmerckelycke reysen (1694) uitvoerig in op de Bantamoorlog en Nicolaas de Graaff in zijn Reisen (1701) op de strijd bij Kartasoera.Ga naar eind22 Reynier Adriaensens journaal zou dus een belangrijke bron kunnen zijn. Of dat ook werkelijk het geval is, zal verder historisch onderzoek moeten uitwijzen. In grote lijnen is het verslag in overeenstemming met de contemporaine beschrijving van ds. François Valentijn in zijn Oud- en nieuw Oost-Indien (pas gepubliceerd in 1724-1726).Ga naar eind23 Valentijn heeft zelf de documenten ingezien en getuigen gesproken. Reynier zal als gewoon soldaat en deelnemer aan chaotische gevechtshandelingen geen inzicht gehad hebben in exacte feiten, namen van mede- en tegenstanders, aantallen van betrokken manschappen en van doden en gewonden. Zijn schattingen hiervan lijken buiten proportie. Eigennamen zijn verhaspeld, personen en gebeurtenissen soms verwisseld. Reynier zal veel ‘van horen zeggen’ hebben opgeschreven en dus met de nodige vertekeningen van de werkelijkheid. Maar zijn beschrijvingen van het soldatenleven en van de oorlogssfeer hoeven er niet minder waar om te zijn. En zijn sceptische visie op de Nederlandse expansie in de Oost hoeft mijns inziens na drie eeuwen nog niet op de helling. Het verslag van de zeereis bevat eveneens voorvallen die door de bronnen niet bevestigd want niet vermeld worden. En de reisdata kloppen niet: het ‘Huis te Merwede’ vertrok niet in 1680 maar in 1681 en het arriveerde op andere data aan de Kaap en in Batavia.Ga naar eind24 De ‘Macasser’ kwam daar niet eerder, maar twee maanden later aan.Ga naar eind25 Ook de route- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||
beschrijving bevat soms evidente vergissingen. Heeft de grote afstand in tijd tussen beleven en beschrijven zijn geheugen parten gespeeld? Wat dan te denken van de vermeldingen van zeeroverij, sodomie, travestie, brand, muiterij etc.? Uit andere teksten en archiefbronnen is evenwel bekend dat zulke incidenten niet ongewoon waren in de zeventiende eeuw. Heeft Reynier ze zelf meegemaakt, of van anderen overgenomen om de lezers, die ook toen al belust waren op sensatie, te behagen? Ingevoegde anekdotes over het doden van een monsterlijk mensenetend serpent, het nuttigen van rhinocerosvlees en dergelijke ‘romanhafte Elemente’, kunnen eveneens in dienst hebben gestaan van de toenmalige populair-literaire smaak. De tijdgenoot heeft echter de tekst niet te lezen gekregen, pas driehonderd jaar later zorgt dit verslag alsnog voor bedenkelijk leesgenot. Reyniers waarschuwing om niet onbezonnen naar Indië te gaan, komt voor velen onherstelbaar te laat, maar voor Nederlandse en Indonesische historici (en zeker ook voor literatuurhistorici) biedt dit verslag waardevolle informatie over de mentaliteit van die goede oude tijd toen Indonesië nog geen aangenaam vakantieland, maar een grimmige kolonie-inwording was, waar men dagelijks oog in oog stond met de dood - en bovendien rijst te eten kreeg in plaats van brood, en water te drinken in plaats van wijn. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||
|
|