een spotprent werd genoemd en een cartoon? Weinig denk ik, al lijkt
het terrein waar de huidige cartoonist zijn pijlen op richt, geen begrenzingen
meer te hebben. Geen sector van de maatschappij is meer veilig
voor hem, terwijl vroeger spotprenttekenaars zo vaak hun sterk afgebakende
voorkeuren hadden. Ook is, meen ik, de cartoon veel persoonlijker
geworden dan de spotprent van voor de Tweede Wereldoorlog.
Dat sterk persoonlijke karakter van een moderne cartoon wordt vaak benadrukt door het opvoeren van een soort standaardfiguur, die heel subjectief (dat is de eenling toch per definitie) het ongenoegen van de tekenaar vertolkt. Bij Tjalie Robinson zijn het in dit geval twee figuren: de dienstplichtige - door en door Hollandse - soldaten Taaie en Neut tijdens de militaire acties in Indonesië in de periode 1945-1950. Zoals zo vaak bestaat ook dit duo uit een dikke en een dunne, een aangever en een afmaker. Misschien een wat afgezaagd thema - zo'n dikke en een dunne - maar juist door de geijkte tegenstelling van zo'n tweetal krijgt de clou van de grap meer effect en glans.
Bij het zien van de verzameling Taaie & Neut-cartoons begrijpt men meteen wie voor Tjalie Robinson de grote inspirator is geweest: de Amerikaanse cartoonist uit de Tweede Wereldoorlog, Bill Mauldin. Hij was de meest gevierde Amerikaanse cartoonist die in tientallen tekeningetjes in verschillende Amerikaanse tijdschriften de twee frontsoldaten Willie en Joe de eeuwige roem bezorgde. Mauldin werd door de Willie en Joe-cartoons de woordvoerder van de gewone soldaat, die gewoontegetrouw weinig moest hebben van de legerleiding in het algemeen en zijn meerderen in het bijzonder.
Een voorbeeld van zijn humor: een beeld van Willie en Joe uitkijkend over een magistrale Italiaanse hoogvlakte: ‘Mooi gezicht, zouden ze er ook zo één hebben voor de gewone soldaat?’ Nog een: bij een ‘gevechtsmoe’ onderdeel wordt een kersverse officier afgeleverd in een smetteloos uniform. Commentaar van Willie: ‘Wat een rotstreek, ze hadden ons extra noodrantsoenen beloofd!’ Bill Mauldin, die voor zijn tekenwerk de zeer belangrijke Pulitzer-prijs kreeg, werd de kampioen genoemd van de dogfaces (de hondekoppen), de gewone infanteristen, bij ons ook wel ‘zandhazen’ genoemd. De hem vijandiggezinde critici spraken van ‘latrine-humor’.
Tjalie's Taaie en Neut lijken veel op Willie en Joe. Ook zij geven ongezouten commentaar op de toestand in de Oost, al is Tjalie's kritiek in de regel milder dan die van zijn Amerikaanse kunstbroeder. Er is bij Robinson weinig kritiek op het officierendom: wèl op de logistiek, de behuizing van Jan Soldaat en de vreemde tropische wereld om hen heen. Het zijn voornamelijk in beeld gebrachte wisecracks van twee (kennelijk Amsterdamse) Jannen in de Oost, twee echte totoks die onbekookt hun zegje doen over zaken als goena goena, de tani op zijn rijstveld, de muskietenplaag en de tropische regenval.
Tjalie Robinson wil niet moraliseren, hij kiest eerder voor de satire