Indische Letteren. Jaargang 7
(1992)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||
De geschiedschrijving van de Indisch-Nederlandse literatuur uit de Compagniestijd: taak en problemen
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||
Bij het beschrijven van een zodanig uitgebreid onderzoeksobject zal hèt grote probleem ongetwijfeld zijn om de ongelijksoortige resultaten van veelsoortige deelonderzoeken tot een zinvolle literatuurgeschiedenis te synthetiseren.
Een excurs naar de huidige theoretische discussie over de literatuurgeschiedschrijving levert hiervoor echter nauwelijks pasklare oplossingen op. Integendeel, volgens prominente zegslieden verkeert deze discussie thans in een impasse.Ga naar eind2 Het nieuwe handboek onder hoofdredactie van de hoogleraar Letterkunde van de Renaissance M.A. Schenkeveld-van der Dussen, getiteld Nederlandse literatuur: een geschiedenis (te verschijnen in 1993),Ga naar eind3 maakt van de nood een deugd: het bevat een groot aantal essay-achtige hoofdstukjes, geschreven door specialisten, waardoor de heterogeniteit van concepties en benaderingen niet verdoezeld wordt, maar benadrukt als de rijkdom van de huidige vakbeoefening. Als een postmodernistische aanpak zelfs.Ga naar eind4 Een groot aantal bijzondere letterkundige voorvallen, chronologisch gerangschikt, vormt de uitgangspunten voor deze ‘vlootschouw’. In dit project krijgen ook enkele ‘incidenten’ uit de Indisch-Nederlandse letterkunde een plaats.Ga naar eind5 Toch moet de hoop op systematische geschiedschrijving niet opgegeven worden. Enerzijds is een ieder overtuigd dat bevredigende geschiedschrijving niet kan en anderzijds dat deze toch moet - desnoods wat minder bevredigend. De gigantische hoeveelheid disparate gegevens die de vakbeoefening produceert moet onder een algemeen gezichtspunt worden herordend, aldus de hoogleraar Historische Letterkunde Eddy Grootes.Ga naar eind6 Wat er ontbreekt is overeenstemming over zo'n richtinggevend historisch concept, hoewel bijna iedereen de literatuur beschrijven wil binnen de sociale en culturele context van de tijd waarin deze gefunctioneerd heeft.Ga naar eind7 | ||||||||||||||||||||||
II.Nu de taak en de problemen van de geschiedschrijver van de Indisch-Nederlandse literatuur uit de Compagniestijd. Hoewel Rob Nieuwenhuys en anderen een ruime interpretatie aan het begrip literatuur gegeven hebben, en met name Nieuwenhuys ook de Oostindische samenleving waarbinnen de teksten functioneerden in beeld gebracht heeft,Ga naar eind8 kan men niet zeggen dat deze geschiedschrijving voldoet aan de recentelijk geformuleerde wensen. Hetgeen uiteraard de grote waardering voor de Oost-Indische spiegel onverlet laat. Hoe zou dan een nieuw (per definitie voorlopig en onvolmaakt) handboek over die literatuur er in concreto uit kunnen zien; praktisch geformuleerd, welke doelen zou de schrijver zich in ieder geval moeten stellen, en welke moeilijkheden zouden zich bij een dergelijke opzet voordoen? | ||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||
Wanneer we (in aansluiting op de suggesties van Wim van den Berg en Eddy Grootes) het gehele communicatiesysteem van de Indisch-Nederlandse literatuur willen beschrijven, met de factoren die het literaire leven bepaald kunnen hebben en de functies die de literatuur gehad kan hebben, zullen we tenminste aandacht moeten besteden aan:
Ik zou nu heel systematisch deze vier punten op moeilijkheden kunnen doornemen, maar de wezenlijke problemen komen onder alle punten voor. Daarom zal ik die problemen als uitgangspunt nemen. | ||||||||||||||||||||||
1. Het dubbele literaire circuitHet eerste en niet-geringe probleem dat zich voordoet is dat de Oostindische literatuur niet alleen gefunctioneerd heeft binnen het zeer uitgestrekte VOC-gebied, maar vooral ook binnen de Republiek der Verenigde Nederlanden. Vaak in beide circuits. We zouden daarom zowel het sociaal-culturele leven in Oost-Indië - met alle verschillen tussen Batavia en andere vestigingen - moeten beschrijven, als dat in de Nederlanden. Hetzelfde geldt in principe voor de behandeling van de instituties, literaire ontwikkelingen, genres en thematiek. Eén troost: bij het beschrijven van het Nederlandse circuit kunnen we natuurlijk in hoofdlijnen steunen op de nationale literatuurgeschiedenis. Enkele voorbeelden ter verduidelijking: 1. Gelegenheidsliteratuur bij heugelijke gebeurtenissen in Indië heeft uiteraard vooral in het Compagniesgebied zelf gefuntioneerd en nauwelijks in de Republiek. Reisliteratuur echter vooral in de Republiek (en in vertaling in geheel Europa); een belangrijke functie van die literatuur was juist Indië dichterbij te brengen. 2. De novelle Kraspoekol, of de droevige gevolgen van eene te verre gaande strengheid jegens de slaaven (1780) door Willem van Hogendorp, was bedoeld om de slavenmeesters (vooral de -meesteressen) in Indië tot een menselijker behandeling van de slaven te bewegen; het toneelspel Kraspoekol of de slaavernij (1800) door Dirk van Hogendorp om in de (Bataafse) Republiek de aandacht te vestigen op de corrupte mentaliteit van de VOC-dienaren in Indië en om te pleiten voor afschaffing van slavenhandel en slavernij. We zullen ons bij de behandeling van de koloniale literatuur steeds moeten afvragen wáár deze geconcipieerd is, waar geschreven, gedrukt, gedistribueerd, gelezen en bediscussieerd. Niet alleen een twintigste-eeuws werk als Du Perrons Land van herkomst had een verschillende receptie in Nederland en in Indië, ook werken uit de Compagniestijd beleefden zo'n dubbele ontvangst. Willem van Hogendorps novelle werd in Batavia uitgegeven. De weinige lezers in Nederland zullen met | ||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||
andere ogen, waarschijnlijk: vochtiger ogen, het verhaal over de slavenmishandeling en amok gelezen hebben dan die in Batavia. | ||||||||||||||||||||||
2. De discontinuïteitIn tegenstelling tot de Nederlandse situatie is de Oostindische er één van grote discontinuïteit wat betreft literaire ontwikkelingen. Met andere woorden, er is geen Oostindische culturele en literaire traditie in de VOC-tijd. Tenminste wat de Europese (dat wil zeggen koloniale) literatuur betreft; de Aziatische en Euraziatische (of Mestiese) culturen hadden die (dikwijls orale) traditie natuurlijk wel. Pas in de loop van de negentiende eeuw zal zich een eigen koloniale literaire traditie beginnen te ontwikkelen. Een continue ontwikkeling van Renaissance tot Romantiek is alleen voor Europa (en dan nog in een grote diversiteit) te beschrijven, de bijbehorende literaire theorieën en vormgevingsprincipes incluis. Periodisering van Indisch-Nederlandse literatuur op strikt literaire gronden lijkt dan ook weinig zinvol; de literatuur van de zeventiende en achttiende eeuw kan mijns inziens vooalsnog beter op historische gronden als de literatuur van de Compagniestijd aangeduid worden. Weliswaar treft men in de Oostindische literaire canon werken aan die men respectievelijk als renaissancistisch, classicistisch, verlicht of romantisch kan karakteriseren, maar de intertextuele en andere verbanden zullen in Nederland gezocht moeten worden. Natuurlijk hangt deze culturele discontinuïteit samen met de sociale: vele Europese inwoners van Batavia en andere Compagnies-vestigingen waren passanten. Na afloop van hun diensttijd of nadat ze voldoende fortuin hadden gemaakt, keerden ze in patria terug. Ook in de Oostindische samenleving waren de Aziatische en Euraziatische bevolkingsgroepen de continue factoren, maar zij namen geen deel aan de koloniale literatuur. Ook hier enkele voorbeelden: 1. Jan de Marres stededicht Batavia (1740), waarin stad en ommelanden bezongen worden, hoort in een eeuwenoude Europese traditie thuis van lofdichten op steden, stromen en buitenplaatsen. 2. Onno van Zwier van Harens toneelstuk Agon, sulthan van Bantam (1769) in de al even Europese traditie van de tragedie. Anders schijnt het gesteld met de thematiek. Het is opvallend dat er van het eind van de zestiende tot het begin van de negentiende eeuw, van Jan Huygen van Linschoten, via Nicolaas de Graaff tot en met Jacob Haafner en Johannes Olivier, continu aandacht is voor aspecten van de koloniale samenleving: de relatie man - vrouw, blank - gekleurd, de sociale en arbeidsverhoudingen (met name de slavernij) en de zeden (weelde, opvoeding, sexualiteit). Continuïteit en intertextualiteit zijn onmiskenbaar aanwezig, maar - opnieuw - nauwelijks in de kolonie en vooral in het Nederlandse circuit. De Indisch-Nederlandse literatuur | ||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||
uit de Compagniestijd lijkt daarom met recht literatuur genoemd te kunnen worden met een Nederlandse vormgeving en een Indische stofkeuze, eerder dan met een Indische thematiek. De Nederlandse traditie is eveneens bepalend voor de literaire natuurbeschrijving: Oostindische natuur en landschappen zijn vrijwel niet gethematiseerd, hooguit zakelijk beschreven. Waren er soms geen indrukwekkende vulkanen, mystieke tempels, liefelijke sawahs in de zeventiende en achttiende eeuw? In de Republiek overheersten echter topische beschrijvingen van dichterlandschappen en was nauwelijks sprake van reële natuur,Ga naar eind9 en in het algemeen kan men zeggen dat ook in de Indisch-Nederlandse literatuur tot ver in de negentiende eeuw dit Westerse dichterlandschap blijft overheersen: Java, bevolkt door Griekse en Romeinse goden, faunen en nimfen, met als enige Indische couleur locale een pisangboom of een klapperpalm. Na de verzuchting van Nicolaas Beets dat hij node de literatuur met een ‘tint van het Indische Oosten’ miste, zette een schoorvoetende verandering in.Ga naar eind10 Een grote discontinuïteit was er in instituties en organisatievormen van het literaire leven. Er is vóór de negentiende eeuw geen traditie van hogere onderwijsinstellingen; het bleef bij kortstondige pogingen om een Latijnse School of een Theologisch Seminarium in stand te houden.Ga naar eind11 De Bataviase schouwburg (gesticht nadat de Amsterdamse al meer dan een eeuw bestond) was evenmin een langdurig en florissant bestaan beschoren; de schouwburg heeft dan ook geen toneelschrijvers om zich heen verzameld.Ga naar eind12 Rederijkerskamers en dichtgenootschappen hebben niet bestaan, zij het dat omstreeks 1710 rond de persoon van de VOC-koopman Johan Josua Ketelaar een soort literaire sociëteit bestaan heeft, ‘Suum Cuique’ (elk het zijne).Ga naar eind13 Pas in het laatste kwart van de achttiende eeuw werd een geleerde maatschappij, het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen opgericht (1778), maar na een hoopvol begin leidde het een tamelijk kwijnend bestaan tot in het Engelse Tussenbewind.Ga naar eind14 | ||||||||||||||||||||||
3. CensuurEen andere institutie, de VOC-censuur en onvrije drukpers, heeft daarentegen zeer continu gewerkt. De censuur was streng, zelfs privé-post werd gecontroleerd. Het Compagnies-belang mocht op geen enkele manier geschaad worden. Kranten, mercuren, spectatoren, satirische en andere tijdschriften kregen dan ook geen kans - uitgezonderd onschuldige almanakken. De eerste krant, Bataviase Nouvelles, werd door de Heren XVII na twee jaar verboden (1746). Pas dertig jaar later kwam er een ongevaarlijke opvolger, het Vendutienieuws (een advertentieblad). In 1810 verscheen onder Willem Daendels de Bataviasche koloniale Courant - maar wel onder strenge censuur.Ga naar eind15 De drukpers was in Compagnieshanden, en in handen van het van de Compagnie afhankelijke Stadsbestuur | ||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||
Titelpagina van J. Steendams Zeede-sangen (1671; exempl. New York Public
Library). Geen kwaad woord over de Loffelijke Compagnie.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||
en vormde géén stimulerende factor in het literaire bedrijf.Ga naar eind16 De boekhandel floreerde niet, integendeel het ziet ernaar uit dat Europese boeken voornamelijk als reisbagage meegebracht werden en nauwelijks als handelswaar. De eigen koloniale publikaties waren gelegenheidsdrukwerkjes, overheidsberichtgeving (vooral verordeningen), schoolboekjes en kerkelijke publikaties.Ga naar eind17 Voorzover er sprake was van literatuur gaat het vrijwel altijd om VOC-welgevallige gelegenheidsteksten: lofprijzingen op aanstellingen van hoge bestuurders, op hun roemruchte daden, op huwelijken, geboorten en sterfgevallen van de elite. Is er nooit VOC-onwelgevallige literatuur geschreven? Een interessante casus ter overweging. Omstreeks 1670 verbleven er ten minste drie dichters in Batavia. Een van hen was de vader van het Weeshuis aldaar, Jacob Steendam. Hij schreef het oudste literaire werk dat de goedkeuring van de censor vermocht weg te dragen: de Zeedesangen voor de Batavische jonkheyt, gedrukt te Batavia in 1671. Er staat dan ook geen onvertogen woord in deze stichtelijke bundel. De tweede, Matthijs Cramer, schreef eveneens een stichtelijke bundel, maar met een aantal aantrekkelijke, want pittige hekelingen van de koloniale zeden: de laster, trots, jaloezie, drankzucht en onkuisheid. Dit werk, D'Indiaeme tyfferboom, werd in Amsterdam uitgegeven (1670), buiten bereik van de censor. De derde is de ‘verdwaalde rederijker’ Laurens van Elstland. Zijn werk is niet gepubliceerd en werd onlangs in handschrift teruggevonden.Ga naar eind18 Het bevat ook dichterlijke zedenkritieken en men mag rustig aannemen dat dit werk de censuur niet gepasseerd zou zijn. Heeft het in het literaire leven van Batavia een rol gespeeld, bijvoorbeeld doordat de gedichten in kleine kring in handschrift circuleerden of voorgedragen zijn? De onvrije drukpers in Oost-Indië heeft destijds contraproduktief gewerkt en bemoeilijkt nog heden de reconstructie van het literaire leven aldaar. De vragen dringen zich op: welke teksten zijn vanwege de Indische censuur ongepubliceerd gebleven, of in het Nederlandse circuit uitgekomen? En is er misschien een ‘ondergrond circuit’ geweest? Welke Europese boeken waren te koop, te leen of ter inzage? | ||||||||||||||||||||||
III.De hier door mij geschetste problemen zijn met vele andere uit te breiden; ik denk bijvoorbeeld aan de oraliteit, de meertaligheid, de grote geografische diversiteit, de Europees-Aziatische intertextualiteit en het aanzienlijke bronnenverlies. Ze zijn even zovele uitdagingen voor de literatuurhistoricus. Het klimaat is gunstig. Een overvloed van nieuw materiaal is beschikbaar: dankzij recente bibliografieën, zoals die over de VOC-publikaties (door John Landwehr / Peter van der KrogtGa naar eind19 en door Katharine Smith DiehlGa naar eind20), over de periodieke pers in Indië (door E.J. HoogerwerfGa naar eind21), over leermiddelen van de Nederlandse taal (door | ||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||
Titelprent van M. Cramers kritische Tyfferboom (1670; exempl. UB Amsterdam).
Buiten bereik van de VOC-censuur uitgegeven.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||
Kees GroeneboerGa naar eind22) en over het Indische kinderboek (door Dorothée BuurGa naar eind23); dankzij een nieuwe, gedetailleerde inventaris op het rijke VOC-archief in het Algemeen RijksarchiefGa naar eind24; dankzij talrijke nieuwe monografieën en tekstedities; dankzij binnen- en buitenuniversitaire werkgroepen met scripties, symposia en publikaties. De betere samenwerking met de Indonesische Nationale Bibliotheek en het Nationaal Archief tenslotte, maakt de noodzakelijke bronnenstudie aldaar thans minder moeilijk. Om aan alle nieuwe desiderata te kunnen voldoen is onderzoek van velen nodig. Het werk begint pas, de uitspraak van pessimisten die de recente ‘Indische boekenweek’ als een definitief eindpunt van de belangstelling zagen, ten spijt. Onze Werkgroep heeft mijns inziens daarin een coördinerende en stimulerende functie. Indische Letteren moet open staan voor de discussie over theorie en praktijk van de Indisch-Nederlandse literatuurgeschiedschrijving en voor de (deel)resultaten ervan. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||
Bert Paasman is neerlandicus en universitair hoofddocent koloniale en postkoloniale literatuur aan de Universiteit van Amsterdam. Publiceerde over de Verlichting en over de Oost- en Westindische letteren. Is redacteur van Indische Letteren. |
|