Redactioneel
Op 12 juni van dit jaar hield onze werkgroep in samenwerking met de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in het Museum voor Volkenkunde te Leiden een symposium onder de titel: Zes jaar Indische Letteren (1986-1991): verleden en toekomst.
Dit laatste nummer van 1992 is geheel gewijd aan de lezingen die op dit symposium gehouden werden. Het ging daarbij om drie algemene vragen.
De eerste vraag luidde, aan welke onderwerpen Indische Letteren in zijn zesjarig verleden de meeste aandacht heeft besteed en welke onderwerpen in de toekomst nog aan de orde zullen moeten komen, teneinde een goed overzicht te krijgen van de Indische bellettrie. Het eerste artikel van Liesbeth Dolk houdt zich met deze vraag bezig.
Bij de tweede vraag ging het met name om een nadere positiebepaling van de Indisch-Nederlandse literatuur, ook in vergelijking met andere literaturen. In hoeverre is de Indisch-Nederlandse literatuur bijvoorbeeld een Aziatische literatuur, in hoeverre ook is zij te beschouwen als een mestiezenliteratuur? Welke problemen doen zich voor wanneer we begrippen als ‘koloniale’ en ‘post-koloniale’ literatuur nader trachten te definiëren?
Deze aspecten worden achtereenvolgens belicht in de artikelen van Henk Maier, Edy Seriese en Theo D'haen.
De derde vraag hield zich vooral bezig met het specifieke karakter van de Indische letteren. In hoeverre kunnen neerlandici, historici, sociologen en anderen de Indische letteren gebruiken als geschiedkundige bron van kennis? Op welke problemen stuit de literatuurhistoricus die een Indisch-Nederlandse literatuurgeschiedenis wil schrijven? En wanneer spreekt men eigenlijk voor het eerst van ‘Indische letterkunde?’ In de laatste vijf artikelen van dit symposium-nummer hebben Vincent Houben, Gerard Termorshuizen, Bert Paasman, Peter van Zonneveld en Jacqueline Bel geprobeerd op deze vragen een antwoord te geven.