Indische Letteren. Jaargang 7
(1992)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| ||||||
Diet Kramer. Thuisvaart, geen terugkeer
| ||||||
[pagina 50]
| ||||||
ren van die inheemse buitenwereld? Een heel belangrijk en tevens uniek aspect van die Indisch-Nederlandse jeugdliteratuur is bijvoorbeeld de omgang met de inheemse bedienden. Hoe is bijvoorbeeld de houding van een Hollands kind tegenover de bedienden? Of omgekeerd. Want het moet voor een kind toch heel bijzonder zijn om naast je ouders een aantal vertrouwde mensen te hebben die je verzorgen en vooral verwennen. Trouwens, hoe groeit zo'n kind op als het voortdurend omringd wordt door mensen die het alles uit handen nemen? De ‘tropenjournalist’ Karel Wybrands (1863-1929) heeft een uitgesproken mening over het probleem: Wat beteekent het dat men de kinderen die naar school gaan - twintig passen ver, of laten het er honderd zijn - twee of drie dunne boekjes laat nadragen door eene baboe? Dat men ze naar school laat rijden wanneer het ver is, is tot daaraan toe; dat men de baboe tot geleide meegeeft, is te verdedigen. Maar het is verkeerd, het wreekt zich wanneer men den kleinen dwingeland in alles zijn zin geeft en hem doet voelen: ‘Als ik maar schreeuw, dan krijg ik wat ik wil hebben; ik ben de baas, de baboe is daar om mij te bedienen.’Ga naar eind1 Maar ook in andere gevallen, in de huizen waar de bedienden wel gerespecteerd werden, hoe keken de kinderen tegen ze aan? Hoe het zij, aannemelijk is dat de omgang met bedienden in de vroege jeugd sporen nalaat in het verdere leven. Maar niet alleen daarom zou een studie over het Indisch-Nederlandse jeugdboek op zijn plaats zijn, er is natuurlijk nog veel meer in die boeken te vinden. | ||||||
Crisis en wereldoorlogHet was Dorothée Buur die mij er eens op wees dat bijvoorbeeld de vooroorlogse economische crisis - zo duidelijk gezichtsbepalend voor de Europese samenleving in de jaren dertig - in relatief veel jeugdboeken gestalte krijgt. Vooral in romans ‘voor opgroeiende meisjes’ - zoals het genre toen nog werd genoemd - komt die crisisproblematiek sterk naar voren, Er verschijnen nogal wat boeken over meisjes die verloofd zijn met jongens die na de middelbare school geen werk kunnen vinden en met veters langs de deur moeten leuren. Nu werd het verkopen aan de deur in Indonesië al eeuwen lang gedaan, maar dan wel door Indonesiërs en Chinezen. Maar dit terzijde. Zo is er uit die tijd een roman van de bekende Ems van Soest, waarin de verkoop van een theeplantage door de vader van de hoofdfiguur centraal staat. Het meisje moet snel de kost gaan verdienen om de studie van een broer in Nederland te kunnen betalen. | ||||||
[pagina 51]
| ||||||
In het van oudsher zo ‘zonnige en onbezorgde’ Indië - waar in de regel van een minimumloon, zo betoogde men, best te leven viel - kreeg de jeugd in de jaren dertig te maken met het ‘verborgen leed’, en vielen gezinnen uiteen omdat de vader of moeder ontslagen werd. Het genre jeugdboeken dat de economische crisis, en dan vooral de gevolgen daarvan weergeeft, vormt meestal een goede illustratie van het gebeuren. Maar ook als we, haast vanzelf, uitkomen bij het hoofdstuk Tweede Wereldoorlog, dan blijkt dat ook in een aantal Indische jeugdboeken aan die donkere periode op heel speciale wijze aandacht is besteed. Omdat alle Nederlanders achter het prikkeldraad verdwenen, waren daarbij ook de auteurs van jeugdboeken. Zij werden, net als de anderen, geconfronteerd met een veel ergere crisis dan in de jaren dertig. Gezinnen werden nu echt uit elkaar gerukt, van huis en haard verdreven en onder barre omstandigheden door de Japanners gevangen gehouden. Veel van de auteurs van kinderboeken deden na de oorlog verslag van die donkere periode. Nu wil het geval dat er drie gerenommeerde schrijfsters zijn, die over een lange periode veel jeugdboeken publiceerden over het leven in Indië, tot en met de kamptijd en de repatriëring toe. Het zijn Ems van Soest, M.A.M. Renes-Boldingh en Diet Kramer. Alle drie begonnen in de jaren dertig met het schrijven van jeugdboeken over Indië, schreven elk meer dan tien boeken, en alle drie verwerkten daarin ook de kamptijd en het teruggaan naar Nederland. Het zou interessant zijn om het Indië-beeld van die drie schrijfsters over die hele periode eens met elkaar te vergelijken en kritisch te bezien. Het opgaan, blinken en verzinken van onze overzeese gebiedsdelen. Degenen die zich aangesproken voelen door deze suggestie kan ik mededelen dat in Persoonlijke documenten van Dorothée Buur van mevrouw M.A.M. Renes-Boldingh maar liefst achttien publikaties worden genoemd met een tijdsspanne van 1933 tot en met 1962, van mevrouw Ems van Soest zestien publikaties met een tijdsspanne van 1930 tot en met 1951 en van Diet Kramer tien publikaties, lopend van 1936 tot en met 1965. Boeiend is het om te zien hoe die drie schrijfsters de koloniale samenleving beschrijven, hoe zij ‘de Javaan’ belichten, en hoe ze tegen de kamptijd aankijken. En vooral hoe ze denken over de gevolgen van kamptijd en Indonesische revolutie. Opmerkelijk is dat met name in de boeken van Ems van Soest en mevrouw Renes-Boldingh sprake is van een optimistische kijk over de afloop van de revolutie. De extremistische benden zullen uiteindelijk tot bedaren komen en ‘wij [de Hollanders] komen terug’. Het verstand en de goede wil zullen zegevieren. Het jeugdkampboek Een wajang in Gods handen van Ems van Soest eindigt letterlijk zo: | ||||||
[pagina 52]
| ||||||
‘Naar uw bergen keer ik weer,’ neuriet Taco en neemt een sigaret uit het ronde blikje, dat ze van boord gekregen hebben. Wanda ziet haar broer aan en glimlacht. Eens zal het goed worden met het geteisterde land, dit willen zij gelooven. En dit kunnen zij gelooven, omdat zij kinderen zijn van hart en kinderen gelooven nu eenmaal graag in ‘sprookjes’. De jeugdroman over de kampperiode van mevrouw Renes-Boldingh heet zelfs Ik kom terug zegt Loes. Het slot van dit boek laat niets aan duidelijkheid te wensen over: Er is een toenemend gedrang naar de loopplank. 't Tijdstip van vertrek nadert snel. Een omhelzing, een handddruk, een gestamelde groet, altijd nog veel te onvoldoende voor het hart, dat zich nu, in 't allerlaatste ogenblik, nog uit zou willen zeggen. Echter niet bij Diet Kramer, de nu wat vergeten, maar bijzondere boekenschrijfster van de vorige generatie, die met Roeland Westwout en De bikkel destijds geweldig populair werd. Bij haar eigenlijk meteen de vaststelling dat de strijd in Indonesië al met de capitulatie in maart 1942 was beslecht en er nooit meer sprake kon zijn van ‘terugkeren’. Haar boek over de kampen heet dan ook juist Thuisvaart; géén terugkeer maar een definitief einde. Ergens staat in het boek de volgende passage. Ze had Java verlaten. Nooit zou ze hier terugkomen. Ze wist het met een volstrekte zekerheid. 't Stootte een scherpe pijn in haar hart, zó plotseling, zó onverwacht, dat ze zich verschrikt wat hoger oprichtte en zich bezon: ‘maar dit was dus mijn vaderland!’ [...] Weg, weg, verstoten... verbannen... en nimmer, nimmer terug. Waarom gaat mijn voorkeur zo sterk uit naar Diet Kramer? Haar werk is namelijk - in vergelijking met de twee eerder genoemde schrijfsters - veel moeilijker te duiden en te plaatsen. Zowel Ems van Soest als M.A.M. Renes-Boldingh biedt de lezer een veel completer en overzichtelijker beeld van het Nederlands-Indië tussen de twee wereldoorlogen dan Diet Kramer. Verder blijven de twee - ook veel meer dan Diet Kramer - binnen de (toen nog) streng afgebakende grenzen van de jeugdliteratuur. Diet Kramer schreef een aantal boeken, die nu eenmaal moeilijk te definiëren zijn. Zijn die boeken in kwestie nu meisjesboeken, boeken voor de opgroeiende jeugd, of boeken voor alle leeftijden? Menig boekbespreker | ||||||
[pagina 53]
| ||||||
uit het verleden had er nogal moeite mee haar geschriften te karakteriseren. Los van de (vooroorlogse) lust tot het indelen in literaire genres is niet alleen de vorm maar ook het karakter van de boeken van Diet Kramer vaak ongewis en is haar verteltrant niet altijd even vlot. Thuisvaart - wellicht haar belangrijkste boek - vertoont een nogal verbrokkelde structuur. Waarom dan, ondanks al deze bezwaren, prefereer ik Diet Kramer? Alvorens die vraag te beantwoorden allereerst wat biografische gegevens over de schrijfster. | ||||||
Levensloop en werkDiet Kramer werd in 1907 in Amsterdam geboren. Als leerling van de HBS begon zij met het boek Stans van de Vijfjarige, dat uitkwam toen zij net twintig was, en dat vele malen is herdrukt. Twee jaar later volgt haar tweede publikatie, de bundel novellen Kleine levens. De auteur was in de jaren twintig actief binnen de protestants-christelijke schrijversgroep rond het tijdschrift Opwaartse Wegen. In Schrijversprentenboek No. 28 van het Letterkundig Museum in Den Haag - aan die literaire groepering gewijd - wordt ze verschillende malen genoemd, en eveneens omschreven als de ‘assistente van redacteur P.H. Muller’ bij de samenstelling van een reeks literaire biografieën. In 1931 verschijnt Razende Roeltje (waarvan inmiddels veertien drukken zijn verschenen), een jaar later Begin (inmiddels dertien drukken): boeken, die over het algemeen zeer lovend worden besproken, al wordt Diet Kramer vanuit protestants-christelijke kring nogal eens verweten dat zij in geloofszaken zo weinig stelling neemt, en dat haar hoofdfiguren weinig overtuigde christenen zijn. Ik voel mij nauwelijks bevoegd om daar een oordeel over uit te spreken, maar moet wel constateren dat de hoofdfiguren in haar boeken veelal eenzame, wat introverte, en vooral zoekende jonge mensen zijn. De titel van haar eerste ‘Indische’ roman Onrustig is het hart is eigenlijk de sleutel tot al haar werk, uitgezonderd de ‘echte’ kinderboeken, die zij schreef voor kinderen van negen tot twaalf jaar. Haar eerste Indische roman, schreef ik, want in 1933 gaat Diet Kramer naar Indië en trouwt daar met dr. W.H. Muller, rector aan een lyceum in Batavia. Het echtpaar krijgt twee kinderen. In 1935 verschijnt het boek De bikkel (ook vele malen herdrukt) en een jaar later Roeland Westwout, boeken die slechts enkele Indische invalshoeken hebben. Haar roman Onrustig is het hart - verschenen in 1939 - speelt geheel en al in Indië en heeft als thema het leven tijdens de economische crisis van de jaren dertig. Hoofdfiguur is een gescheiden vrouw met vier kinderen, die in Batavia een hotel exploiteert en probeert haar kinderen, die wij nu moeilijk opvoedbaar zouden noemen, voor te bereiden op het leven. De vrouw, Henriëtte van Roodenoord, is een nogal problematisch | ||||||
[pagina 54]
| ||||||
Diet Kramer in Batavia, 1934 (foto: Letterkundig Museum, Den Haag).
| ||||||
[pagina 55]
| ||||||
levende vrouw - door de slechte economische situatie steeds verder in het nauw gebracht - maar die eigenlijk alle pogingen van anderen om haar uit haar isolement te halen voortdurend en consequent afwijst. Zij komt ons tegemoet als iemand die zich in intermenselijke contacten zeer moeilijk kan geven, en die de grootste moeite heeft soelaas te vinden in het christelijke geloof. In haar eigen woorden: ‘een vrouw, die [een ander] geen aalmoes gaf, en geen vertederd woord wilde horen’ (p. 17). Iemand, die zich wil wegcijferen voor de kinderen, want die moeten worden opgevoed - opnieuw haar eigen woorden - ‘in staat om sober te leven en om teleurstellingen moedig te dragen’. In deze kroniek van een blank Nederlands gezin in Indië komt het leven van de inheemsen nauwelijks aan bod, maar in een conflict tussen een arrogante hotelgast en zijn djongos kiest de vrouw voor honderd procent partij voor de laatste. Het is een wat weerbarstig en vreemd boek geworden, met de karakteristieke ‘Diet Kramer-slotregels’: ‘Onrustig is ons hart tot het rust in U. Een laatste antwoord? Misschien.’ (p. 298). Geen positief christelijke levensaanvaarding, maar het aarzelende en veelzeggende ‘Misschien’. In de jaren voor de Japanse bezetting publiceert zij twee Indische kinderboeken: Vijf rovers en een rovershol enn Het geheim van de gesloten kamer, uitgekomen bij Vorking te Bandoeng. Prachtige, klassieke kinderboeken zijn het, vol spanning en avontuur. In zulke boeken, waarin niet gevraagd wordt om een levensbeschouwelijke stellingname, of geloofsovertuiging, is Diet Kramer op haar best en is het schrijfplezier op iedere bladzij manifest. Na de Japanse inval in 1942 wordt Diet Kramer met haar kinderen geïnterneerd in een burgergevangenenkamp. Haar echtgenoot verdwijnt in een mannenkamp, waar hij in 1944 komt te overlijden. | ||||||
Het leven vóór en ná AmbarawaDiet Kramer zit aan het einde van de oorlog in kamp Ambarawa gevangen op Midden Java, en maakt daar - een maand na de capitulatie van Japan - de aanval mee van Indonesische ‘extremisten’, waarbij veertien vrouwen en kinderen worden vermoord - één van de zwarte bladzijden in het boek van de Indonesische revolutie. In 1946 repatrieert zij naar Nederland met haar gezin en publiceert twee jaar later het ‘kampboek’ Thuisvaart, inmiddels vijf maal herdrukt. Het boek valt meteen op door een heel eigen stem en een heel eigen visie op de Japanse internering. In veel kampboeken uit de jaren 1945-1950 overheerst een pathetische toon en wordt vooral de nadruk gelegd op de vele vernederingen, die de gevangenen van de Japanners moeten ondergaan. Niets van dit alles bij Diet Kramer. Het is zelfs opmerkelijk te noemen dat de drie jaar durende Japanse internering in ruim twintig bladzijden wordt afgedaan, en dat de Bersiaptijd - met daarin grote | ||||||
[pagina 56]
| ||||||
aandacht voor de al genoemde aanval op Ambarawa - ruim tachtig bladzijden krijgt toegemeten. De rest van het boek Thuisvaart - 180 bladzijden lang - is gewijd aan de moeizame aanpassing in Nederland van mensen met duidelijk een kampsyndroom, al bestond het woord in 1948 nog niet. Voor zover ik kan nagaan is Diet Kramer de eerste schrijver geweest die aan het probleem van de aanpassing in Nederland door de exgeïnterneerden in extenso aandacht heeft gewijd. In de andere ‘kampboeken’ uit die jaren wordt aan dit probleem nogal vluchtig voorbijgegaan en gaat het vooral om een weergave van het doorgestane leed in de Japanse kampen zelf. Deze boeken zijn in de regel zelfs sterk gericht op de Europese bevolkingsgroep binnen het prikkeldraad, en hebben weinig oog voor het leed buiten de kampen van de Indo-Europese en Indonesische bevolkingsgroepen. Hoewel ook de visie van Diet Kramer over het Indonesische volk in het algemeen, en de onafhankelijkheidsoorlog in het bijzonder, nauwelijks progressief te noemen is, heeft zij toch begrip voor de revolutie. Zij schrijft dat zij na Ambarawa de Indonesiërs toch niet haten kan ‘omdat haar jeugd op een duistere, bijna angstwekkende wijze verweven was met deze mensen, omdat zij hun instincten, hun reacties, hun beweegredenen herkende uit honderden beelden van het verleden en begreep. Men kon immers begrijpen zonder te rechtvaardigen?’ (p. 75). Begrip voor de wandaden van de revolutie, het staat erg ver af van het calvinistische ‘oog om oog en tand om tand’. Wat het boek ook in mijn ogen bijzonder maakt is de mening van twee jonge ex-geïnterneerden, die als jonge kinderen naar een mannenkamp worden gezonden, en geen goed woord over hebben voor de oudere mannen, die deze weerloze kinderen hadden moeten opvangen (en het veelal niet deden). Voor zover ik kan nagaan is het opnieuw Diet Kramer, die dit in Nederland het eerst zo verwoordde. In Thuisvaart wordt ook kritiek geuit op de mensen in Holland die onder de Duitse bezetting trouw hun werk hadden gedaan, angstvallig buiten het verzet bleven, en na de oorlog de jonge generatie wilden voorschrijven hoe zij zich te gedragen had. Al die kritische opmerkingen worden zeer voorzichtig geformuleerd, maar gelezen met de ogen van iemand uit de jaren 1945-1950 getuigen zij van een grote dosis moed. Dat brengt mij op een ander punt. Thuisvaart is géén boeiend, doch ‘vergeten’ boek. Er staan vele bladzijden in, die voor de lezer van de jaren negentig vrijwel onleesbaar zijn. Zo wordt er bijvoorbeeld bladzijdenlang uitgeweid over - wat genoemd wordt - de onvergetelijke grofheid van een dronken jongen - oud-verzetsstrijder in psychische moeilijkheden - die de hoofdfiguur, het meisje Marja, een kus geeft. Zij wil hem daarom ‘nooit meer zien’... Ook dat is Diet Kramers Thuisvaart, dat besef ik heel goed, maar het boek bezit - voor wie goed wil lezen - veel zuivere tegenstemmen. | ||||||
[pagina 57]
| ||||||
De hoofdfiguur Marja uit Thuisvaart vergelijkt zichzelf met een waakhond die ‘te lang aan een korte ketting heeft gelegen. Iedereen die haar te dicht nadert of die haar commandeert, ziet ze als een vijand, die haar opnieuw aan de ketting wil leggen’ (p. 154). Het is een omschrijving die jaren later vaak letterlijk zal worden gebruikt bij de definiëring van een kampsyndroom. Het is daarom, denk ik, dat ik Diet Kramer - ondanks al haar ‘fouten’ - toch veel liever lees dan de veel evenwichtigere en meer ‘complete’ boeken van haar schrijvende zusterauteurs Ems van Soest en mevrouw Renes-Boldingh. ‘Begrijpen zonder te rechtvaardigen.’ Zo begreep ook Diet Kramer dat de rol van Nederland was uitgespeeld in 1945 en dat er geen terugkeer meer mogelijk was. Geen terugkeer, maar thuisvaart. De schrijfster Diet Kramer dient daarom niet vergeten te worden. De mens Diet Kramer, die volgens ingewijden zo leek op de wat stroeve en in zichzelf gekeerde Henriëtte van Roodenoord, is het verlies van haar man en haar verblijf in de Japanse kampen niet of nauwelijks te boven gekomen. De kampjaren hadden hun diepe sporen nagelaten. Diet Kramer was veel ziek en kampte met een slechte gezondheid. Zij besteedde haar leven in Nederland - eigenlijk net als de hoofdfiguur uit Onrustig is ons hart - aan de opvoeding van haar twee kinderen, meed het openbare leven en schreef enkel nog een paar kinderboeken. Na een lang en moeilijk ziekbed overleed Diet Kramer in 1965 op 58-jarige leeftijd. | ||||||
Geraadpleegde literatuur
|