Indische Letteren. Jaargang 7
(1992)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| ||
De Indische jeugdjaren van Annie Romein-Verschoor (1906-1910)
| ||
[pagina 36]
| ||
De eindexamenklas van Annie Romein (HBS Soerabaya). Achterste rij links Annie, rechts haar zus Triny.
| ||
[pagina 37]
| ||
Batavia met de bizarre bedevaart naar het graf van mijn grootvader. De treinreis over Java die toen twee dagen duurde met een overnachting in Maos, waar, naar men zei, alle dagen biefstuk met doppers werd opgediend, omdat niemand er twee dagen bleef. Wij vergaapten ons aan Javaanse prinsessen, die met ons reisden en gewoon Nederlands spraken.’Ga naar eind3 De vier jaren die Annie als kind in Indië doorbracht, waren voor haar niet de gelukkigste. Zij kon slecht tegen het klimaat en leed als enige van het gezin aan malaria-aanvallen. Haar moeder, met wie Annie geen echt goede relatie had, reageerde daar meestal wat ongeduldig en niet begrijpend op, trouwens op alles wat met de lichamelijke kant van de mens te maken had: ‘[...] ma, een beetje medelijdend wel, maar toch meestal dadelijk overslaand in het ongeduld van oergezonde mensen tegenover ziekte, en in verwijten, want, hoe dan ook, op de een of andere manier was het altijd je eigen schuld.’Ga naar eind4 Voorts kon zij slecht tegen de broeierige, erotische sfeer op de Middelbare School. Vooral in de meisjestuin, het verblijf van de meisjes in de pauzes, voelde Annie zich dikwijls slecht op haar gemak. De wereld aan de Oedjoeng was een geïsoleerde wereld met een sterke scheiding tussen de gezinnen van de marine-officieren en marine-onderofficieren. ‘De Oedjoeng was maar half Indië. Het was een zuiver totokwereldje van allemaal mensen die voor een of meer termen gecontracteerd waren en allemaal betrokken waren bij de marinewerf, een Hollands garnizoensstadje naar de tropen overgeplaatst. In de grote huizen langs de rivier woonden de directeur, de havenmeester, de magazijnmeester, de dienstdoende ingenieurs, overwegend marine-officieren; in twee afzonderlijke buurtjes de “bazen”, meest marine-onderofficieren, die op de werf met Javaans personeel een werkplaats, smederij, zeilmakerij, etc. beheerden. Iedere gezellige omgang, ook tussen de kinderen van de twee groepen was onbestaanbaar, al gingen we met dezelfde tram naar school en kan ik tot onze verontschuldiging aanvoeren, dat we de deur en dus ook het gesprek tussen de eerste en tweede klas openhielden.’Ga naar eind5 De gezinnen leefden totaal afgesloten ‘van het menselijk bestaan ook van de Javaanse bedienden die jarenlang op ons erf woonden, een wereld die zich uitgesproken superieur voelde aan de “Indische” mensen.’Ga naar eind6 De familie Verschoor verbleef slechts korte tijd in Indië en bleef puur Hollands. Annies zicht op de koloniale samenleving was beperkt, ten eerste door haar leeftijd maar ook door de sterke scheiding binnen de groepering van de totoks en tussen deze groepering en de Indische mensen of Indo-Europeanen. Zij had al moeite genoeg om zich staande te houden. Toch schreef Annie al vanaf haar studententijd in Leiden essays en journalistiek werk waaruit een sterke aversie bleek tegen de koloniale samenleving. Deze aversie was mede gevoed door een aantal | ||
[pagina 38]
| ||
belangrijke hoogleraren op de HBS in Soerabaja van wie sommigen anti-koloniaal of op zijn minst ethisch waren. Tot het einde van haar leven bleef Annie Romein een nonconformiste met uitgesproken anti-koloniale opvattingen. Voor haar was en bleef de verhouding in de koloniale wereld ‘een natuurlijke en blijvende situatie van onderschikking en min of meer grof geüsurpeerd meerderwaardigheidsgevoel’.Ga naar eind7 | ||
Het jeugdboek Aan den OedjoengVan de jeugdherinneringen in Soerabaja construeerde Annie Romein in 1928 een jeugdroman voor jonge meisjes van 12 tot 16 jaar, Aan den Oedjoeng. Waarschijnlijk begon zij er al in Indië mee, in de vorm van dagboekfragmenten. In ieder geval spelen de belevenissen en gebeurtenissen uit die periode een grote rol in het boek. Uitgeverij Van Holkema en Warendorf schreef in 1927 een prijsvraag uit en Annie stuurde haar manuscript van wat ze later zou noemen ‘het wat twijfelachtige genre “jongemeisjesroman”’ in en won weliswaar niet de hoofdprijs van f 1000, - maar een aanbevelingsprijs van f 200, -. Zij nam deze prijs niet aan: ‘Ik begreep nu dat een prijsvraag een goedkope manier was om aan manuscripten te komen en wees het royale voorstel af.’Ga naar eind8 Kort daarna liet ze het door haar vrienden Conno Mees en Mea Verweij in Santpoort uitgeven. Voor zover ik heb kunnen nagaan is er slechts één druk van verschenen met twee verschillende boekomslagen.
Het verhaal gaat over het gezin Gerber; vader, moeder, Joop, de oudste zoon, de tweelingzusjes Hans en Frans en nog twee jongere kinderen. De tweeling staat samen met hun vriendinnetje Lientje Ten Dam centraal in het boek. Het geheel van gebeurtenissen en belevenissen speelt zich af op de marinewerf aan de Oedjoeng. Aan de ene kant is er het schoolleven; lachen om de leraren, blokken op de repetities en lezen in het stoomtrammetje dat het Oedjoeng-groepje iedere dag naar school vervoert. Aan de andere kant is er het leven thuis, waar moeder Gerber de zorgende en gezelligheid verspreidende spil is, waar alles om draait. De kinderen hebben een heerlijk bestaan, waarin zoveel mogelijk de Hollandse gewoonten in ere worden gehouden, dat wil zeggen Sinterklaas vieren, banketletters bakken, het nuttigen van Europese maaltijden, alhoewel op z'n tijd een heerlijke rijsttafel zeer gewaardeerd wordt. Naast veel andere figuren is er vooral de figuur van de dokter, de heer Van der Meulen, een verlopen, komisch aandoende arts die evenals vader Gerber pas een baan op de werf heeft gekregen. G.C. Brantas zegt in zijn artikel ‘Het staat er allemaal in’: ‘Vanzelfsprekend is er van haar wel enig anti-koloniaal vuurwerk te verwachten. Dit doet Annie | ||
[pagina 39]
| ||
Romein door de pias van het verhaal, een verlopen arts, die door niemand serieus wordt genomen, tot vermaak van alle aanwezigen in de sociëteit tekeer te laten gaan tegen nieuwe democratiserende bestuursmaatregelen.’Ga naar eind9 Deze passage luidt aldus: De heele sociëteit gnuifde, als ze hem op z'n stokpaardje hadden en hij met veel armzwaaien en vuistslagen te velde trok tegen ‘al die zotte nieuwigheden, gemeenteraden, zelfbestuur, ambtenaren voor dit en voor dat, allemaal vreters aan de staatsruif, mijnheer’ en er ging een hoeraatje op als hij eindigde met zijn vaste recept: ‘Allemaal malligheid. Geef mij honderd bajonetten, mijnheer, en we doeken de heele rommel daar op Buitenzorg op. [pp. 172-183] Dokter Van der Meulen is met andere woorden een koloniaal van de oude stempel en Annie spot hiermee, maar om dit nu ‘anti-koloniaal vuurwerk’ te noemen gaat wat al te ver. Door het onhandig en onoordeelkundig optreden krijgt de dokter zijn ontslag en moet een andere baan gaan zoeken tot groot verdriet van zijn zoon Floor die bij de Gerbertjes op school zit. Het boek eindigt jaren na de Indische periode met een brief van Floor die zijn oude vrienden in Holland schrijft wat er in zijn leven verder gebeurd is.
Het boek is een echt koloniaal jeugdboek. De vanzelfsprekendheid van de overheersing van de Hollanders staat centraal, zij zijn de leiders, de inlanders hun ‘natuurlijke’ ondergeschikten. Ondanks de sterk koloniale strekking zitten er toch - maar deze gingen wellicht over de hoofden van de jeugdige lezers heen - kleine relativerende opmerkingen, kanttekeningen, in de vorm van kleine tussenzinnetjes in. Kennelijk kon de schrijfster, die al voor 1920 genoeg anti-koloniaal vuurwerk op haar naam had staan, het niet laten om iets daarvan te verwerken in het jeugdverhaal: Lien, hoe vreemd dit mag schijnen in het land, waar ieder driejarig kind zijn baboe pleegt te commandeeren, had nooit bevelen geleerd. Haar moeder was een te zelfstandige vrouw geweest om zich door welmeenende oudgasten te laten onderrichten, hoe een ‘inlander behandeld’ moest worden, [p. 70] Wanneer de schoolteam met moeite gehaald wordt door de Oedjoengscholieren, gaat Joop rustig op de rails zitten om de Javaanse machinist te dwingen te wachten: | ||
[pagina 40]
| ||
Joop is al lang genoeg in Indië om de verhouding van heerschend en onderworpen volk niet te doorgronden en hij is te weinig Don Quichot om daar niet met mate van te genieten. ‘Toenggoe sebentar’, zegt hij met een kalmte, die hij een half jaar geleden arrogantie genoemd zou hebben, [p. 84] De verschillende bevolkingsgroepen en hun cultuur worden over het algemeen niet onsympathiek, maar nogal bevoogdend beschreven. Alle worden uiteraard vanuit het perspectief van de Hollanders gezien. Meestal worden zij, evenals hun bezittingen, met verkleinwoordjes aangeduid: warongmannetjes, winkeltjes, poppenhuisjes, dat gemoedelijke gedoetje van sjacherende Chineesjes... ‘maar waarin weken deze stalletjes verder af van die op het Waterlooplein en waarin verschilde hun sortering van die van een volkswarenhuis?’ (p. 60). De kokkie van de familie Gerber en haar rookhol, dat voor keuken moet doorgaan, wordt als volgt geschilderd: En daar is de heks. Een klein bruin-perkamenten vrouwtje in een kleurloos baadje, dat na een zingend uitgehaalde groet, peinzend in haar sambal-schaaltje bleef roeren, [p. 52] De heerlijke rijsttafel is echter bereid door dat zelfde heksje, dat zich kruipend voortbeweegt in haar rookhol en haar fornuis wordt door de Gerbertjes een Neander-dal-fornuis genoemd.
De enige groep over wie de verteller zich nogal negatief uitlaat is de groep van de Indo-Europeanen, hier steevast Indische mensen genoemd. De Indische meisjes op school zijn ‘lamme Indische kinderen [...] aanstellerige ouwelijke, Indische meisjes met hun liefdesromans’ (p. 72). In de meisjestuin, het verblijf voor de meisjes in de schoolpauzes, gaat de conversatie van de Indische meisjes alleen over jongens en mannen. Zij besteden veel aandacht aan hun uiterlijk: Zoo'n man leek wel gek... om met zoo'n schaap te gaan trouwen. 't Kind was te dom om voor den duvel te dansen. En waar had je zin in om nou maar zoo gauw mogelijk een ‘njonja-besar’ op een ‘krossi-malas’ te willen zijn. [p. 84] De vrouw van de dokter is een Indische dame die bij voorkeur in sarong en kabaai rondloopt, vadsig, onverschillig en indolent is en de hele dag patience speelt. | ||
[pagina 41]
| ||
SlotOndanks alle relativeringen van de schrijfster is en blijft Aan den Oedjoeng een goede vertegenwoordiger van de Nederlands-Indische jeugdliteratuur met een koloniaal karakter, niet verwonderlijk voor die tijd. Toch is het vreemd dat Annie Romein dit boek schreef in 1928, omdat zij zich voor die tijd al lang geopenbaard had als een sterke tegenstandster van de koloniale verhoudingen in Indië. Haar politieke en maatschappelijke bewustzijn was al zeer ontwikkeld. Zij was een trouw aanhangster van de Sociaal Democratische Partij, de latere CPN. In felle bewoordingen, met name in het revolutionaire volksblad De Tribune had zij rond 1920 het beleid in Indië menigmaal onderuit gehaald. Echter, Annie had met het schrijven van dit meisjesboek een geheel andere bedoeling. De omstandigheden waren in 1928 zo dat zij niet echt belangrijk werk kon schrijven; haar gezin was inmiddels uitgebreid met een derde kind. Misschien wilde zij daarom wel eens iets voor kinderen schrijven. In Aan den Oedjoeng heeft zij vooral haar jeugd willen idealiseren, met name van de figuur van de moeder een moeder gemaakt zoals zij die zou wensen. Zij had niet de bedoeling het kolonialisme aan de kaak te stellen, zeker niet in een jeugdboek. Kinder- en jeugdboeken werden - en worden nog wel - vooral geschreven met de bedoeling kinderen op te voeden, dat wil zeggen naar het ideaalbeeld dat de ouders en andere opvoeders voor ogen stond. Over het algemeen werd het boek positief beoordeeld in de pers, onder andere in het Weekblad voor Gymnasiaal en Middelbaar Onderwijs en het Algemeen Handelsblad, dat het geschikt achtte voor leerlingen uit de hogere klassen. Over de uitvoering door Conno Mees was Annie trouwens niet erg tevreden: ‘Bitter was mijn teleurstelling toen ik het boek thuis kreeg: in een hyper-Kluitman uitvoering met onbenullige prentjes versierd.’Ga naar eind10 Misschien was het deze teleurstelling of speelden er andere zaken mee, in ieder geval heeft Annie Romein-Verschoor zich niet verder begeven op het pad van jeugdboekenschrijfster. Aan den Oedjoeng neemt dan ook een bijzondere plaats in in haar overige werk, zowel wat de koloniale visie als wat het genre en de doelstelling betreft. | ||
[pagina 42]
| ||
Literatuur
Boukje Tijmstra is neerlandica. Zij verrichtte onderzoek naar de visie op het kolonialisme van Annie Romein-Verschoor. Zij is thans als docente jeugdliteratuur verbonden aan een instelling voor hoger beroepsonderwijs. |
|