Indische Letteren. Jaargang 7
(1992)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |||||||||||
De rijmkroniek van een Indische schoolmeester
| |||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||
Biang-Lala en Warnasarie en vermeldt vervolgens twee boekjes op rijm: één over de Nederlandse en één over de Nederlands-Indische geschiedenis. Dit laatste werkje verdient het, aldus Du Perron, ‘even beroemd’ te worden als de Oostindische kindergedichtjes van de collega-schoolmeester Johannes van Soest (de ‘Indische Hiëronymus van Alphen’ genoemd). Hij sneert echter op de poëtische vormgeving: voor de allereerste strofe, een leerling in de mond gelegd, zou geen enkele ‘Indische Nederlander’ zich al hoeven te schamen: Al 't geen op Java is geschied,
Dat weten vele kind'ren niet;
Maar 't is toch goed, dat ik het weet,
Wat men voorheen hier zoo al deed. [p. 7]
Toch waardeert hij het boekje vanwege de feitelijke informatie die zijns inziens beter is dan die in het werk van sommige eigentijdse journalisten (we schrijven 1939) en die ook kan wedijveren met wat de bekende literatoren Hendrik Conscience en Jacob van Lennep over NederlandsIndië schreven.
Iets over het leven en werk van deze Van den Bor op het spoor te komen, was niet zo eenvoudig, want zowel in Du Perrons bloemlezing als in de historische en bio-bibliografische naslagwerken ontbreken gegevens over hem; van zijn oeuvre zijn slechts enkele exemplaren overgeleverd. De Nederlands-Indische Schets bevindt zich alleen in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, in de Universiteitsbibliotheek te Leiden (het KITLV bezit een fotokopie) en in de Nationale Bibliotheek te Jakarta.Ga naar eind3 Van een in het Nieuwsblad voor den boekhandel vermeld werkje, Berijmde schets der bijbelsche geschiedenis (1859) is geen enkel exemplaar teruggevonden. De beide bekende boekjes zijn blijkens de voorredes te Buitenzorg geschreven, maar ze werden in Arnhem uitgegeven bij Isaac Anne Nijhoff en Zoon - en wel ‘ten voordeele der Algemeene armen te Arnhem’. Er moest dus wel een Arnhemse connectie zijn. Onderzoek in het Gemeente Archief aldaar bracht een familie Van den Bor aan het licht, waarvan drie generaties de voornaam Lubbertus droegen en bovendien het zelfde beroep uitoefenden: dat van onderwijzer.Ga naar eind4 Grootvader Lubbert (geboren 1778) was betrokken bij de oprichting van het Arnhemse Departement van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.Ga naar eind5 Vader Lubbert (geboren in 1805) blijkt ‘onze’ auteur; hij woonde in de Rijnstraat, trouwde in 1829 met Catharina van Son; ze kregen zes kinderen van wie er vier (jongens) in leven bleven. Hij leidde een van de ‘bijzondere [d.w.z. particuliere] scholen der tweede klasse’ voor dag- en avondonderwijs, vele jaren de grootste school in zijn soort. Tot zijn buitenschoolse activiteiten behoorde het zingen in de ‘Mannen lieder-tafel’ Euterpe (vanaf 1847 gehuisvest in Musis Sa- | |||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||
crum). Deze vereniging wilde de zangkunst bevorderen en organiseerde Duits-Nederlandse zangfeesten.Ga naar eind6 Lubbert de zoon, tenslotte (geboren in 1830), was rond zijn twintigste hulponderwijzer bij een collega van zijn vader (F. le Coultre). In het gemeentelijk verslag over 1852 worden vader en zoon niet meer genoemd.Ga naar eind7 Volgens de schrijfster Hermina Nijhoff, dochter van de uitgever Isaac Anne, vertrok de familie Van den Bor in het voorjaar van 1852 naar Indië.Ga naar eind8 Vader Lubbert was toen 47 jaar oud, zoon Lubbert 22.
De toestand van het gouvernementsonderwijs in Nederlands-Indië in de eerste helft van de negentiende eeuw was zorgwekkend.Ga naar eind9 Te dikwijls was er sprake van slechte gebouwen, incompetente onderwijzers en niet aangepaste leer- en leesboekjes. Rapporten over een dronken sergeant-majoor of een dito kanonnier als schoolmeester zijn geen uitzondering. De Europese leerlingen spraken dikwijls alleen Maleis en niet of nauwelijks Nederlands, als gevolg, aldus de inspecteur, van ‘de zoo schadelijke verkeering met slaven en dienstboden, onder het spreken van eene onzuivere verbasterde taal’.Ga naar eind10 Soortgelijke klachten blijven in onderwijsrapporten tot diep in de negentiende eeuw bestaan. De openbare lagere scholen waren meestal voor kinderen uit de armere milieus; kinderen van de gegoeden bezochten particuliere scholen of scholen in Nederland. Een onderwijzersopleiding bestond er nog niet en het gouvernement stimuleerde de overkomst vanuit het moederland - het liefst van onderwijzersgezinnen, want alleenstaande schoolmeesters redden het vaak niet. De inspectie klaagde in menig jaarverslag over onbehoorlijk gedrag, lusteloosheid, ziekten en vroegtijdig overlijden. Na 1850 nam het aantal scholen sterk toe en daarmee de vraag naar goed opgeleide leerkrachten. Door het tekort bleven onderwijzers soms tot op hoge leeftijd in dienst. Er was geen uniform leerplan, maar tot het vakkenpakket behoorden naast lezen, schrijven en rekenen, ook geschiedenis (vaderlandse en bijbelse), soms tekenen en zingen; meestal geen gymnastiek, handwerken en inheemse talen. Er gingen tweemaal zoveel jongens als meisjes naar school; het verzuim was groot. Het hing vooral van de persoon van de hoofdonderwijzer af of een school iets voorstelde of niet. In 1851 werd ter bevordering van het onderwijs en ter behartiging van de onderwijzersbelangen een eerste vakvereniging opgericht: het Nederlandsch-Indisch Onderwijzersgenootschap, dat echter binnen tien jaar al ter ziele ging. Gegeven deze situatie kan men niet zeggen dat het beroep van onderwijzer in Indië een sinecure was. Vader en zoon Van den Bor moeten zeker door enige pioniersgeest bezield geweest zijn. Onderzoek naar hun Indische carrière leverde een gunstiger beeld op voor de vader dan voor de zoon. Senior was respectievelijk onderwijzer aan de gouvernementsscholen te Buitenzorg, Yogyakarta en Kedoe (bij Magelang). In | |||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||
deze laatste standplaats werd hij in 1871 als hoofdonderwijzer gepensioneerd (bijna 66 jaar oud). Van zijn betaalde en onbetaalde nevenfuncties noem ik die van voorlezer, catechiseermeester, organist, alsmede die van ouderling, thesaurier en scriba van de Hervormde kerk te Buitenzorg en die van agent van de Semarangse Wees- en Boedelkamer te Yogya. Junior was soms zonder werk en werd na een schoolmeesterschap in Surabaya, Ambarawa en Batavia uiteindelijk ambtenaar. De overige zonen Van den Bor maakten allen carrière als Indisch ambtenaar.Ga naar eind11
De berijmde Oostindische geschiedenis werd, zoals gezegd, in Buitenzorg geschreven. Deze plaats wordt in de tekst als een waar lustoord afgebeeld (met paleis en plantentuin en het poëtische tempeltje ter nagedachtenis van Olivia Mariamne). In het voorwoord tot de vaderlandse geschiedenis biecht de auteur al meteen dichterlijke vrijheden op, aangebracht uit rijm- en metrumdwang. Zijn bedoeling was immers een voor schoolkinderen gemakkelijk te leren kroniek te maken en géén verheven dichtwerk. Met deze laatste kwalificatie zal iedere lezer het direct eens zijn, ook in het geval van de Oostindische geschiedenis. Het 115 pagina's tellende boekje (klein octavo) bevat verzen van de allersimpelste, zo niet droevigste soort, gelardeerd met flauwiteiten en stoplappen. Wanneer bijvoorbeeld de aanstelling tot gouverneur-generaal van Reinier de Klerk behandeld wordt, vraagt de leerling: En die landvoogd was eerst schrijver,
zoo als 'k uit den naam bemerk?
waarop de onderwijzer riposteert met:
Jacob Mossel was geen mossel
en Reinier de Klerk geen klerk. [p. 59]
Het is zeker niet met een knipoog naar Gerrit van der Linde dat ik Van den Bor een Indische schoolmeester heb genoemd. Het werk is het beste te typeren als een rijmkroniek, waarin de (lang niet altijd doorluchtige) daden van VOC-schippers, gouverneurs-generaal en militaire aanvoerders centraal staan.Ga naar eind12 Van enig dichterlijk vuur is alleen sprake wanneer de gesprekspartners rampen behandelen. Geen akelig detail wordt de leerlingen onthouden; Bilderdijkiaanse zelfs Feithiaanse effecten worden nagestreefd, zoals in het verslag van een vulkaanuitbarsting van 1822 (ten tijde van gouverneur Van der Capellen). Leerling 1
Achttien honderd twee en twintig
was noodlottig voor dit land:
Een vulkaan, genoemd Galongong,
barstte los in fellen brand.
| |||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||
Ziet, een schudding van het aardrijk
op het midden van den dag
Was zoo hevig, dat men eensklaps
mensch en dieren vlugten zag.
Duisternis bedekte de omstreek
en de donder brulde luid:
En ziet, uit een nieuwen krater
brak een zwarte rookzuil uit.
Deze rookzuil had een omvang,
als men nimmer had gezien.
Modderstromen, heet, ja kokend,
achterhaalden al de liên,
Die daar her- en derwaarts vlugtten. -
Twintig palen ver in 't rond
Stroomde deze moddermassa
uit des kraters wijden mond.
Menschen, dieren, huizen, boomen,
zijn bedolven door dien vloed.
Leerling 2
Hoe ellendig, als een schepsel
zóó zijn einde vinden moet.
Leerling 1 vertelt opgetogen verder over de dodelijke lavastroom - en wie niet omkwam was zijn leven nog niet zeker: 't Rollen van de steenrotsklompen,
bliksemstraal en donderslag, -
Al dat woên der elementen, -
't was ontzettend op dien dag.
Ook 't wanhopig jamm'ren, gillen
en 't geschrei, gekrijsch, gesnik, -
't Was verplett'rend. Wie zich redde,
stierf bijna van angst en schrik.
Menigeen, die 't kon ontkomen,
gaf, door vrees gekweld, den geest.
Oor- en ooggetuigen zeiden:
‘'t Was nog nooit zoo erg geweest.’ [pp. 75-76]
Na enkele uren van rust barstte de vulkaan opnieuw uit met nieuwe vreselijke gevolgen, aldus Leerling 1. Voor zijn klasgenootjes wordt dit teveel en een ander roept uit: | |||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||
Ik hoop
Dat dit nu is afgehandeld,
want het doet mijn harte pijn.
Maar de spreker kan er nog geen genoeg van krijgen:
Nog één ogenblik, 'k Beloof u,
dat het zóó gedaan zal zijn.
Bijna honderd twintig dorpen, -
koffijboomen, een millioen, -
Honderd paarden, duizend buffels
kwamen om, en eind'lijk, toen
Na een maand, Vulkaan weêr rustte
en de berg te naad'ren was,
Vond men ruim vierduizend lijken.
Ieder zat in zak en asch.
Tot op vijf en twintig palen
in den omtrek - alles woest,
Alle plantengroei verdwenen,
of er nooit iets groeijen moest.
Leerling 2:
Kom, verhaal nu eens iets anders.
Leerling 1:
Met genoegen, 'k ben gereed
U volgaarne meê te deelen
wat 'k nog van Capellen weet.
De cholera morbus woedde
hevig onder zijn bestuur.
Deze pest kwam over Java
als een alverslindend vuur.
Daag'lijks stierven duizend menschen. -
Alleen in Batavia
Honderd acht en vijftig dooden
op één dag. Ontzettend, ja? [p. 77]
De kroniek vervolgt met het verslag van het onderdrukken van enkele opstanden.
Interessant is het natuurlijk om na te gaan hoe Van den Bor de kindertjes de koloniale geschiedenis presenteert, welke ideologie hij aanhangt, welke rol hij de Nederlanders toekent en hoe hij de inheemse bevolking voorstelt. Wat direct duidelijk wordt is dat hij enkel de geschiedenis van de Nederlanders in Indië beschrijft, aan de Indonesische geschiedenis met de bloeiende rijken van Sriwijaya, Majapahit en Mataram wijdt hij geen woord. De kroniek begint dan ook pas in 1596 met de komst van Cornelis Houtman te Bantam. Ziehier het begin: | |||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||
Leerling 2:
Vóór men zestien honderd telde,
landde een schip op Java's kust:
't Kwam van Neêrlands schoone hoofdstad;
't was door hand'laars uitgerust.
Leerling 3:
't Was bemand met tachtig koppen,
onder Houtman als kaptein.
Toen men land zag, heerschte er vreugde,
Hurah! juichte groot en klein.
't Had een reis van veertien maanden.
't Ging toen niet zoo vlug als thans:
Op een togt van ruim zes weken
was toen nog volstrekt geen kans.
Leerling 2:
Van de landmail, van een stoomboot
had men toen nog nooit gehoord,
En men ging aan Hollands kusten
op een Hollands schip aan boord.
Leerling 4:
Dat was mij een leven,
een vreugd en een pret,
Toen daar weêr voor 't eerst
voet aan wal werd gezet.
De zee toch is waarlijk
een vreemd element,
Waaraan zich de mensch
slechts met moeite gewent.
Leerling 2 of 3:
Houtmans tocht bragt weinig voordeel
voor de Nederlanders aan.
Leerling 2:
Ja! 't begin is altijd moei'lijk;
veelal is het zoo gegaan.
Leerling 1:
Maar een volgende expeditie
werd met goed succes bekroond:
't Was Van Neck, die zijn verdiensten
en zijn kloekheid heeft getoond.
Leerling 2:
Van een tweede togt door Houtman
heb ik, meen ik, ook gehoord.
Leerling 1:
Maar toen werd hij bij Sumatra
door een inboorling vermoord, [pp. 7-8]
| |||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||
Melodieën bij L. van den Bor's rijmkroniek.
| |||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||
En dat is dan meestal ook de plaats van de oorspronkelijke bevolking in deze kroniek: men is inboorling of inlander, blijkens vele opstanden dikwijls onbetrouwbaar en gevaarlijk, soms zielig wanneer een vulkanische uitbarsting talrijke slachtoffers maakt. Wanneer de Javanen het Jan Pieterszoon Coen moeilijk maken bij de ‘vanzelfsprekende’ stichting van Batavia, zegt de kroniek: Ook hij [Coen] had te maken met list en bedrog
Javanen zijn listig, ze zijn het nu nog. [p. 15]
Voor Balinezen moet men ook oppassen, bleek een gouverneur die hun een verdrag aanbood: Hij trad wel in onderhand'ling
met den vorst van Bali; doch
Dit liep mis. De Balinezen
zijn een volkje vol bedrog, [p. 26]
Namen van Indonesische tegenspelers worden meestal in dit namenen feitenrijke boekje niet genoemd - een uitzondering wordt gemaakt voor prins Diponegoro tijdens de Java-oorlog. Hij is een van de weinige Indonesische groten die de vergelijking met de talrijke Nederlandse prominenten kan doorstaan. Over de Chinezen oordeelt Van den Bor meestal positief; de Chinezenmoord van 1740 wijst hij scherp af, al vindt hij wel dat de Chinezen aanleiding gegeven hebben: ze wilden volgens hem immers de macht overnemen en alle Nederlanders uitroeien op twee na (onder wie de gouverneur-generaal) die als bedienden zouden moeten optreden van de nieuwe Chinese machthebber en diens vrouw. Van den Bor wijst erop dat niet alle Chinezen bij de coupplannen betrokken waren en velen dus onschuldig vermoord werden: Leerling 1:
Zoo ontstond ook in deze oorden
een Sint-Barth'lomeus nacht.
Zoo werd ook door Nederlanders
't regt der menschheid snood verkracht.
Leerling 2:
Ik kan 't bijna niet gelooven.
Leerling 1:
Zwart op wit. 't Staat hier gedrukt.
Leerling 2:
Als ik mogt, dan werd die bladzij
weggescheurd, er uit gerukt, [pp. 49-50]
(Dat laatste is in latere geschiedenisboekjes kennelijk maar al te vaak gebeurd.) Het christendom is voor de ouderling Van den Bor weliswaar het | |||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||
enig juiste geloof, maar hij heeft oog voor de zwakke kanten van de belijders ervan. Christenen zijn bijvoorbeeld tijdens conflicten vaak net zo wreed als de Heidenen en de Mohammedanen (de andere wereldgodsdiensten die hij onderscheidt): Heid'nen en Mohammedanen
zijn gewoonlijk woest van aard,
O! ging toch bij Christenvolken
moed met menschenmin gepaard! [p. 16]
Zoals gezegd, waren de Nederlandse bestuurders bijna allemaal groten van geest en helden; ‘Domoors heeft men nimmer nodig’, aldus de kroniek. Voor de leerling krijgen zij een voorbeeldfunctie. Door vlijt en goed gedrag bracht bijvoorbeeld Van Zwol het van klerk tot gouverneur-generaal, zodat hij dus aan elk ten voorbeelde is; -
Want het is zeker en gewis,
Dat deugd, gepaard met naarstigheid,
Den mensch een gunstig lot bereidt, [p. 41]
Leerlingen spreken dan ook dadelijk de wens uit óók klerk te worden en aldus carrière te maken. De verlichte Van der Capellen zal moeilijk na te volgen zijn. Als een leerling zegt: 'k Hoop, dat 'k ook zoo uit zal munten,
als ik opperlandvoogd wordt
waarschuwt de onderwijzer in een variatie op Van Alphen:
Dan hebt gij nog veel te leeren
en de leertijd is zoo kort. [pp. 80-81]
Het boekje past in de traditie van de levensschetsen van ‘beroemde mannen en vrouwen’ die door de Maatschappij tot Nut volop uitgegeven zijn, met educatieve bedoeling. Zijn er overigens beroemde vrouwen in Indië geweest? Ja, de echtgenote en de dochter van generaal De Stuers die tijdens schipbreuk en muiterij op voorbeeldige wijze moed bleven houden, aldus De Stuers: ‘Ziet op deze zwakke vrouwen,’
sprak hij, ‘'t lot, dat ook haar wacht,
Vindt haar kalm en onderworpen,
want zij bouwen op den Heer.
Schaamt u, mannen! volgt haar voorbeeld,
en legt uwe wapens neêr.’ [pp. 94-95]
Alle bestuurders die onderwijs en wetenschappen bevorderd hebben, krijgen extra aandacht, want aldus de onderwijzer, met het optimisme van een late verlichter: | |||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||
Kennis, wetenschap en deugd
Mogen wel bevorderd worden
Zonder dezen - geen geluk.
Domheid, ondeugd zijn steeds de oorsprong
van ellende, ramp en druk. [p. 102]
De stichting van het Bataviaasch genootschap van kunsten en wetenschappen (1778) blijft niet onvermeld: Het Bataviaasch genootschap
werd in dien tijd opgerigt.
Radermacher, een geleerde,
heeft die maatschappij gesticht, [p. 59]
De ups and downs uit het genootschapsleven passeren op verschillende plaatsen de revue.Ga naar eind13 Behalve de geschiedenis van de Indonesiërs ontbreekt ook de geschiedenis van de Mestiezen c.q. Indo-Europeanen. Over de mogelijk in Van den Bors tijd nog omstreden Mei-beweging van 1848 en de rol van Van den Hoëvell wordt gezwegen, maar slavenhandel en slavernij worden veroordeeld. Het cultuurstelsel wordt geprezen, maar de Indonesiërs hebben volgens de kroniek ook recht op enige welvaart en vrijheid, zolang zij zich maar aan het Nederlands gezag onderwerpen. Meestal zijn zij van goede wil, want opstanden zijn vooral het gevolg van Engelse stokerijen, uit jaloezie voortgekomen. Men mag mijns inziens Van den Bor, zij het genuanceerd, etiquetteren als iemand van de liberale richting.
Hoe de kinderen deze rijmkroniek ervaren hebben, is niet bekend. Waarschijnlijk is het als lees- en zangdrama in de klas wel aantrekkelijk geweest. Ook heeft Van den Bor enige spannende anekdotes ingevlochten, zoals de vermomming als matroos van Jan Pieterszoon Coen (om de Engelsen te misleiden), of de redding van het zoontje van de resident Van den Berg bij de moordpartij op Saparoea (Molukken).Ga naar eind14 Ook zullen de leerlingen gelachen hebben om de lelijke tronies van sommige bestuurders, die volgens de onderwijzer op schilderijen in het paleis te Buitenzorg (om verstechnische redenen soms door hem ook Bogor genoemd), te aanschouwen zijn: de neus van Zwaardekroon, de pruik van Durven en de onderkin van Van Cloon. Om het Nederlands idioom te verbeteren heeft Van den Bor vele zegswijzen en spreekwoorden in de tekst opgenomen. Hij neemt in het geheel geen Maleise worden of uitdrukkingen op. Tenslotte kan men Du Perron nageven dat deze Indische rijmkroniek zeer vele feiten bevat over de Nederlands-Indische geschiedenis. Van den Bor voerde deze geschiedenis naast de Nederlandse op school in. In 1856 nog onwetend van het bestaan van de assistent-resident | |||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||
Eduard Douwes Dekker, zingt Van den Bor de lof van tijdgenoot gouverneur-generaal Duymaer van Twist: Duymaer van Twist,
Een man, door de braven
voorzeker bemind.
Een man van het regt,
en ten goede gezind, [p. 103]
De onderwijzer heeft in de samenspraak/samenzang uiteraard het laatste woord en met zijn woorden zou ik de korte karakteristiek van dit amusante schoolboekje willen beëindigen: Hier willen we onze les besluiten.
Wij achten onze taak volbragt.
Dit land [Indië] zij rijk door God gezegend,
en bloeije in wijsheid, schoonheid, kracht! [p. 103]
| |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
|
|