Indische Letteren. Jaargang 6
(1991)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Jacobus Cornelis Mattheus Radermacher (1741-1783)
| |
LevensschetsDe informatie voor het schrijven van een levensschets van Jacobus Radermacher is afkomstig uit het Genealogie en Aanteekenings-Boek der Famillie van Radermacher behoord aan Heer Fransch Reinier RadermacherGa naar eind2, uit Jacobus’ eigen aantekeningenboeken Sources du bonheurGa naar eind3 en AnnotatienGa naar eind4, en uit zijn reisboek getiteld Journal mijner reizen op zeeGa naar eind5. | |
[pagina 162]
| |
Jacobus Radermacher werd geboren op 31 maart 1741 in Den Haag.Ga naar eind6 Hij was een zoon van Johan Cornelis Radermacher en Suzanna Ignatia van Schinne. Op jonge leeftijd verloor hij zijn ouders. Waarschijnlijk werd hij geprotegeerd door zijn oom Samuel, een broer van zijn vader, die burgemeester van de stad Middelburg en bewindhebber van de Verenigde Oost-Indische Compagnie was. Zo gebeurde het dat hij op 30 december 1757 als onderkoopman vanuit Middelburg op het Zeeuwse schip de Middelburg naar Batavia vertrok. Batavia was Jacobus gunstig gezind. Niet lang na zijn aankomst, op 19 december 1758, werd hij benoemd tot tweede administrateur in de Groote Winkel en enkele maanden later, op 9 maart 1759, tot tweede administrateur in het Graanmagazijn. Op 10 januari 1761 werd hem de rang van koopman toegekend. Op 6 april 1762, hij was toen 21 jaar oud, werd hij tot opperkoopman aangesteld. Gelijktijdig volgden zijn benoemingen tot licentmeester en tot Sabandhar over de niet christelijke inlandse bevolking.Ga naar eind7 Inmiddels was Jacobus getrouwd met Margaretha Sophia Verijssel. In het Rijksarchief Zeeland is hierover een notitie terug te vinden van Daniel Radermacher, zoon van Samuel Radermacher, uit Middelburg en zakenwaarnemer van Jacobus. Evenals zijn vader was Daniel burgemeester van Middelburg en bewindvoerder van de VOC. Op de achterzijde van een speelkaart, schoppen vijf, noteerde Daniel: ‘Neef en Nigt Radermacher te Batavia getrouwd 7. Junij 1761. Bruijdegom oud [...] 21. jaaren. Bruyd oud [...] 17. jaaren’Ga naar eind8. Margaretha, geboren op 9 oktober 1745, was een dochter van Hugo Verijssel, raad van Oost-Indië, en Sophia Francisca Westpalm. Toen haar vader overleed hertrouwde haar moeder met Reinier de Klerk. Op dat moment was De Klerk nog raad extra-ordinair. Zijn benoeming tot gouverneur-generaal volgde pas in 1777. Op 27 september 1763 werd Jacobus toestemming verleend om naar het vaderland te reizen. Hij was vijf jaar in Batavia werkzaam geweest. In gezelschap van zijn vrouw scheepte hij zich op 20 oktober in op het schip de Baarzande dat voor de Kamer Enkhuizen voer. Voor Jacobus had een zeereis geen geheimen meer, maar Margaretha die in Batavia was geboren en getogen, had nog nooit een voet buiten deze stad gezet.
Aangekomen in het vaderland vestigden de Radermachers zich op 3 mei 1764 in Den Haag. Al spoedig, op 10 juni 1764, werd Jacobus aangesteld tot pensionaris-honorair van Vlissingen. Vermoedelijk hebben zijn familierelaties in Zeeland hierbij een rol gespeeld. Een jaar later werd hun oudste zoon Frans Reinier geboren.Ga naar eind9 Jacobus Radermacher die al enige tijd met zelfstudie bezig was, besloot zich op 9 juni 1766 in te schrijven bij de universiteit van Harderwijk. Een dag later promoveerde hij er tot doctor in de rechten. Zijn | |
[pagina 163]
| |
promotor was professor P. Bondam. Op 13 juni legde hij in Arnhem de eed af als advocaat. Zijn aanstelling bij de balie duurde nog geen half jaar, wat voor die tijd niet ongebruikelijk was. Wat er verder precies in het voorjaar van 1766 is gebeurd, weet ik nog niet. Wel staat vast dat Jacobus verschillende keren bij de Heren XVII tevergeefs heeft aangeklopt om weer naar Batavia te mogen terugkeren. Zijn pogingen om benoemd te worden tot waterfiscaal in Indië liepen keer op keer stuk. Zelfs zijn verzoeken bij dit hoge bestuurscollege van de VOC om weer als opperkoopman in Batavia werkzaam te mogen zijn, mislukten. Vermoedelijk namen de bewindvoerders van de VOC hem zijn publikatie van zijn ideeën over verbetering van de organisatie van de VOC niet in dank af. Radermacher had zich namelijk kritisch uitgelaten in een geschrift getiteld Bedenkingen over den tegenwoordigen Staat der Ned. O.I. Maatschappy.Ga naar eind10 Inmiddels was de familie Radermacher verhuisd naar Amsterdam.Ga naar eind11 Jacobus waagde nog één poging om terug te mogen keren naar Batavia. Ditmaal had hij geluk. De Heren XVII gingen in op zijn verzoek. Zij stonden hem toe om met vrouw, twee kinderen (inmiddels was een tweede zoon geboren) en een meid met een schip van de Kamer Amsterdam te vertrekken. Een belangrijk detail is dat Radermacher de overtocht voor hemzelf, zijn familie en de meid zelf moest betalen.Ga naar eind12 Dit betekent dat Jacobus blijkbaar nog niet opnieuw in dienst van de VOC was. Op 20 december 1766 scheepte Jacobus zich met zijn gezin in op het schip de Tulpenburg. Tot droefenis van de ouders overleed het jongste kind, Johannes Cornelis Hugo, op eerste kerstdag aan boord van het schip, dat op de rede van Texel op weersverbetering lag te wachten.Ga naar eind13 Na een moeizame reis met stormen, hoge zeeën en blikseminslag bereikte men uiteindelijk op 21 augustus 1767 Batavia. Daar bleek dat men had uitgekeken naar Radermachers terugkeer. Een benoeming tot onderschepenGa naar eind14 lag op hem te wachten. Dit is opmerkelijk, want hieruit blijkt dat Radermacher een werknemer van de VOC was geworden.
Ook tijdens zijn tweede Indische periode verliep zijn maatschappelijke carrière voorspoedig. Op 8 juni 1768 werd hij aangesteld tot schepen van Batavia. Een half jaar later, op 6 december, volgden zijn aanstellingen tot baljuw en kerkmeester. Dan is er even rust in de reeks van benoemingen. In deze periode baarde zijn vrouw Margaretha een tweeling, twee meisjes, die dezelfde dag overleden.Ga naar eind15 Vanaf 1775 krijgt de reeks aanstellingen een vervolg. In mei van dat jaar werd hij benoemd tot raad extra-ordinair van Oost-Indië. In de nagelaten stukken van Daniel uit Middelburg bevindt zich een exemplaar van de Middelburgsche Courant van 24 oktober 1775, waarin deze benoeming werd aangekondigd.Ga naar eind16 Twee jaar later, in 1777, werden Jacobus de ambten opgedragen van president van schepenen en van | |
[pagina 164]
| |
kolonel van de burgerij (1 oktober), president van het college van curatoren en scholarchen van stadsscholen (25 november) en commissaris over de Bovenlanden (4 december). In dat jaar was zijn schoonvader Reinier de Klerk benoemd tot gouverneur-generaal. Op 2 maart 1781, nadat het bericht was ontvangen van het uitbreken van een langverwachte oorlog met Engeland, volgde de benoeming tot commissaris van de verdedigingswerken, de fortificatiën. Drie maanden later volgde zijn aanstelling tot commissaris te velde (12 juni). In aantekeningen van Jacobus kunnen we lezen hoe zijn werkzaamheden over de week waren verspreid.Ga naar eind17 's Maandags woonde hij als president de vergadering van de schepenen bij en bezocht hij 's avonds de bestuursvergaderingen van het Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen. De dinsdag was gereserveerd voor een vergadering bij de hoge regering. Op woensdag was hij vrij. 's Donderdags vergaderde hij bij de burgerij. Op vrijdag was hij opnieuw aanwezig bij de vergaderingen van de hoge regering. Op zaterdag vergaderde hij bij het college van curatoren en scholarchen van de stadsscholen. Zoals gebruikelijk in Batavia, was de zondag gereserveerd voor de kerkgang. In zijn privé-leven volgde een zware slag toen op eerste kerstdag 1781 zijn vrouw Margaretha overleed. Maar het leven ging verder voor Jacobus. Bijna tegelijkertijd werd hij benoemd tot raad-ordinair van Oost-Indië. Pas in 1783 werd dit bericht in Batavia ontvangen. Echter, Radermacher had andere plannen. Omdat hij sukkelde met zijn gezondheid, hij had vreselijke last van jichtaanvallen, vroeg hij toestemming om naar het vaderland te mogen vertrekken. Dit werd hem door de regering van Batavia toegestaan. Zij benoemde hem tot vice-admiraal van de retourvloot.Ga naar eind18 Inmiddels was Jacobus hertrouwd met Anna Jacoba Bosch die in Indië was geboren.Ga naar eind19 Zijn tweede vrouw die 15 jaar oud was (twee jaar jonger dan zijn zoon Frans Reinier), was van goede afkomst en bezat veel geld. Jacobus kondigde zijn vertrek naar het vaderland en zijn huwelijk met Anna bij zijn neef Daniel op de volgende wijze aan. [Anna is] van een goede Haagsche familiij die er wel uitsiet en zoveel geld heeft als ik bij het mijne nodig heb om fatsoenlijk in Nederland te leeven zonder na iets te tragten als na rust gesondheid en vergenoeging.Ga naar eind20 Radermacher scheepte zich met zijn nieuwe echtgenote in op het schip Java. Maar voordat het zover was, werd eerst tijdens een speciaal door Radermacher zelf bijeengeroepen vergadering van de Raad van Indië afscheid genomen. Namens alle leden sprak de schepen Sirardus Bartio een woord van dank uit, | |
[pagina 165]
| |
voor alle de zorgen, en onvermoeijende arbeijd, welke zijn Wel-Ed: Gestr: altoos, ter handhaving van Regt, en Geregtigheijd heeft geoeffent, en den welvaard deser Stadt en Ingeseetenen gebragt, bevordelijk te zijn, mitsgaders niet minder bedankende, voor de minsaamen vriendschap en Genegenheijd, altoos aan de leeden beweesen [...].Ga naar eind21 Echter, Radermacher zou het vaderland en zijn zoon Frans ReinierGa naar eind22 nooit meer terugzien. Op 24 december 1783 vond er namelijk een oproer plaats op het schip Java. Aanstichters waren 25 Chinese matrozen. Mede-reiziger ingenieur Laurens Lusson, lid van het Bataviaasch Genootschap, was ooggetuige van deze opstand. In zijn Verhaal van den Gepleegden Moord in den nacht tusschen den 24 en 25 December 1783 aan boord van het schip Java beschreef Lusson wat er gebeurde. Wat verder aan de linkerzijde [...] was Raadsheer radermacher, onze Vice-Admiraal, gezeten, die de gewoonte had, na het avondmaal, om in zynen Leunstoel te gaan zitten peinzen, en zyn tyd tot tien uuren doortebrengen, wanneer hy henen ging, ons, noemende ieder by zyn naam, vriendelyk een' goeden nacht wenschende, en altoos zyne beminde wederhelft zorgvuldig aanmanende hem te volgen, 't welk doorgaans verzeld ging van een' aardigen trek, die ons allen eene vrolykheid inboezemde. [...] wanneer eene buitengewoone en zeer harde kreet [...] ons opwekte uit [...] [een] soort van slaapzucht [...]. Het was een schrikschreeuw van den Capt. Lieutenant, die op zyn' post verrast, door moordenaars, welke reeds met twee steeken den Heer radermacher getroffen hadden [...], nederzeeg!Ga naar eind23 Er volgde een vreselijk bloedbad waarbij vijf doden vielen. Radermacher was één van hen. Zijn vrouw was gewond maar herstelde.Ga naar eind24 Nadat de opstandelingen de volgende dag waren veroordeeld, werden de doden in zee begraven. Laurens Lusson heeft Radermachers begrafenis beschreven. De kist was eenvoudig; naauwlyks had men planken genoeg kunnen vinden, om ‘er eene voor hem te maken; het waren niet dan aan één gelapte stukken; twee dekzels met klampen en spyen, werden in één gekofferd. Zie daar, welke Tombe was van den grootsten Man, wien de Compagnie [...] misschien ooit in haaren diens gehad heeft!Ga naar eind25 In het hierboven geschetste leven van Jacobus Radermacher is tot nu toe alleen zijn werk voor de VOC beschreven. Maar Radermacher deed veel meer dan dat. Hij stimuleerde in de Bataviase samenleving de belangstelling voor cultuur, literatuur en wetenschap. | |
[pagina 166]
| |
J.C.M. Rademacher
| |
[pagina 167]
| |
Jacobus Radermacher als wetenschapsbeoefenaarRadermachers belangstelling voor stoffelijke en niet stoffelijke zaken komt niet zo maar uit de lucht vallen. In 1735, Jacobus moest nog geboren worden, richtte zijn vader de Hollandse vrijmetselaarsloge op in de Nieuwe Doelen te Amsterdam.Ga naar eind26 Ook zijn neef Daniel was in Middelburg lid van een vrijmetselaarsloge. Dat Jacobus positief tegenover vrijmetselarij stond, blijkt uit zijn bemoeienis om in 1764 de eerste vrijmetselaarsloge in Batavia te stichten: La Choisie. Later werd hij Regerend Meester van de loge La Vertueuse eveneens te Batavia.Ga naar eind27
In de loop van de achttiende eeuw werden er in Nederland genootschappen opgericht waarin de beoefening van de letteren en de natuurwetenschappen centraal stond. Waarschijnlijk heeft zijn neef Daniel die directeur was van verschillende genootschappen, Jacobus geïntroduceerd bij een aantal ervan. Zo werd Jacobus op 1 december 1777 benoemd tot directeur van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem. Ook andere genootschappen in het vaderland vonden het geen belemmering om een inwoner van Batavia in hun midden op te nemen. Het Zeeuwsche Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen, dat de ‘lust tot bevordering van allerlei letteroefeningen, kunsten en wetenschappen’ nastreefde, besloot bij zijn oprichting op 1 december 1778 Radermacher als directeur aan te stellen.Ga naar eind28 Het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam trok hem aan als lid-correspondent. Men was wegens zijn ‘kundigheid, zoo wel als van zynen goeden wil en yver, volkomen verzekerd’.Ga naar eind29 In 1780 benoemde het Provinciaal Utregtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen hem tot lid.Ga naar eind30 Het is dan ook niet verwonderlijk dat Radermacher de wetenschapsbeoefening een warm hart toedroeg. Jacobus werd in Batavia gezien als een notabel persoon, ‘iemand die hier een ongelimiteerd crediet heeft’, schreef zijn vriend mr. Willem van Hogendorp aan de prins-stadhouder in het vaderland.Ga naar eind31 Men vond dat het hem wel was toevertrouwd een genootschap op te richten. | |
Het Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en WetenschappenIn Batavia had Jacobus Radermacher het plan opgevat om met enkele vrienden een aanzienelyk Gezelschap by een te krygen, 't geen, met saamgevoegde krachten alle zyne pogingen mogte inspannen, om de fraye letteren en kundigheden, te Batavia, en in de overige Oostersche Volksplantingen, op den troon te vestigen.Ga naar eind32 | |
[pagina 168]
| |
De medestanders die Radermacher om zich heen had verzameld, waren mr. Willem van Hogendorp, de predikanten Johannes Hooyman en Josua van Iperen, chirurgijn-majoor van het Compagnieshospitaal Jacobus van der Steeg en Jacob Meijer, advocaat-fiscaal. Hun gezelschap werd uitgebreid met schepen Sirardus Bartlo, notaris Egbert Blomhert en onderkooplieden mr. Paulus Gevers en baron Friedrich von Wurmb. Deze groep ondervond aanvankelijk tegenstand. Het merendeel van de burgerij van Batavia achtte het een onuitvoerbaar plan. Ook de gouverneurs-generaal Van der Parra en Van Riemsdijk wilden hun medewerking niet verlenen.
Om een idee te krijgen hoe het kon gebeuren dat er in Batavia aan de oprichting van een genootschap werd gedacht, is een terugblik noodzakelijk. In 1771 werden in het vaderland door de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen in Haarlem enkele prijsvragen uitgeschreven. Luidde de ene vraag: ‘Welke zyn de beste middelen, om de waare en zuivere leer van het Euangelie onder de Iwoners der Colonien van den Staat meer te bevestigen en in die Lanstreken voort te planten’, in een andere werd gevraagd naar ‘de grond van Hollands koophandel’. De met goud bekroonde antwoorden werden ook in Batavia positief ontvangen. Toch zou het tot 1773 duren voordat de antwoorden effect hadden. In dat jaar pleitte een van de winnaars er op de bestuursvergadering van de Hollandsche Maatschappij in Haarlem voor, om een deel van de Hollandsche Maatschappij ‘geheel en al te beschikken voor Koophandel, Land en Akkerbouw, Visscherijen enz. van Ons Vaderland en der zelver verbetering en bloey’Ga naar eind33. Het voorstel werd pas in 1777 aangenomen. Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Hollandsche Maatschappij werd de ‘Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij’ opgericht. In dezelfde vergadering werden Jacobus, zijn schoonvader Reinier de Klerk en gouverneur-generaal Van Riemsdijk tot directeur benoemd. Toen Van Riemsdijk was overleden en De Klerk hem als gouverneur-generaal opvolgde, was de weg vrij om een genootschap op te richten. Echter, men wilde geen deel uitmaken van het vaderlands genootschap in Haarlem, integendeel, men streefde ernaar een onafhankelijk, zelfstandig genootschap in Batavia te stichten.
Zo werd op 24 april 1778 het Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen opgericht onder de zinspreuk ‘Ten nutte van 't gemeen’. De upper ten van bestuurlijk Batavia was hierbij aanwezig. Uit hun midden werd een comité gekozen dat onder directie van Jacobus Radermacher op de eerste maandag van de maand om zes uur 's avonds vergaderde. Op de agenda stonden vaste punten zoals het beoordelen van de ontvangen berichten, het checken van de gedane proeven, en een voorbereiding van de algemene vergadering. De bestuursvergade- | |
[pagina 169]
| |
ringen vonden plaats bij Jacobus Radermacher thuis.Ga naar eind34 Voor de algemene vergadering had men de beschikking over de grote zaal in het Kasteel. Tot opper-directeur werd gouverneur-generaal Reinier de Klerk benoemd. Men streefde ernaar kunsten en wetenschappen te bevorderen, en men was geïnteresseerd in ‘de natuurlyke Historie, Oudheden, Zeden en Gewoonten der Volken’. De voornaamste doelstelling van het genootschap verwoordde Radermacher als volgt. tot voorwerpen van zyn onderzoek te laaten dienen, zulke zaaken die, ten nutte van Landbouw, Koophandel en byzondere Welvaart deezer Volkplantingen, kunnen strekken, en, in alle opzichten, als uitvoerlyk beoördeeld worden.Ga naar eind35 In principe werden er leden voor het genootschap geworven onder de inwoners van Batavia. Ook VOC-dienaren werkzaam op de buitenkantoren konden toetreden. Samuel Radermacher, een broer van Jacobus die sinds 1778 als opperkoopman in Pattena, in Bengalen, werkzaam was, meldde zich als lid aan. Elk lid van het Genootschap betaalde jaarlijks, voor het einde van de maand augustus, een contributie van 4 ducaten of 11 rijksdaalders. Een jaar later was men eindelijk zo ver dat de algemene vergadering in het Kasteel kon plaatsvinden. Jacobus Radermacher sprak de vergadering toe. De eerste werkzaamheden waren volgens hem: Eene algemeene Schets der Bezittingen van ons Gemeenebest, de landbouw, de Natuurlyke Historie, [en] andere Waarneemingen en Proeven [...]Ga naar eind36. Ook stelde hij zijn toehoorders voor om een tuin in de nabijheid van de stad aan te kopen om daar gewassen uit Oost-Indië op te kweken. Een voorloper van de plantentuin van Buitenzorg was geboren. Eerder in dat jaar had Jacobus Radermacher te kennen gegeven dat hij bij een passende gelegenheid het Bataviaasch Genootschap een huis wilde schenken, waarin plaats zou zijn voor een bibliotheek en voor kabinetten met zeldzaamheden uit de natuur. In zijn eigen woning had Radermacher namelijk acht kasten staan. Vier ervan had hij reeds ingericht als boekenkasten. In deze boekenkasten was plaats ingeruimd voor een 17-delige in folio-formaat uitgevoerde Dictionaire Encyclopedique, een Parijse editie, en een 11-delig platenalbum. Ook stonden er enige Portugese, Maleise, Tamilse en Signalese boeken over de christelijke godsdienst en een 68-delige serie van de werken van Voltaire. De vijfde, nog lege kast was volgens Radermacher geschikt voor het opbergen van wortels, bloemen, vruchten, dieren en delfstoffen. In de zesde kast konden opgezette dieren en gedroogde planten een plaats krijgen. In | |
[pagina 170]
| |
de zevende kast was ruimte voor Oost-Indische mineralen en ertsen, als ook voor gouden en zilveren munten. Kast nummer acht, tot slot, zou een bergplaats moeten worden voor alle natuurkundige en mathematische instrumenten, die men reeds had gekregen en die nog vanuit het vaderland zouden worden toegezonden. Ook zouden in deze kast Oosterse manuscripten en andere belangrijke handschriften moeten worden opgeborgen.Ga naar eind37 Het genootschap beschikte over een eigen publikatiemedium, de Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap der Konsten en Wetenschappen. Hierin is een aantal publikaties van Jacobus Radermacher opgenomen. Tot aan zijn vertrek in 1783 was Jacobus Radermacher de grote initiator, animator en organisator van de bijeenkomsten van het Bataviaasch Genootschap. Tot zijn opvolger werd bij resolutie van de heren schepenen op 14 november 1783 Adriaan Moens benoemd.Ga naar eind38 Echter met het afscheid van Radermacher was ook de bloeiperiode van het Bataviaasch Genootschap ten einde. Tot de komst van de Engelse luitenant-generaal Raffles leidde het genootschap een slapend bestaan. Onder Raffles' leidng ontwaakte het genootschap weer. | |
Teksten van Jacobus RadermacherBij de bespreking van geschriften van Jacobus Radermacher staan vrijwel onbekende teksten centraal. Op één tekst na, zijn het manuscripten die liggen in het Algemeen Rijksarchief en in het Rijksarchief Zeeland. Ze zijn niet in druk verschenen. In de hierboven gegeven levensschets van Jacobus Radermacher zijn reeds zijn kritische opmerkingen aan het adres van de Heren XVII genoemd over de organisatie van de VOC. Deze tekst is de oudst bekende tekst van Radermacher. Hij is gedateerd 1766 en getiteld Bedenkingen over den tegenwoordigen Staat der Ned. O.I. Maatschappy. Volgens Jacobus boette de VOC al in 1730 aanmerkelijk aan macht in. Dat kwam volgens hem door de vorstelijke staat van dienst van Compagniesdienaren, de handelsmonopolie en de lage salarissen voor de matrozen en soldaten. Hij zag dan ook maar één oplossing: een ‘bequame middelweg houden tusschen de maatschappy die de Heere daarvan is en de Colonie zelfs’.Ga naar eind39 Radermacher stelde verbeteringen voor op bestuurlijk en organisatorisch niveau. Het manuscript Sources du bonheur ziet er aantrekkelijk uit. Hoewel het teksten bevat die eigenlijk heel saai zijn om te lezen, is dit boekje opgefleurd door schetsen van kustaanzichten door Radermacher getekend. Sources du bonheur bevat namelijk een verslag van zijn tweede reis naar Oost-Indië. De titel van deze reisnotitie luidt Journal mijner reizen op zee. Bij dit reisboekje horen ook nog andere tekeningen die in een apart kaartenboek zijn gebundeld.Ga naar eind40 In Sources du bonheur noteerde Jacobus voorts zijn levensloop. | |
[pagina 171]
| |
Bovendien zijn in dit manuscript spreuken van Radermacher opgenomen. In één ervan zegt hij iets over zijn reis naar het vaderland: ‘Zo gij ooiet gedagte kreeg om terug te gaan, zo stelt tot een vaste grond om het nooyt te doen met vrouw of kind.’Ga naar eind41 Wordt in het ene aforisme de lezer gevraagd ‘Wat zoude gy tog in Europa zoeken tgeen het leeven draaglyk kan maken is overal’, in een ander wordt dit gevoel alleen maar versterkt: wie eenmaal in Indië is, moet het niet meer verlaten. Tot slot een mogelijke lijfspreuk van Radermacher: ‘Leef vrolyk in den lelykheid na s Lands wyze en maakt u vrin[den].’ In de jaren 1776-1777 maakte Radermacher als heemraad twee reizen door de Bovenlanden. Van beide reizen heeft hij een Journaal van diverse reise in het koningrijk Jacatra bijgehouden. Zeer minutieus noteerde Radermacher op welke datum hij welke plaats bezocht en bij wie hij overnachtte. Jacobus sukkelde met zijn gezondheid. In een notitie kunnen we lezen dat hij in 1778 veel hinder ondervond van een lastige kwaal: de jicht, door hem zelf aangeduid als ‘het Pootje’, waarover hij het volgende schreef. Ik hadde sedert Twaalf Jaeren meest aan een Slepende Igt gezukkeld, die bij Zwake toevallen in alle de Ledematen van hals en borstbeen af tot de Tene toe het lighaam doorliep, en hier en daer knobbels had veroorzaakt. Het door hem genoemde poeder Antimonium werd hem opgestuurd door zijn neef Daniel.Ga naar eind42 Toen hij in de zomer van 1778 aan een zware aanval leed, probeerde hij een medicijn dat stond beschreven in het geleerdentijdschrift Journal des Savants, een bekend achttiende-eeuws tijdschrift, dat hem eveneens via Daniel bereikte. In zijn notitie Waarnemingen van het Gebruik van de Tinctuur van Pokhout in de Igt nam hij de receptuur van dit medicijn op.Ga naar eind43 En passant vermeldde hij dat hij zelf hiervan veel baat had ondervonden. Hij volgde een strenge levenswijze: hij nam geen grote maaltijden tot zich, at met smaak, dronk tijdig zijn kopjes thee en melk, maar ook zijn glazen wijn en zwaar bier. Hij baadde zich nooit en hield zijn voeten warm. Ook 's nachts in bed was hij warm gekleed: hij droeg handschoenen en sokken die waren ingesmeerd met witte zeep. Over dit laatste vroeg hij zich af of dergelijke voorzorgsmaatregelen ook in koude landstreken zouden helpen. In een brief aan zijn neef Daniel legde Jacobus uit dat wanneer al deze voorzorgsmaatregelen niet mochten helpen, er voor hem slechts één remedie overbleef, namelijk het medicijn van de beroemde Leidse medicus Boerhaave dat als volgt luidde: ‘Schreeuwen, Geduld en tijd’.Ga naar eind44 | |
[pagina 172]
| |
Tot slot van deze bespreking van de manuscripten noem ik u een opsomming van gebeurtenissen, getiteld Algemeene en bizondere ongelukkigen van 1780.Ga naar eind45 Hierin noteerde Radermacher nauwkeurig en uitgebreid, dag voor dag zelfs, de gang van zaken in Batavia. Van alles werd vastgelegd: het slechte weer dat met aardverschuivingen gepaard ging, wie er ziek was (inclusief hijzelf), wie er overleed (o.a. zijn schoonvader), zijn daagse beslommeringen, etc. In een aantekening in dit overzicht van Algemeene en bizondere ongelukkigen is een opzet voor een naslagwerk aan te treffen.Ga naar eind46 Radermacher zelf noemde het Schets der Algemeene geleerdheid. Economische Historische en Letterkundige en Wijsgerige Mengelstoffen. Deze titel intrigeerde mij zozeer dat ik verder op zoek ben gegaan naar deze tekst. In Radermachers notitie las ik dat de eerste druk in 1792 was verschenen. In de Koninklijke Bibliotheek trof ik de tweede druk aan onder de titel De Grondbeginsels der Algemeene Geleerdheid van alle Konsten en Wetenschappen, of de kennis van alle mogelijke dingen, circa 1800 uitgegeven in Amsterdam door C. Groenwoud. Het is een soort encyclopedie voor kinderen waarin op elementaire wijze de meest uiteenlopende zaken, begrippen en beroepen worden besproken. Het werk bestaat uit vier delen: wetenschappen, vrije kunsten, letterkunde en handwerkkunde. In het laatste deel, handwerkkunde, wordt door Jacobus een overzicht van de toen meest gangbare ambachten gegeven. Radermacher vond dat kinderen dit moesten weten. De Grondbeginsels der Algemeene Geleerdheid van alle Konsten en Wetenschappen was bestemd als leerboek voor de jeugd. Voor geïnteresseerden onder u noem ik nog gedrukte publikaties van Radermacher of publikaties waaraan hij heeft meegewerkt: een Almanak (Batavia, 1712-1784), Woordenschat (Batavia, 1780), een driedelige Naamlyst der Planten die gevonden worden op het eiland Java, met een beschrijving van nieuwe planten en geslachten (Batavia, 1780-1782), en op zijn bijdragen aan de Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap. Tot nu toe zijn teksten van Radermacher besproken. Op mijn speurtocht vond ik verschillende portefeuilles met tekeningen.Ga naar eind47 Bij nadere bestudering ervan blijkt dat de inhoud van deze mappen divers is. Zo bevatten ze o.a. plattegronden van steden, kaarten van Oost- en West-Indië, een geografische en hydrografische kaart van Java, een kaart van het landgoed Grogol van Reinier de Klerk, verschillende letterproeven van Amsterdamse drukkers, een pamflet van het optreden van een paardenacrobaat in Amsterdam, een prent van een christen op zijn sterfbed, verschillende kadastrale kaarten en plattegronden van Batavia, een plattegrond van Goa en kaarten waarop ontdekkingen van kapitein Cook waren ingetekend. Bij het doornemen van de kaarten, tekeningen en gravures blijkt dat Radermacher een aantal ervan heeft geraadpleegd voor zijn bijdragen aan de Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap. Ook uit deze portefeuilles blijkt de veelzijdige belangstelling van Jacobus Radermacher. | |
[pagina 173]
| |
Tot slotDe manuscripten van Radermacher getuigen van nauwkeurige en zorgvuldige observaties. Hij noteerde de meest uiteenlopende gegevens die werden omgezet in woordenlijsten en in ingewikkelde tabellen. Uit zijn manuscripten blijkt ook het uitvoerig beschrijven en verklaren van zaken die hij belangrijk achtte om vast te leggen voor de geïnteresseerde lezer. Radermacher was een collectioneur van feiten, gebeurtenissen en waarnemingen die werden verwerkt tot lemmata in boekjes (bijvoorbeeld zijn reisboekjes) of in een encyclopedisch overzicht. Hij was een amateurgeleerde die zeker niet onderschat moet worden. Hij las zijn tijdschriften, zoals het Journal des Savants. In zijn boekenkast stond de Dictionaire Encyclopedique en boeken over de christelijke godsdienst en de werken van Voltaire. Hij gaf zich over aan zelfbespiegelingen zoals levensherinneringen en autobiografieën die hem antwoord konden geven op de vraag: ‘wie ben ik?’ Radermacher was niet alleen een notabel wetenschapper, maar ook een verlicht burger van Batavia, voor wie de reeds eerder genoemde ingenieur Laurens Lusson de volgende woorden van lof schreef. Wat heeft die Heer al gedaan, om de gebreken van de slegte opvoeding, welke voor vyf jaaren te Batavia heerschte, te verbeteren! Die Hoofdstad der Hollandsche Bezittingen in de Oostindien, was voor het Jaar 1778, een moordhol: voor dien tyd af, voerde hy aldaar het gebruik der Lantaarnen in, 't welk welhaast een klaarheid op de Straaten te weeg bragt, zoo schoon, als eenige groote Stad van Europa vertoonen kan, tot veraangenaming en zekerheid haarer inwoners, en nog meer voor vreemdelingen, gewoon om eene welgevallige frisheid, by eene avond-wandeling, te genieten. [...] | |
[pagina 174]
| |
Jacobus Radermacher heeft zich ingespannen om de belangstelling voor cultuur, literatuur en wetenschapsbeoefening aan te wakkeren bij de bevolking van Batavia. Het is dan ook terecht dat er voor hem een plaats wordt ingeruimd in de literatuurgeschiedschrijving van Oost-Indië.
Adrienne Zuiderweg is in 1986 afgestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam, vakgroep Historische Letterkunde. De titel van de scriptie is Batavia, Koningin der Koninkrijken. De volmaakte schoonheid in Oost-Indië. Thans werkt zij aan een promotie-onderzoek over het literaire en culturele leven in Batavia in de zeventiende en achttiende eeuw. |
|