Indische Letteren. Jaargang 6
(1991)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||
[Nummer 4]
De Indische wereld van Annie Foore
| ||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||
Françoise als jong meisje (coll. mevrouw Verkade-Cartier van Dissel)
| ||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||
met voor mij onmisbare informatie. Een derde heeft nog een prachtig familiealbum en als laatste blijken er bij een van de familieleden nog drie mappen met interessante brieven te zijn. En dat was blijkbaar nog niet alles, want recentelijk ontving ik nog meer aanvullend materiaal. Aan de hand van al deze brieven en andere informatie, die onder meer afkomstig is van de familie, kan ik nu nader ingaan op het leven van Annie Foore en proberen een beeld van haar te schetsen. | ||||||||||||||||||
LevensloopFrancisca Johanna Jacoba Alberta Junius wordt op 26 maart 1847 geboren in Tiel. Ze is het zevende kind van Franciscus Johannes Jacobus Albertus Junius en Anna Maria Titia Burhoven Viëtor. In totaal zijn er elf kinderen van wie er drie op jonge leeftijd gestorven zijn. Françoise is afkomstig uit een intellectueel milieu. Haar vader is predikant van de Nederlandse Hervormde gemeente in Tiel. Hij bezocht van 1824 tot 1827 de Latijnsche school en studeerde daarna theologie aan de Leidse universiteit. In 1836 promoveerde hij tot doctor in de theologie. In 1844 vertrok hij naar Tiel, zijn derde gemeente, waar hij tot zijn dood in 1879 zou blijven.Ga naar eind4 Volgens Rob Nieuwenhuys krijgen de kinderen onder wie Françoise en haar zuster Sophie (de schrijfster Johanna van Woude) een bij hun milieu passende opvoeding. Zij leren hun talen en lezen veel.Ga naar eind5 Over Françoise's jeugd is erg weinig bekend. Op 22-jarige leeftijd in 1869 debuteert zij met haar novelle Een belofte volbragt in het tijdschrift Nederland. Verschillende andere novellen volgen, waarvan de meeste gebundeld zijn in Een maar deelbaar (1875). In 1872 verschijnt de novelle Florence's droom en in datzelfde jaar leert zij de vier jaar jongere ingenieur Jan Willem IJzerman kennen. Tussen hen ontstaat, naast een innige liefdesband, een onmiskenbaar intellectueel contact. Françoise helpt hem met zijn eerste artikel VestingwettenGa naar eind6 en hij assisteert haar bij haar historische roman Vrijheidszin en Dwingelandij, De Strijd der vaderen tegen Spanje (1872-1874). Op 27 februari 1873 wordt hun huwelijk bij de burgerlijke stand voltrokken en door dominee Junius ingezegend. Op 22 april 1873 vertrekt het stoomschip ‘Willem, Kroonprins der Nederlanden’ uit de haven van het Nieuwe Diep met aan boord het pas gehuwde paar naar Indië. Hun bestemming is Padang op de westkust van Sumatra, waar Jan Willem onderzoek gaat verrichten naar het transportstelsel. De toch al langdurige reis wordt aanzienlijk vertraagd, wanneer op 2 mei, ter hoogte van Cape Negro, de krukas van de machine breekt. Het stuurloze schip wordt door de Engelse stoomboot de ‘Calliope’ op sleeptouw genomen. Door het slechte weer breken verscheidene keren de trossen en wordt de ‘Willem’ tot twee maal toe door de ‘Calliope’ geramd. De reparatie op Malta duurt drie weken. Het jonge paar | ||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||
geniet volop van het verplichte oponthoud en besteedt hun tijd door zoveel mogelijk te gaan bezichtigen. In het Suezkanaal verliest de ‘Willem’ een schroefblad, wat wederom een oponthoud van ongeveer een week in Suez betekent. In totaal duurt de reis 72 dagen. Françoise en Jan Willem wonen de eerste maanden van hun verblijf in Indië in Padang, maar verhuizen al snel naar Solok, waar op 19 november 1873 hun eerste dochter Annie wordt geboren. Begin juli van het daarop volgende jaar wordt Jan Willem overgeplaatst naar Padang. ‘Padang toch is wel een zeer lief oord, maar als in alle Indische zeeplaatsen kan het hier slordig warm zijn. Verleden Woensdag heb ik Frans met de non [Annie dus PvB] naar Fort de Koek gebracht. Ze heeft nu tevens gelegenheid een boek af te maken, waarmede zij op het oogenblik bezig is’, schrijft Jan Willem op 18 december 1874. Toch moeten we nog tot 1877 wachten voordat De koloniaal en zijn overste in twee delen verschijnt. In datzelfde jaar worden er ook drie nieuwe novellen in Eigen Haard gepubliceerd. In de tussentijd is Jan Willem bevorderd tot sectie-ingenieur en heeft hij de leiding gekregen over de sectie Malang-Sengan van de spoorlijn Bangil-Malang. Hij krijgt als standplaats Malang, waar op 16 maart 1876 zoon Ary en op 4 november 1877 de tweede dochter Frans wordt geboren. Midden 1878 wordt Buitenzorg de nieuwe standplaats. Hier wordt op 13 maart 1879 de derde en laatste dochter Ida geboren. Vanaf 1879 verschijnen er in Eigen Haard weer regelmatig novellen van Annie Foore en ook De Indische Gids neemt twee korte verhalen van haar op. Een groot gedeelte van deze korte verhalen wordt in 1887 gebundeld onder de titels Indische Huwelijken en Uit ons Indisch familieleven. De tweede Indische roman, De Van Sons, Een roman uit Indië, verschijnt in 1881. Ondanks haar drukke huisgezin vindt Françoise, naast het schrijven, nog tijd voor andere werkzaamheden, want: ‘Het echtpaar ontving veel en graag. Mevrouw wist, hoe avonden te organiseren, versierde de tafels fraai, tekende de menu's, liet toneelstukjes opvoeren, die zij geschreven had.’Ga naar eind7 En alsof dit alles nog niet genoeg is, blijkt zij ook nog voorlezingen te houden. De drukke bezigheden, de voortdurende afwezigheid van Jan Willem en natuurlijk ook het afmattende klimaat zijn niet bevorderlijk voor Françoise's psychische gesteldheid: ‘[...] als ge aanleg hebt voor zenuwachtigheid waarom schrijft ge dan nog boeken? Waarom houdt ge voorlezingen van 3 uur? Daar zou iedere vrouw bijkans haar gestel mee in de war brengen, vooral als men daarbij een huisgezin met 4 kinderen te besturen heeft’, schrijft een van haar zusters in 1882.
In 1884 verhuist het gezin IJzerman naar Djokjakarta. Françoise blijft doorgaan met het schrijven van korte verhalen, maar wanneer haar zwager haar vraagt een roman te schrijven voor Het Nieuws van de Dag, wijst zij dit verzoek af: ‘Hoe gaarne ik ook zou willen, hoezeer mijn | ||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||
auteursijdelheid me ook influistert om eens alles te laten varen en me geheel aan de schrijverij te wijden, ik mag het, met het oog op mijn huishouden, maar vooral om der wille van man en kinderen niet doen! Een geheele week heb ik nodig gehad om tot dit besluit te komen; en het kost me meer dan ik zeggen kan; maar, niet waar? ge zult me toestemmen dat men geen twee heeren dienen kan en, als ik dan kiezen moet tusschen de letterkunde en mijne dierbaren, dan kies ik de laatsten.’Ga naar eind8 Uit diezelfde brief blijkt ook een bittere teleurstelling. Françoise, opgevoed in een intellectueel milieu, mist het geestelijk contact dat zij met haar echtgenoot heeft. Jan Willem zet zich namelijk met zijn hele persoonlijkheid in voor zijn werk en is veel van huis. Het huwelijk is uitstekend, maar terwijl zij hem vroeger voor zich alleen had, moet zij hem nu delen met haar ‘onoverwinnelijke medeminnares, die akelige spoor’. De contacten buiten haar huwelijk bieden geen enkele compensatie en wel allerminst op intellectueel niveau. Zij schrijft dan ook: ‘Wat mij hier op Djocja het meest hindert is, behalve de verdierlijking van den inlander en de lage trap van ontwikkeling waarop de (zoogenaamde) Europeaan staat het totaal gebrek aan geestelijk leven. Er is niets dat animeert tot ontwikkeling, niets dat u eens opwekt om iets goeds tot stand te brengen. Och neen, hoe zeer ik ook tracht er mij tegen te verzetten, de prozaïsche omgeving werkt storend [...]. Ik voel vooral de laatste tijd, dat ik achteruit ga ik ben, hoewel overigens volmaakt gezond, dikwerf zenuwachtig en overspannen; het minste gerucht hindert me; ik kan geen ongewone drukte verdragen, ben prikkelbaar in één woord, ik moet eens naar Holland!’ Over het sociale klimaat in Indië laten sommige auteurs ons niet bepaald in het ongewisse. Daum spreekt van het ‘veelhoofdige monster der kwaadsprekerij’; Busken Huet heeft het over een kleine samenleving met ‘een adem van ploertigheid’; Veth zegt dat de Hollanders in Indië ‘laboreeren aan een geweldige aanstellerij wegens rang en ze kletsen, kankeren, zwetsen, roddelen en lasteren’. Dat is een klimaat waarin juist iemand als Françoise zich wel in de allerlaatste plaats behagelijk voelt! Maar dat betekent tevens dat zij tegen wil en dank in een isolement geraakt. Vanaf mei 1885 krijgt Françoise concurrentie van een tweede medeminnares: het oudheidkundig onderzoek waardoor haar echtgenoot wordt gefascineerd en geabsorbeerd. Françoise blijft doorgaan met het schrijven van korte verhalen voor Eigen Haard. Na dertien jaar tropen vertrekken zij dan eindelijk in mei 1886 met verlof naar Nederland. Het gezin vestigt zich op het Prins Hendrikplein in Den Haag. Françoise verheugt zich op het vooruitzicht van een veertiendaags reisje naar Engeland, maar geniet ook volop van Den Haag en Scheveningen. ‘'t Is hier verrukkelijk’, schrijft zij op 31 mei aan haar nichtje, ‘de concerten in het Bosch zijn begonnen en 15 Juny | ||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||
Françoise in sarong en kabaja met haar vier kinderen Annie, Frans, Ary en Ida. Foto onder is het groepje uitvergroot (coll. fam. H.E. van Gelder)
| ||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||
wordt het badseizoen geopend. [...] de boschjes zijn ook heerlijk en ik ben den heelen dag buiten.’ Onafwendbaar echter breekt het uur aan van het gedwongen tweede afscheid van haar dierbare familie en vrienden. Op dat tijdstip weet zij niet beter of er zullen nòg eens negen jaren tropen vóór de pensionering op volgen. Op 17 augustus 1887 vertrekt het gezin weer naar Padang. In datzelfde jaar verschijnt het korte verhaal Zijn ‘lieve engel’ in Eigen Haard. In dit voor ons sentimentele en theatrale verhaal beschrijft Annie Foore het enorme verdriet en de daarop volgende dood van een moeder die haar kind in Europa voor zijn opvoeding heeft achtergelaten. Ook Françoise wordt na het verlof door zorgen en verdriet gekweld, want ook zij heeft haar zoon Ary voor zijn opvoeding in Nederland achter moeten laten. De elfjarige jongen is ondergebracht bij ene Marie Scheffer. Die keuze is een hoogst ongelukkige, zoals ondubbelzinnig blijkt uit een brief van Françoise van 22 oktober 1889. ‘[Ze] heeft een zelfgenoegzaamheid, een alles alléén weten dat op den duur ondragelijk wordt voor ouders die, al moesten ze de opvoeding van hun kind aan anderen overlaten, toch gaarne nu en dan zouden hooren òf het kind werkelijk opgevoed wordt, en hoe. Verbeeld je dat wij nooit rapporten krijgen;... dat we, om eens iets van zijn vorderingen te hooren, ons hebben moeten wenden tot Hubrechtse, die ons geheel vreemd is. Ze heeft me in een geheel jaar niet geschreven en, toen ik me daar onlangs over beklaagde, antwoordde ze dat als ze geweten had daarmee de verplichting op zich te nemen van geregeld te schrijven, ze Ary nooit bij zich aan huis zou hebben genomen.’ Deze Marie Scheffer verzuimt niet alleen de ouders omtrent hun kind regelmatig op de hoogte te stellen, bovendien is zij het kind liever kwijt dan rijk: ‘[...] Marie me laatst een vreeselijk overspannen brief schreef, na een jaar zwijgens, een brief waarin zij Ary een stoornis noemde in haar huiselijke kring enz. enz. ...’ Voor de toch al nerveuze Françoise is het een hard gelag. Vanuit Indië staat zij vrijwel machteloos. Zij en Jan Willem overwegen zelfs hun zoon voor een half jaar naar huis te laten komen, maar zien daarvan af wegens ‘de gevaren der reis en dan de groote hap die uit zijn leertijd genomen wordt. Intussen blijft het een kwestie die ons voortdurend bezighoudt en waarover ik reeds menig grijs haar heb gekregen.’ Na ampel epistolair overleg met de familie in Nederland, wordt besloten dat Ary zal worden opgenomen in het gezin van zijn oom Mattheus IJzerman in Amsterdam. Het betekent nauwelijks een verbetering, zoals wij kunnen afleiden uit een brief van zijn oudste zuster Annie in mei 1890. ‘Wat Ary betreft, wij zijn blij dat hij van Mevr. Scheffer vandaan is, maar Ma weet niet of oom Matthey wel de geschikte persoon is om hem op te voeden. Zooals u misschien weet, ben ik drie maanden bij | ||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||
oom Matthey aan huis geweest, maar ik vond 't er niet erg prettig... er ging bijna geen dag voorbij dat ik me niet van angst over mijn lessen in slaap schreidde.’ Vooral de laatste jaren van haar leven is Françoise psychisch uiterst gevoelig en kwetsbaar geworden. Treffend in dit verband is haar reactie op het bericht over een ernstig ziektegeval: ‘Ik ben het zoo geheel eens met wat Bergsma ons onlangs schreef over het herstel zijner dochter. De vreeselijkheid dier maanden aan haar ziekbed doorgebracht kan zelfs door de vreugde over haar herstel niet vergoed worden’ (oktober 1889). Niet alleen mist zij Ary, ook Jan Willem is frequent afwezig. Wanneer hij bijvoorbeeld in oktober 1889 veertien dagen op reis is, voelt zij zich ‘[...] zoo vreeselijk eenzaam... misschien zal alles beter gaan als Jan er is: ik verbeeld me altijd dat hij het geluk en de vroolijkheid met zich brengt...’ In datzelfde jaar, 1889 dus, verschijnt haar laatste roman Bogoriana in 27 afleveringen in Eigen Haard. Op 25 april 1890 schrijft Tjeenk Willink, dat hij voor een honorarium van f 200, - de roman in boekvorm wil laten verschijnen. Françoise blijkt dan al enkele maanden ziek te zijn en zou, volgens haar arts, in Freiburg geopereerd moeten worden. Na een vergeefse poging een plaats te boeken op de eerstvolgende boot naar Europa, vertrekt het gezin naar Batavia om een zekere dokter Stratz te raadplegen. Dochter Annie schrijft: ‘Dr. Stratz, die een specialiteit is in de ziekte waaraan Ma lijdt, heeft nu 't arme moedertje tweemaal onderzocht, en de tweede maal, na Ma gechloroformeerd te hebben, verklaard, dat Ma wel ernstig ziek was, maar hij alle hoop had haar te behouden...’ Françoise zelf is niet zo optimistisch over haar aanstaande operatie. Bij de brief van haar dochter voegt zij een kort afscheidsbriefje: ‘Lieve zus en broer Een enkel woord bij Annies brief. Wanneer gij dezen ontvangt weet gij waarschijnlijk den afloop reeds. Ik vrees met groote vreeze, maar IJzerman is vol goeden moed. Hoe het moge afloopen, mijn innigen dank voor wat gij voor ons waart in Holland, voor wat gij nu zijt voor Ary! God zegene u en de uwen, blijf mijn kinderen in liefde gedenken en mocht het ergste gebeuren, troost u dan met de gedachte, dat ik het hoogste en beste, wat het leven geven kan, de groote liefde van een edel hart en moederweelde in zijn hoogste zaligheid genoten heb. God geve, dat ik u spoedig nogmaals schrijven kan, anders vaarwel.’ Françoise overlijdt 30 mei 1890. Ik ben sterk geneigd Françoise's overlijden niet of althans zeker niet alleen toe te schrijven aan een mislukte operatie, of aan een onverwacht daarbij optredende complicatie, zoals sommige familieleden menen. Ik ben er nagenoeg van overtuigd dat een psychische component doorslaggevend is geweest. Haar foto uit 1890 toont ons een droefgeestig starende corpulente matrône. Zij is dan pas 43 jaar oud. Dat veranderingsproces heeft zich binnen zeventien jaar voltrokken. Naar mijn mening bestaat er alle reden aan | ||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||
te nemen dat Françoise behoort tot de Hollandse vrouwen voor wie Indië een ernstige deceptie is geworden en dat dit haar dood heeft bespoedigd. Misschien speelde er tenslotte nog een factor mee, namelijk Françoise's al te idealistische en overtrokken verwachtingen inzake huwelijk en moederschap. Wie deze hooggestemde waarden met nadruk en zelfs op schrift uitdraagt, dient daaraan primair zelf te voldoen. Hoe zwaarwegender de idealen die iemand zich ten doel stelt, hoe groter het risico van innerlijke spanningen en schuldgevoelens. Met andere woorden: torste Françoise wellicht een te zwaar waardenpakket mee, waaraan zij in het nu eenmaal compromissen vragende leven niet altijd kon voldoen? De roman Bogoriana wordt na haar dood in boekvorm uitgegeven. Velen vinden dit haar beste Indische roman. Ik ben het hier niet mee eens en zal om mijn standpunt te rechtvaardigen iets over haar drie Indische romans vertellen. | ||||||||||||||||||
De Indische romansDe eerste roman, De koloniaal en zijn overste, speelt zich af op een stoomschip dat op weg is naar Indië. Aan boord bevindt zich, naast een gemêleerd gezelschap, een groot aantal soldaten. Eén van hen, een Indo, blijkt later de zoon te zijn van de overste die de troepen begeleidt. Deze overste heeft vroeger een verhouding gehad met een vrouw die hij verlaten heeft om een rijk huwelijk te sluiten. Moeder en zoon hebben nog maar één doel in hun leven, namelijk wraak nemen op de man die hen in de steek heeft gelaten. Uit het voorwoord van deze roman blijkt dat Annie Foore haar eigen reis naar Indië beschrijft en dat zij de reis ‘zooveel mogelijk getrouw heeft weêrgegeven’. De intrige is echter fictie. Omdat bijna de gehele reis van Françoise en Jan Willem naar Indië beschreven wordt in de brieven die ik van de familie ter inzage had, besloot ik de roman met de brieven te vergelijken. Ik ontdekte toen dat Annie Foore inderdaad de reis zo waarheidsgetrouw mogelijk heeft weergegeven. Kleine voorvalletjes in het boek, zoals het slecht functioneren van de hofmeester, een kok die dagelijks het eten verknoeit, de slechte behuizing van de soldaten etc., komen precies overeen met de werkelijkheid. Zelfs de hotels waar de passagiers tijdens hun oponthoud in Gibraltar verblijven, blijken bestaande hotels te zijn waar Françoise en haar man gelogeerd hebben. Hoewel er ruim vier jaar verstreken is tussen de reis en het verschijnen van de roman, hoeft dit natuurlijk geen opmerkelijk feit te zijn. De reis, die een opeenstapeling was van calamiteiten, zat natuurlijk goed in haar geheugen geprent. Maar er is meer! Sommige passages uit het boek blijken bijna letterlijk uit de brieven overgenomen te zijn. Ik geef u een voorbeeld. Ik citeer eerst het boek: | ||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||
Het decor voor de roman Bogoriana, de Plantentuin in Buitenzorg (coll. mevrouw Verkade-Cartier van Dissel)
| ||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||
‘Er kwam een der heeren een anecdote te binnen, die de lezer zich misschien ook zal herinneren: de kommandant eener vesting was zoo overtuigd van het indrukwekkende der stelling, dat hij, als het beste middel om zijn aanvaller van diens plannen tot belegering te doen afzien, hem uitnoodigde binnen de stad te komen; hier leidde hij hem rond en gaf hem verklaring van alles wat hij zag. Den volgenden dag werd het beleg opgebroken. De Engelschman zou ten opzichte van Gibraltar misschien niets doeltreffender kunnen doen’ (p. 74).
En nu de brief van 4 mei 1873: ‘Er schoot mij een anekdote te binnen, die ge u misschien ook zult herinneren; een kommandant binnen een sterkte was zoo overtuigd van het indrukwekkende der stelling, dat hij als beste middel om zijn aanvaller van diens plannen te doen afzien, hem uitnoodigde binnen de stad te komen; hier leidde hij hem rond en gaf verklaring van al, wat hij zag. Den volgenden dag werd het beleg opgebroken. Ik voor mij ben overtuigd, dat de Engelschman niets wijzer zou kunnen doen.’
Het is opmerkelijk dat de brieven waaruit geciteerd wordt, niet door Françoise maar door Jan Willem geschreven zijn. Omdat Françoise grote stukken uit zijn brieven voor haar roman gebruikt heeft, zouden we dus kunnen stellen dat Jan Willem ook aan dit boek heeft meegewerkt. In De koloniaal en zijn overste verwerpt Annie Foore het koloniale systeem, het houden van ‘huishoudsters’, gemengde huwelijken en verstandshuwelijken. Zij is een fel tegenstander van de rangen- en standenmaatschappij en veroordeelt de Europeaan die voor de hoogmoed en eerzucht alles opoffert. Haar houding ten aanzien van de Indo-Europeanen is ambivalent. Positief is zij over hun gracieuze uiterlijk, terwijl zij zich denigrerend uitlaat over hun taalgebruik. Het beeld dat Annie Foore van de Javanen schetst, is in eerste instantie negatief. Dit wordt veroorzaakt door de eerste indruk die het vuile Batavia op de baren maakt: ‘[...] en gij Multatuli, mag ik weten waar uwe Adinda's zich hebben verstopt? ik zie niets dan ongeneerde zwarte meiden, die zich in vuile kalihs baden...’ (p. 351). Later wanneer de nieuweling al het mooie van Indië heeft gezien, veranderen zelfs die ‘zwarte ongeneerde meiden’ in mooie Adinda's. De tweede roman, De Van Sons, gaat over het leven van Emile en Dora van Son op een Indische binnenplaats. Al vanaf het moment dat Emile van de middelbare school kwam, wist hij dat hij ambtenaar in Indië wilde worden. ‘Als zooveel hollandsche jongelui dweepte hij met de vrijmaking van den onderdrukten Javaan en het was een zijner geliefkoosde gedachten weldra iets te kunnen bijbrengen tot het geluk van dat arme volk, dat zooveel deugden behield, ondanks de tirannie zijner geldzuchtige overheersers’ (p. 157). In Indië echter blijkt de arme Javaan toch niet zo onderdrukt te zijn als hij het zich had voorgesteld. | ||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||
Françoise ongeveer 43 jaar oud (coll. de heer M.J. IJzerman)
| ||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||
Toch blijft hij zich inzetten voor de Javanen, die door de vele herendiensten en de hebzucht van hun overheersers uitgebuit worden. Dora en Emile krijgen te maken met een rangen- en standenmaatschappij die hen volkomen vreemd is. Ondanks allerlei soorten problemen, zoals pogingen tot omkoping, voortdurend geldgebrek, familieproblemen en een poging tot aanranding, blijven zij hun idealen trouw. Ook in De Van Sons komt een duidelijke visie op het koloniale systeem voor. Bovengenoemd citaat dat reminiscenties wekt aan de Max Havelaar is hier een duidelijk voorbeeld van. Het beeld dat Annie Foore van de Indo-Europeanen schetst, is, op een enkele uitzondering na, niet erg gunstig. Haar houding ten aanzien van de Javanen is net als in haar eerste roman ambivalent. Ook nu weer propageert Annie Foore het huwelijk dat op liefde gebaseerd is, zelfs als dat een gemengd huwelijk is en wijst ze het verstandshuwelijk af. Bogoriana, de laatste roman, beschrijft het leven aan het Buitenzorgse hof. De hoofdpersonen in dit verhaal zijn Gustaaf en Nita Verschuere. Gustaaf is tijdens zijn verlof in Nederland met de jonge en naïeve Nita getrouwd. Eenmaal in Indië blijkt dat Gustaaf niet de liefhebbende man is met wie Nita dacht getrouwd te zijn. Hij is bezeten van maar één doel, namelijk zo hoog mogelijk de maatschappelijke ladder te beklimmen. Ten koste van alles en iedereen wil hij zo snel mogelijk carrière maken. Hij werkt bijna dag en nacht en laat Nita aan haar lot over. Hij heeft weinig geduld met haar en verwacht dat zij achter zijn ideeën staat. Nita probeert er alles aan te doen om een gelijkwaardige partner voor haar echtgenoot te worden, maar beseft al gauw dat Gustaaf haar niet nodig heeft. Na een zware psychische depressie vertrekt zij naar Nederland. Gustaaf beseft uiteindelijk dat zijn vrouw belangrijker is dan eer en roem en reist haar achterna. Het wereldje dat Annie Foore in deze roman in kaart brengt, wordt bevolkt door de hogere standen aan het Buitenzorgse hof. Het zal dan ook niemand verbazen dat in Bogoriana de Indo-Europeanen totaal geen rol spelen. De visie van de schrijfster ten aanzien van de Javanen is onveranderd, namelijk het ene moment positief en het andere moment negatief. Ook haar houding ten aanzien van het verstandshuwelijk en de rangen- en standenmaatschappij heeft geen verandering ondergaan. Een visie op het kolonialisme wordt niet geventileerd. Aanvankelijk leek het mij niet eenvoudig de drie romans met elkaar te vergelijken, omdat ze zo totaal verschillend zijn. De eerste is een reisverhaal, de tweede gaat over het leven op een Indische binnenplaats en de derde is de beschrijving van het leven aan het Buitenzorgse hof. Stilistisch is de laatste roman de beste. De auctoriale verteller is verdwenen en de lezer wordt ook niet meer zo hinderlijk aan het handje meegevoerd. Ook maakt de schrijfster veel meer gebruik van stijlfiguren dan in haar andere werken. Mijn persoonlijke voorkeur gaat echter uit naar De Van Sons, omdat daarin een goed beeld van de koloniale samenleving | ||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||
Grafkelder van Françoise op Tanah Abang te Batavia (coll. mevrouw Verkade-Cartier van Dissel)
| ||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||
in de negentiende eeuw wordt gegeven. Juist door dat beeld dat zij schetst, is deze roman voor ons nu nog interessant en waard om gelezen te worden. Bij nadere beschouwing zijn er echter toch vrij veel overeenkomsten in de romans. Zo keren bijvoorbeeld steeds weer dezelfde motieven terug en blijft Annie Foore de rangen- en standenmaatschappij verwerpen. In alle drie de romans wijst zij het verstandshuwelijk af en propageert ze het huwelijk dat gebaseerd is op liefde. Wat dat betreft mag haar visie door de jaren heen dezelfde blijven, haar houding ten aanzien van gemengde huwelijken blijkt een verandering te hebben ondergaan. In De koloniaal en zijn overste merkt ze op dat nonna's, die met Hollandse heren getrouwd zijn, zich achteraf diep ongelukkig voelen, omdat ze door hun opvoeding en beschaving niet berekend zijn op hun positie. In De Van Sons echter, beschrijft ze een gemengd huwelijk als gelukkig en tevreden. In de gehele roman valt geen kritische noot te bespeuren over gemengde huwelijken en zelfs het hebben van ‘huishoudsters’ wordt niet expliciet afgekeurd. Haar visie op het koloniale systeem lijkt mij zeer vooruitstrevend. In de eerste roman laat de schrijfster duidelijk merken dat zij het koloniale bestel als zodanig afwijst. In De Van Sons hangt ze nog steeds diezelfde mening aan, maar toch lijkt het alsof ze niet meer zo fel is wanneer ze Emile laat vaststellen dat de Javaan niet zo onderdrukt is als hij aanvankelijk gedacht heeft. Haar houding ten aanzien van de Javaan blijft onveranderd. Waarom Annie Foore in de loop der tijden zo geheel vergeten is, is mij niet helemaal duidelijk. Men kan haar niet verwijten dat zij geen oog had voor de onderdrukking van de Javaan. Misschien komt het omdat zij zich weinig verdiept in het leven van de inheemse bevolking. Maar ik vraag me af hoeveel schrijvers in die tijd zich wel in het leven van de inlanders verdiept hebben. Of zou het soms komen door haar wat overdreven en al te idealistische kijk op huwelijk en moederschap? Ik weet het niet, maar ik vind dat haar romans de plaats moeten krijgen waar zij recht op hebben, dat wil zeggen onder de literaire documenten die blijven getuigen van ons koloniale verleden, met zijn licht- en schaduwbeelden.
Petra van Biezen (1946) studeerde Nederlandse letterkunde in Leiden. Zij studeerde af op een onderzoek naar het leven en werk van Annie Foore. | ||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||
Literatuur
|
|