Indische Letteren. Jaargang 5
(1990)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het paradijs van AlbertsGa naar eind*
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
weg. Hij is vermoedelijk de oudste heirbaan van het regentschap Soemenep. Tot het begin van de eeuw vormde de weg de belangrijkste verbinding met de buitenwereld. Bijna al het personen- en goederenverkeer tussen de hoofdplaats en de kust liep via deze route. Ook alle gevaar van buiten kwam langs deze weg.Ga naar eind1 Langs de weg woonden bovendien, op eerbiedige afstand van elkaar, kleine groepen buitenstaanders: Arabieren, Chinezen, andere ‘Vreemde Oosterlingen’, Indo-Europeanen en Europeanen. Hoewel de Indo's en totoks al lang zijn vertrokken, heeft de weg zijn uitheemse en koloniale karakter behouden. De grote Indische huizen, de vooroorlogse kantoren en bedrijfsgebouwen, het VOC-fortje, de Europese begraafplaatsen, de solide employé-woningen van de zoutfabriek, het ziekenhuis, de sociëteit en de tennisbanen, ze geven de weg nog altijd een koloniaal aanzien. Een verslag van bezoeken aan plaatsen die Alberts tot zijn Indische verhalen inspireerden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
SoemenepDe grootste en belangrijkste plaats langs de weg is de stad Soemenep. De stad is de hoofdplaats van het regentschap Soemenep, dat eeuwenlang de status van vorstendom had. In de vijftiende en zestiende eeuw waren de vorsten vazallen van Noordjavaanse kuststaten. Tussen 1624 en 1680 viel het vorstendom binnen de invloedssfeer van het Middenjavaanse rijk Mataram. Daarna kwam het gebied onder het oppergezag van de VOC. Na 1800 maakte het deel uit van de koloniale staat Nederlands-Indië. Gedurende de Nederlandse overheersing bezat Soemenep lange tijd zelfbestuur. De koloniale autoriteiten bemoeiden zich nauwelijks met de interne aangelegenheden van het gewest. Pas in 1883 werd het rechtstreekse koloniale bestuur ingevoerd. Het had onder meer tot gevolg dat de vorst tot bestuursambtenaar werd gedegradeerd. Voor de invoering van het directe bestuur was de kota Soemenep een echte hofstad. De stad telde honderden edellieden en hofbeambten, en duizenden hofbedienden. De vorst en zijn verwanten leefden voornamelijk van heffingen in natura en geld die door de bevolking werden opgebracht. Van de opbrengst van de grond - rijst, maïs en peulvruchten - moest afhankelijk van de streek eenvijfde tot eenvierde worden afgedragen. Ook van de oogst aan boomvruchten werd een deel van hogerhand opgeëist. Elke desa stuurde bovendien op gezette tijden inwoners naar de kota om herendiensten te vervullen. Volgens Van Vollenhoven waren de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
verplichte diensten in de Indonesische archipel nergens zo grondig georganiseerd als op het eiland Madoera.Ga naar eind2 In Soemenep beschikte de vorst zelfs over gespecialiseerde groepen dienstplichtigen, zoals houtkappers, grassnijders, waterdragers, vervoerders, staljongens, vogelnestplukkers en hoveniers.Ga naar eind3 (Zie ill. 1.) Kepandjin, de kraton-wijk, waar de vorst en edellieden woonden, lag aan het begin van de weg. Aan de vooravond van de invoering van het directe bestuur telde de wijk ‘niet minder dan 133 steenen pendopo's en grootere en kleinere huizen’.Ga naar eind4 Alle huizen lagen rond de kraton, het paleis van de vorst, gegroepeerd; met de voorzijde naar het midden. De woningen van de voornaamste hofbeambten en naaste familieleden, die niet voor dat van de vorst onderdeden, werden door een hoge muur aan het gezicht onttrokken. Bezoekers betraden het erf via een door dienstplichtigen bewaakte poort. Rond de kraton zelf stonden drie dikke muren. Na de jongste eeuwwisseling is de wijk in verval geraakt. Met de afschaffing van het traditionele vorstenbestuur had de adel zijn functie, inkomsten en privileges verloren. De meeste adellijke families hadden generaties lang niets anders gedaan dan tributen geïnd en diensten gevorderd. De edelen hadden, op enkelen na, geen beroep of vaardigheden op een bepaald terrein. Het enige dat ze goed konden was geld uitgeven. Na de omwenteling gaf het gouvernement elke nazaat van de vorst onderstand, een geldelijke tegemoetkoming voor levensonderhoud, maar deze viel in de meeste gevallen in het niet bij de vroegere tributen. Een groot deel van de adel raakte daardoor aan lager wal. Velen verwaarloosden hun bezittingen of waren genoodzaakt die te verkopen. Toen Alberts in Soemenep arriveerde waren veel huizen van edellieden al in handen van Chinese en Arabische handelaren of woekeraars, die ze tot toko of gudang hadden omgebouwd. Alberts moet de schrijnende maatschappelijke positie van de adel nog van nabij hebben meegemaakt. Het behoorde namelijk, zoals hij zelf schrijft, tot zijn taken de onderstand uit te betalen. Bij de reorganisatie van het bestuur was bepaald dat de geldelijke vergoeding overdraagbaar was aan nakomelingen tot het bedrag kleiner dan een rijksdaalder was geworden. In 1939 waren er nog tientallen arme edellieden die hun hand bij Alberts kwamen ophouden. De enige bouwwerken die tot de dag van vandaag de tand des tijds hebben doorstaan behoren tot het kratoncomplex. De muren zijn weliswaar geslecht maar de gebouwen zijn in hun oude staat bewaard gebleven. Alberts noemt de kraton een rococopaleisje, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar dat is onjuist. Het eigenlijke paleis bestaat uit drie gebouwen met elk een eigen stijl. De dalem, waar zich de privé-vertrekken van de vorst en zijn gezinsleden bevonden, is een kruising tussen een Nederlands-Indisch landhuis en een voorname Chinese woning. Het telt twee verdiepingen en heeft grote Hollandse ramen en deuren. Het lijkt zelfs of er schoorstenen op het dak staan.Ga naar eind5 De pendoppo, die een vloeroppervlak heeft van ruim 400 m2, is geheel in Javaanse stijl opgetrokken. De dalem en pendoppo zijn in 1764 gebouwd op de plaats van een vroegere kraton. In het begin van de achttiende eeuw zijn beide gebouwen met elkaar verbonden door een selasar, een overdekte tussengalerij, met zowel Hollandse als Javaanse trekken. Het paleis is gebouwd naast de plaats waar het riviertje de Marengan ontspringt, dat parallel aan de weg naar Kalianget naar zee loopt. Rond de bron is een taman sari, een lusthof, aangelegd. Op het kratonterrein bevinden zich verder nog de paseban, waar gasten de tijd doorbrachten voor ze door de vorst ontvangen werden, het oude kantoor van de patih of rijksbestuurder, enkele overblijfselen van de oude kraton, en de vroegere stallen, die nu als museum zijn ingericht. Van de voormalige toegangspoorten is alleen de Labang mesem, de ‘lachende poort’, overgebleven, waar zo wil het verhaal iedereen opgewekt door naar binnen of naar buiten ging. De kepoetren, de verblijfplaats van de dochters van de vorst, die achter de dalem lag, is een aantal jaren geleden afgebroken en vervangen door een moderne dienstwoning voor de boepati. In vergelijking met de Javaanse vorstenhoven is de kraton van Soemenep nogal klein van afmetingen. Ze is ook niet zo rijk geornamenteerd. De eenvoud van architectuur is evenwel een sieraad voor het oog. (Zie ill. 2.) Toen Alberts kort na aankomst op Madoera zijn opwachting bij de regent en zijn vrouw maakte, werd hij in een van de kamers van de dalem ontvangen. Wat hij daarover geschreven heeft, behoort tot de vermakelijkste passages van zijn werk. Tijdens een rustige en beschaafde conversatie zette zijn gastheer de radio op de tussengalerij aan. Terwijl de jonge aspirant-controleur netjes in een fauteuil zat, hoorde hij op de achtergrond ineens de stem van Lou Bandy: O Jozef, Jozef, pas toch op je voeten
Ze zijn niet lelijk, maar ze zijn zo groot
Je tenen gaan elkaar in Venlo groeten
En met je hakken sta je in Buiksloot.Ga naar eind6
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alberts moet beroepshalve geregeld in de kraton zijn geweest. De regentschapsvergaderingen werden altijd in de pendoppo gehouden. Zowel over de regent, Raden Ario Samadikoen, als de patih, Raden Mohammed Tahir Prawirosantoso, laat hij zich in zijn werk met respect uit. Uit alles blijkt dat de inheemse en uitheemse autoriteiten nauwere betrekkingen met elkaar onderhielden dan hun ambtgenoten op Java. De architect van de kraton is Lauw Pia Ngo, een kleinzoon van een Chinese vluchteling uit Java. Hij moet goed op de hoogte geweest zijn van de plaatselijke, islamitische en koloniale bouwstijlen. Behalve van de kraton is hij ook de bouwmeester van de grote moskee die in 1781 ten westen van de aloen-aloen van Soemenep werd gebouwd. De moskee vertoont zowel Arabische als Chinese invloeden. Daarnaast ontwierp hij een groot aantal woningen voor verwanten van de vorst. Lauw Pia Ngo stond in hoog aanzien aan het hof. Als beloning voor zijn diensten ontving hij een belastingvrij stuk grond in de buurt van de kraton. Daarop bouwde hij in Chinese stijl een woonhuis en een zogenaamd ashuis, een familietempel waar tabletten met namen van overleden familieleden worden bewaard. Beide gebouwen verkeren in goede staat. Elk jaar, op 5 april, op de confucianistische feestdag Cingbing, komen nakomelingen van de architect uit alle windstreken hier bij elkaar om de voorouders te herdenken. Van de adellijke huizen die Lauw Pia Ngo heeft ontworpen, zijn er drie bewaard gebleven.Ga naar eind7 Twee liggen onmiddellijk ten noorden van de kraton, één op de rand van de stad. Ze verkeren alledrie in erbarmelijke staat, maar de vroegere pracht en praal straalt er nog steeds van af. De huizen dragen de naam of bijnaam van de eerste bewoners. Huize Pringgolojo is genoemd naar de patih van sultan Abdoerrachman Pakoenataningrat die van 1811 tot 1854 over Soemenep heerste. Pringgolojo was een zoon van de regent van Semarang en een broer van de eerste vrouw van de sultan. Het huis behoort tot de mooiste van Kepandjin. Het is in Chinese stijl gebouwd, maar voorzien van een koloniale voor- en achtergalerij. Het dak van de voorgalerij steunt op acht, paarsgewijs opgestelde, Dorische zuilen. Rond het huis ligt een voor die tijd grote tuin. Het verraadt de invloed van de landhuizen van vooraanstaande Compagniesdienaren.Ga naar eind8 Een Chinese vriend vertelde me dat het woonhuis geheel volgens de principes van feng shui, de geomantiek van plaats, ruimte en vorm, is gebouwd. De indeling van het huis is representatief voor het grondpatroon van de Chinese en Indische | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
woningen die langs de weg naar Kalianget liggen. Achter de voorgalerij ligt een ⊥-vormige binnengalerij die uitkomt op de achtergalerij. Langs het langwerpige deel van de binnengalerij liggen meestal twee, soms vier, kleine kamers. Het hoge dak zorgt ervoor dat het binnen steeds koel blijft. (Zie ill. 3.) Nakomelingen van de patih hebben huize Pringgolojo onlangs aan een Chinese handelaar verkocht, die het pand als opslagplaats voor tabak gebruikt. Hij heeft blijkbaar geen boodschap aan de Chinese traditie. Als de handelaar zijn zin krijgt, zal het gebouw binnenkort plaats moeten maken voor een moderne loods. Van monumentenzorg heeft men op Madoera nog nooit gehoord. Naast het huis van de patih ligt Huize Letnan. Het is genoemd naar prins Koesoemo Sinerangingrono, een zoon van de eerder genoemde sultan, die als luitenant-kolonel (‘letnan’) een deel van de Soemenepse troepen aanvoerde. Op verzoek van achtereenvolgens de VOC en de Indische regering hield de vorst van Soemenep een semi-paraat hulpleger, de barisan, in stand, dat nogal eens te hulp werd geroepen bij onlusten in de archipel. Onder aanvoering van de sultan en prins Letnan vocht het hulpleger bijvoorbeeld mee tijdens de opstand in Bone (1825) en de Java-oorlog (1825-1830). Ook bij latere opstanden op Sumatra (1837), Bali (1846-1849) en Borneo (1854) werd de barisan ingezet. De voortdurende militaire hulp had tot gevolg dat de regering in Batavia bijna een eeuw lang talmde met de invoering van het rechtstreekse koloniale bestuur. De vorst en zijn familieleden voeren er wel bij. Ze werden overladen met militaire ridderordes en kregen ruime financiële vergoedingen. Dankzij de steun van de Nederlanders kon de lokale adel zijn macht op het eiland consolideren en... prachtige huizen bouwen. Het huis en erf van de letnan wordt momenteel door zo'n 200 à 300 straatarme nazaten bewoond. Het hele huis is door middel van bamboeschotten in kleine wooneenheden opgedeeld. Zelfs de pendoppo is tot woning verbouwd. De voorgalerij telt nu drie primitieve keukens. Waar eens de prins zijn gasten ontving staan nu petroleumstellen. De rode, uit China geïmporteerde plavuizen, zijn zwart van het koken. Tussen de pilaren hangen sarongs te drogen. Aan de ingang van het erf staat nog een deel van een eens indrukwekkende toegangspoort. Een enorme, uit steen gehouwen drinkbak voor paarden dient nu als vuilnisvat. De meest imposante adellijke woning is Huize Loteng (lett. verdieping). Het huis, dat net als de dalem in de kraton een bovenverdieping heeft, behoorde aan de oudste broer van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
luitenant. Zijn eigenlijke naam is Koesoemo Senaningalogo, maar in de volksmond wordt hij pangeran Loteng, prins Verdieping, genoemd. Ook hij had een hoge functie in de barisan. Het huis, dat grotendeels in Compagniesstijl is gebouwd, is zo groot dat het een bataljon kan herbergen. Dat doet het in feite ook. De begane grond is sinds lang in gebruik als slaapzaal van een islamitische godsdienst-school, die in de voormalige pendoppo is gevestigd. Aan het hoofd van de school staat kiai Ahmad Moertado, de oudste nakomeling van de prins. Hij heeft nooit leren lezen en schrijven, maar weet alles van de islam en van krissen. Vanuit de verre omgeving komt men hem raadplegen. Mij wilde hij echter eerst niet ontmoeten, zo schaamde hij zich voor de situatie waarin hij, telg van het beroemde Madoerese geslacht Bendoro Saoed, zich bevond. Samen bewonderen we het houtsnijwerk boven deuren en ramen dat vol islamitische motieven en inscripties zit. De bovenverdieping mag ik alleen op. Het is er donker, vies en er hangt een ammoniaklucht. De zolder is het domein van gierzwaluwen geworden, wier nestjes, een lekkernij, van tijd tot tijd worden geplukt. Op de vloer ligt een tapijt van mest, net zo dik als in Alberts' verhaal ‘De maaltijd’. Het kan niet anders of Alberts moet deze huizen gekend hebben. Verarmde edellieden, grote lege huizen, ze komen in zijn werk veelvuldig voor. In In en uit het paradijs getild schrijft Alberts over een tweespalt tussen een jongere en de oudere tak van de Soemenepse adel.Ga naar eind9 De jongere tak zou afstammen van een bendeleider, een kruising tussen ‘een Schotse heffer van blackmail en een Italiaanse struikrover’, die zich rond 1700 meester van de kraton maakte en de oude adel buiten spel zette. Deze gebeurtenis speelde zich, om precies te zijn, af in 1750. Het is in adellijke kringen nog steeds een controversieel onderwerp dat de gemoederen flink kan doen oplopen. Volgens de nakomelingen van Bendoro Saoed, zoals de man die de coup pleegde heette, was hun voorvader geen bandiet maar een zoon van een kiai, een religieuze leermeester, uit een stokoud adellijk geslacht. Hoe het ook zij, Bendoro Saoed huwde in dat jaar met Ratoe Tirtonegoro, een weduwe, die op dat moment op de troon zat.Ga naar eind10 Bendoro Saoed duldde geen verwanten van zijn echtgenote aan het hof. Hij nam ze een deel van hun privileges af of verjoeg ze naar het naburige rijkje Pamekasan. Omdat de vorstin hem geen kinderen schonk, benoemde hij zijn oudste zoon uit een eerder huwelijk met een desavrouw, de grootvader van prins Letnan en prins Verdieping, tot troonopvolger. Bij dit alles had hij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
overigens de steun van de Compagnie, die zich al lang ergerde aan de kuiperijen van de oude adel. De nakomelingen van Bendoro Saoed hebben tot 1929 over Soemenep geregeerd, eerst als nagenoeg onafhankelijke vorsten, later als regenten. De laatste Saoed werd opgevolgd door de regent die tijdens Alberts' ambtsperiode in de kraton woonde. Hij was een buitenstaander, een Javaan. De patih was een telg van de oudere tak van de Soemenepse adel. Terwijl de nakomelingen van de hofadel zich in de loop der tijd over de gehele stad hebben verspreid, zijn er steeds meer burgers de hofwijk binnen getrokken. Een flink deel van Kepandjin wordt nu door Arabieren bevolkt. Al in de achttiende eeuw telde Soemenep een kleine Arabische kolonie, die niet ver van de kraton gevestigd was. In de negentiende eeuw groeide het Arabische kamp uit tot een van de grootste van de Indonesische archipel. De bewegingsvrijheid van de immigranten werd op Madoera minder aan banden gelegd dan op Java, waar voor het reizen van de ene plaats naar de andere een pasje nodig was. Voor de adel waren de Arabieren bovendien, net als de Chinezen, belangrijke afnemers van vergaarde produkten, leveranciers van goederen, en geldschieters. Sommigen vervulden ook religieuze functies. Met name de sayid, afstammelingen van de profeet Mohammed, stonden aan het hof in hoog aanzien. Het schijnt dat ook Bendoro Saoed Arabische voorouders had.Ga naar eind11 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pangligoer en PabeanOp ongeveer een kilometer buiten de hoofdplaats liggen, naast elkaar, de dorpen Pangligoer en Pabean. Pangligoer was voor de oorlog het centrum van het Nederlandse bestuur in Soemenep. In Pabean bevonden zich de woningen van de meeste bestuursambtenaren. Ze woonden er temidden van een groot aantal voorname en minder voorname Chinezen. Zoals overal in Nederlands-Indië waren de koloniale autoriteiten op gepaste afstand van de inheemse bestuurders gevestigd, zodat ze elkaar niet voor de voeten liepen. Pangligoer bestond uit niet meer dan een enorm groot veld, dat werd gebruikt voor militaire parades, voetbalwedstrijden en stiererennen, en waarlangs een aantal overheidskantoren lagen. Aan de westkant lag, met de rug naar de kraton (!), de woning annex kantoor van de assistent-resident en het gebouw van de landraad. Wanneer de assistent-resident op zijn voorgalerij zat, zag hij aan de overkant van het veld de gevangenis, aan de linkerkant de Hollands- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inlandse School en aan de rechterkant het pandhuis liggen. Er was meer dan genoeg ruimte voor de bouw van andere koloniale kantoren, maar door de Japanse inval is het er niet meer van gekomen. Van de woning van de assistent-resident, die tussen 1856 en 1883 moet zijn gebouwd, is niet veel meer over.Ga naar eind12 Begin vorig jaar was de regionale afdeling van Radio Republik Indonesia in het al onherkenbaar geworden gebouw ondergebracht. Kort daarna is het afgebrand. Alleen de paviljoenen, één aan elke kant, en de achtergebouwen hebben nauwelijks verandering ondergaan. Op deze plaats speelde zich een groot deel van Alberts' werkzaamheden af. Hij had er zijn kantoor en wanneer hij niet op tournee was, wat hij graag deed, zat hij hier bijna dagelijks. Druk heeft hij het er, volgens eigen zeggen, nooit gehad want ze ‘zaten in Soemenep met zijn tweeën met werk voor één man’.Ga naar eind13 In het gebouw van de landraad waar voor de oorlog de Sumatraan Adil recht sprak, is nu een soort MEAO gevestigd. De Hollands-Inlandse school, waar voornamelijk Chinese kinderen op zaten, is een middelbare school geworden. De gevangenis en het pandhuis hebben nog steeds dezelfde bestemming en zien er van de Hollandse nalatenschap nog het best onderhouden uit. In Pabean liggen aan de weg enige tientallen, in stijl en leeftijd verschillende, indrukwekkende huizen. Het is een openluchtmuseum van tempo doeloe. Indische landhuizen worden afgewisseld door grote Chinese woningen en Europese villa's. De meeste zijn gebouwd volgens de eerder beschreven indeling: een grote voor- en achtergalerij met daartussen het binnenhuis. Het grootste deel van de woningen maakt een onderkomen indruk. Enkele staan leeg en zijn door groen overwoekerd. Van andere zijn de veranda's met planken dichtgetimmerd. Veel huizen worden sinds de onafhankelijkheid door meerdere gezinnen bewoond. Men woont er als in een tangsi, een kazerne. De bewoners hebben het geld niet om de huizen op te knappen. Als ze het hadden, zouden ze de kolossen trouwens gelijk door een kleine moderne woning laten vervangen. Alberts heeft na aankomst op Madoera bijna anderhalf jaar in Pabean gewoond. Hij had er een voor die plaats bescheiden huis met een kleine voorgalerij. Op die voorgalerij waar hij een groot deel van zijn vrije tijd doorbracht, hoorde hij dagelijks allerlei verhalen, geruchten en roddels waarvan hij er een groot aantal in zijn verhalen verwerkt heeft. Het bestieren van een eigen huishouding met bedienden ging hem blijkbaar niet zo goed af. Binnen enkele | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
maanden was hij kostganger in zijn eigen huis. Later verhuisde hij naar Hotel Marengan. Onder de Chinese huizen in Pabean bevindt zich nog een achttiende-eeuwse woning met een naar het midden toe aflopende nok (zgn. prauwendak). Bij enkele Chinese villa's wordt het voorerf aan de zijkanten afgeschermd door kleine hoge woonhuizen. Het blijken bij nader inzien verbouwde bengko panggoen, huizen op palen, te zijn, die als statussymbolen aan het hoofdhuis waren toegevoegd. Voor de oorlog bewaarden rijke Chinezen er hun gamelan en wayangpoppen. Met feestdagen, zoals de verjaardag van de koningin, werden er uitvoeringen gegeven. Op de dakrand van het huis van de vroegere majoor der Chinezen, de leider van de Chinese gemeenschap in de koloniale tijd, staan stenen vazen en bronzen engelen. Achter het huis ligt een door sierlijke bogen omgeven, overdekte marmeren binnenplaats. Pabean bezat voor de oorlog een van de kapitaalkrachtigste Chinese handelsgemeenschappen van Madoera. De gegoede Chinezen zijn na de onafhankelijkheid naar Java of het buitenland vertrokken. Oudere inwoners weten zich nog te herinneren dat ver voor de oorlog de rivier tot Pabean bevaarbaar was. Pasar Pabean was toen een belangrijke los- en laadplaats van goederen. De rivier is nu dichtgeslibd en een stinkende sloot geworden. Arme boeren uit het binnenland vangen er met de hand vissen in de modder. Het dorp telt de enige Chinese tempel van Soemenep. Naast de tempel bevinden zich nog altijd de katholieke kerk en de nonnenschool, waar kort voor de Japanse inval alle lokale notabelen hun auto heen stuurden om de vergeten zusters van het Bloedend Hart te helpen evacueren.Ga naar eind14 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
MarenganOp vier kilometer afstand van Soemenep ligt het dorp Marengan, waar Alberts het laatste half jaar van zijn verblijf in Oost-Madoera woonde. Het dorp dat door de weg en de rivier doormidden wordt gedeeld, vormde tot diep in de negentiende eeuw de ‘Europesche kotta’.Ga naar eind15 Hier zetelde het gewestelijke koloniale bestuur voor het naar Pangligoer werd verplaatst en hier waren lange tijd bijna alle Europeanen woonachtig. In 1812 telde het dorp 530 inwoners, waaronder 210 christenen, voornamelijk Europeanen en Indo-Europeanen.Ga naar eind16 In 1858 bestond de ‘Europeesche gemeente’ uit 327 inwoners: ‘73 mannen, 97 vrouwen, 157 kinderen [...] waaronder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
een dertigtal, wier dagelijksche en moedertaal het Hollandsch is’.Ga naar eind17 Bij de volkstelling van 1930 telde het regentschap Soemenep 334 Europeanen of daaraan gelijkgestelden.Ga naar eind18 Ongeveer de helft daarvan was in Marengan gevestigd, de rest in Pabean en Kalianget. Marengan ligt niet ver van de monding van de rivier en vlakbij het VOC-fort dat in 1785, ter vervanging van een oudere bouwvallige Hollandse vesting, is gebouwd.Ga naar eind19 Aanvankelijk woonden de Hollandse posthouder, zoals de voorganger van de assistent-resident heette, en zijn ondergeschikten binnen de muren van de versterking. Naarmate de Nederlandse kolonie in omvang toenam, vestigden zich steeds meer Compagniesdienaren in het naburige Marengan. Op den duur waren er in het fort zelf alleen nog maar Hollandse militairen gelegerd. In 1824 was de bevolking van het dorp zo toegenomen dat het gouvernement er een lagere school oprichtte.Ga naar eind20 Domis, die in 1831 een bezoek aan de koloniale nederzetting bracht, omschrijft haar als ‘eene rei huizen nevens elkander, waar bijna in het midden zich het Residentiehuis bevindt’.Ga naar eind21 De plaats telde verscheidene goed ingerichte huizen, waaronder dat van de dokter. Het huis van de resident bleek echter oud, vochtig en nodig aan vervanging toe.Ga naar eind22 Het enige dat het dorp in die tijd nog ontbeerde was een predikant en een kerk. Het overgrote deel van de Europese bevolking was Nederlands-Hervormd en voelde zich verstoken van ‘godsdienstige toespraken’.Ga naar eind23 Pas omstreeks 1855 slaagde de kerkelijke gemeente erin een vaste predikant aan te trekken. Voor een kerk had de sultan eerder een stuk grond beschikbaar gesteld, maar het gouvernement stond niet toe fondsen op Java voor de bouw te werven. De kerkdiensten - in de Nederlandse taal - werden daarom in de pendoppo achter het residentiehuis gehouden.Ga naar eind24 Pas rond de eeuwwisseling is de kerk er gekomen. Op dat moment was het Europese inwonertal van het dorp al teruggelopen. De ambtenaren waren naar de nieuwe koloniale wijken Pabean en Kalianget getrokken. Tegen het eind van de negentiende eeuw stonden er verscheidene Europese woningen in Marengan leeg.Ga naar eind25 Toen Alberts in Marengan verbleef, telde de Europese buurt alleen nog maar oudgasten van Indo-Europese origine. Ze vielen uiteen in twee groepen: de zogenaamde kleine Indo's die in de zoutwinning werkzaam waren of voor particulieren werkten, en hoge Indo's die als handelaar of ambtenaar in hun levensonderhoud voorzagen. Beide groepen waren klein in omvang en woonden gescheiden. De relatief arme Indo's woonden in kleine huizen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
in een kampong aan de overkant van de rivier. De vooraanstaande Indische families woonden in voorname huizen aan de linkerzijde van de weg. Beide buurten werden door een onvervalste Hollandse ophaalbrug met elkaar verbonden. Hoewel er geen verwantschapsrelaties tussen beide groepen waren, bestonden er sterke banden op economisch en religieus terrein. Naar buiten toe vormde het oude Marengan van over de brug een nogal gesloten, in zichzelf gekeerde gemeenschap. De bewoners gingen niet om met baren en Indische mensen die van elders kwamen. Ze stonden, hoe Hollands ze zich ook gedroegen en voelden, eigenlijk dichter bij de lokale bevolking dan welke uitheemse groep ook. Toen Alberts, die langs de weg woonde, een keer de brug overstak overviel hem een gevoel van onwellevendheid: Dit was een kleine Europese samenleving, door niets dan door een hoe langer hoe dunner wordende band des bloeds met Europa verbonden. De mensen waren nooit in hun werelddeel geweest en ze zouden er, zoals het er toen uitzag, ook wel nooit komen. Ik had het gevoel, dat ik in deze omgeving van Europeesachtigheid te veel van het goede bezat.Ga naar eind26 Alberts was in die tijd vaste gast in hotel Marengan. Het hotel was eigendom van de Van Duijne's, de belangrijkste en rijkste vooroorlogse Indische familie van het dorp. Hoofd van de uitgebreide familie was op dat moment Dirk van Duijne II, die model heeft gestaan voor Taronggi III in Alberts' verhaal ‘Het huis van de grootvader’ en die als Dirk III in ‘Een dorp in de zon’ voorkomt.Ga naar eind27 In het laatste ‘verhaal’ stuurt deze Dirk zijn zoon van middelbare leeftijd in Alberts' aanwezigheid als een kleine jongen de kamer uit. Volgens Alberts was de grootvader van Dirk III, in werkelijkheid dus Dirk I, uit Scheveningen afkomstig en als schipbreukeling in Soemenep terechtgekomen. Hij zou als kind nog in de roeiboot hebben gezeten die prins Willem in 1813 aan wal bracht. Dirk de Eerste, de stamvader van de Indische Van Duijne's, was inderdaad uit Scheveningen afkomstig, maar werd pas in 1838 geboren.Ga naar eind28 Hij stamde uit een geslacht van reders. Zijn vader was zeil- en blokmaker en zijn moeder hield enige tijd een winkel. Al op jeugdige leeftijd maakte Dirk zijn eerste reis naar Indië. In 1852 vierde hij zijn veertiende verjaardag in Batavia.Ga naar eind29 Zijn moeder, een zeer godsvruchtige vrouw, die een klein ‘aantekenboekje’ naliet, noteerde in 1853: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De laasten brief toen hij uit moest vaaren was mij aangenaam, omdat hij wenste dat wij de Heere met hem mogten bidden om hem in gezondheid in ons harmen terug te ontvangen. Het is ook nog tot aanmoedieging voor mij geweest, dat ik des nagt eer ik op mij leeger te rusten leij om dan de Heeren te smeken om hem te bewaaren en ook zijn hart tot hem mogt trekken. Onzen lieven Heer heeft mijn gebrekkig gebed maggen verhooren en ik en mijn lieven man heb dan het voorregt maggen genieten na verloop van nog geen tien maanden in gezondheid in onzen midden mag hebben.Ga naar eind30 Kort daarna maakte Dirk zijn tweede reis die in totaal zestien maanden duurde. Zijn moeder maakte zich na zijn terugkeer bezorgd over zijn godsdienstigheid: ‘Mijn zwarigheid is groot daarvoor daar het een leven is dat verleijdig is en weinig met godsdienst gepaard gaat.’Ga naar eind31 In 1859 vertrekt Dirk voorgoed naar Nederlands-Indië.Ga naar eind32 Aanvankelijk moet hij bij een familielid gewerkt hebben, want zijn moeder tekende in 1860 aan: ‘Dat is ook een zorg dat de Heeren voor ons heeft weggenoomen, daar hij nu bij neef in de oost bij hem de zaaken waarneemt [...], want hij kon ook niet tegen verleiding.’Ga naar eind33 In 1872 was hij venduschrijver op het vendutiekantoor in Soemenep. In hetzelfde jaar trouwde hij met de in Patjitan (Oost-Java) geboren inlandse vrouw Mariam, bij wie hij al drie kinderen had. Ze waren alledrie, de eerste in 1866, in Pamekasan op Madoera geboren. Vermoedelijk heeft Dirk daar eerst een betrekking gehad. De volgende kinderen kwamen in Soemenep ter wereld. Dirk had in totaal negen dochters en twee zonen, waaronder Dirk II die in 1870 werd geboren. Dirk I moet zich, ondanks de hitte, in Marengan als in Scheveningen hebben gevoeld. Zijn ambtenarenbestaan was van korte duur. Binnen enkele jaren hield hij zich bezig met de verscheping van tabak, copra, kapok, vee en andere produkten naar Java en de Buitengewesten. Later slaagde hij erin een deel van het zouttransport - op Madoera werd in opdracht van het gouvernement zout uit zeewater gewonnen - naar zich toe te trekken. Weer later opende hij een hotel en een ijsfabriek. Daarnaast legde Dirk I zich ook toe op het foerageren van schepen. Aan het eind van de eeuw was ‘Panduin’, zoals de Madoerezen hem noemden, een welgesteld en een tot in de verre omgeving bekend persoon. Dat vooral de beginperiode niet gemakkelijk is geweest, blijkt uit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
een bewaard gebleven brief uit 1886 aan zijn zus Truitje in Scheveningen. Daarin schrijft hij: ‘Zus ik heb wat gesjouwd en gezwoegd voordat ik het zo ver heb gebragt als nu, ja zus ik zal het je wel zeggen, ik heb dikwijls, met mijne vrouw honger geleden, en alleen drooge rijst met wat Spaansche pepers moeten eten daar ik nooit iets op crediet heb willen koopen [...].’Ga naar eind34 Dirk was sterk aan Scheveningen gehecht. Hij liet foto's van zijn kinderen in Scheveningse dracht maken en ontving graag brieven van familieleden. Met verjaardagen en St. Nicolaas werden geschenken over en weer verzonden. Dirk II en Jonnie, zijn twee zonen, stuurde hij al op jonge leeftijd voor verdere opvoeding naar Nederland. Later hebben ook andere nakomelingen de familie in Scheveningen bezocht. Zelf is hij na 1859 niet meer teruggeweest. Dat hij een echte Hollander is gebleven, blijkt uit een passage in dezelfde brief over zijn tweede dochter Anna, die na het overlijden van de oudste aan een zonnesteek, het huishouden bestierde: ‘Anna, die is wat een steun voor mijne vrouw in het huishouden, en beheert de boel heel goed en zuinig want mijne vrouw bedierf de kinderen wel met steeds te koopen wat zij vroegen, zoodat het huishoudgeld wel eens op was voor de maand om was, terwijl dit bij Anna zelden gebeurd.’Ga naar eind35 Over het godsdienstige karakter van haar zoon heeft de oude mevrouw Van Duijne zich ten onrechte zorgen gemaakt. Al in 1874 was hij kerkelijk gecommitteerde in Marengan en na 1880 zelfs enige jaren diaken. Als geen ander heeft hij geijverd voor een kerk, die tenslotte op zijn erf werd gebouwd. Dirk I vervulde ook allerlei functies in de plaatselijke schoolcommissie en de sociëteit ‘Soeka Hati’, die door hem werd opgericht. Van 1907 tot 1917, het jaar van zijn dood, was Dirk I lid van de Gewestelijke Raad van Madoera. In die raad zaten onder andere de assistent-residenten van Sampang, Pamekasan en Soemenep en de voorzitter van de landraad.Ga naar eind36 De Scheveningse immigrant was een man van gewicht geworden. Dirk I was tijdens zijn leven ook een bekende figuur in Scheveningen. Mevrouw Noordervliet-Jol ontdekte een afscheidsvers van een meisje dat in 1884 naar Indië emigreerde. Ze besloot haar vers met de woorden: vaarwel dan Scheevning met uw zoet,
vaarwel dan Scheevnings duin
vaarwel dan meisjes, wees gegroet
ik ga naar Dirk van Duijn.Ga naar eind37
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na zijn overlijden werd de handelsvorst opgevolgd door Dirk II, de man die Alberts van nabij heeft meegemaakt. In 1939 was deze Dirk bijna zeventig jaar oud. Hij was in 1891 gehuwd met Mathilda Antrag, een Indisch meisje dat in Marengan was geboren. Haar vader was ambtenaar geweest en op het moment van het huwelijk tijdelijk depothouder bij de zout- en opiumregie.Ga naar eind38 Dirk II had negen kinderen, vijf zonen en vier dochters. Hij was een even gewiekste koopman als zijn vader en slaagde erin het handelsrijk nog verder uit te breiden. Behalve handelaar en hotelhouder was hij agent van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij. Hij vergrootte het familiebezit door de aankoop van huizen en grond. Dirk liet zijn ouderlijk huis verbouwen tot het grootste landhuis van Marengan en noemde het, naar zijn vrouw, ‘Huize Thilda’. Rechts achter het huis liet hij een Zwitsers aandoende villa voor zijn getrouwde kinderen bouwen. Tijdens Alberts' ambtsperiode stonden er op het erf van de Van Duijne's, de koterijen niet meegerekend, vijf gebouwen: vanaf Soemenep komend achtereenvolgens hotel Marengan, Huize Thilda, de villa, de hervormde kerk en de oude sociëteit, die sinds de opening van een soos in Kalianget aan een Chinese winkelier was verhuurd. Links van het erf lag de inmiddels herbouwde Europese Lagere School, waar uitsluitend kinderen van Europeanen, vooraanstaande Chinezen en hoge Indonesische ambtenaren op zaten. Rechts van het terrein lag de villa van een broer van mevrouw Van Duijne. Op het erf waren tientallen bedienden te werk gesteld. Kasminah, een oude baboe van de kleinkinderen, die nog in een huisje achter het oude erf woont, vertelde me dat ze het gevoel had in een kraton te werken. ‘Kaja raja’, schatrijk, zei ze veelbetekenend. De toean besar hield zelfs koeien om de kinderen verse melk te kunnen geven. Het melkhuis lag naast de strijkkamer en de keuken achter het grote huis. De Japanse inval betekende het einde van het handelsrijk van de Van Duijne's. Dirk zag het onheil aankomen en hield tijdig een publieke verkoping van zijn roerende goederen, waaronder het antieke meubilair en zijn collectie porselein. In de huizen van Chinezen en vooraanstaande Madoerezen kan men nog steeds stukken uit het bezit van Panduin aantreffen. Bij een Chinees in Soemenep zag ik een aantal wandborden die uit Huize Thilda kwamen. Een inwoner van Pabean toonde me trots een van de familie afkomstige Hollandse wastafel met lampetkan. Geld, goud en sieraden, zo wisten inwoners van Marengan me te vertellen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren door Dirk onder de vloer van zijn kantoor verstopt. Het is nooit meer teruggevonden. De gebouwen werden door de Japanners geconfisqueerd en de meeste familieleden werden gevangen genomen of geïnterneerd. Dirk II, die door de Kempeitai werd opgepakt, overleed in 1944 in de gevangenis van Pamekasan als gevolg van ontberingen. Hij werd in dezelfde plaats begraven, maar na de oorlog naar het kerkhof van Marengan overgebracht. Zijn zonen Frederik en Victor kwamen een jaar eerder in Rintin bij de aanleg van de Birmaspoorweg om het leven. Zijn oudste zoon, Dirk III, die hem als koopman assisteerde, overleed in 1948 op 53-jarige leeftijd in Lawang. Hij heeft zijn lotgevallen tijdens de bezetting enkele maanden voor zijn dood in het kort op papier gezet.Ga naar eind39 Dirk III werd in maart 1943 na acht maanden internering met andere familieleden in Soemenep vrijgelaten. Hij vestigde zich met zijn vrouw, Louise Liddle uit Marengan, en dochters in Sidoardjo nabij Soerabaja. Na de bevrijding werd hij met een brief van de Weeskamer over de nalatenschap van zijn vader naar Soemenep gelokt. Hij had nog geen voet op Madoera gezet of werd weer gevangen genomen, ditmaal door de Republikeinse politie. Van oktober 1945 tot juni 1946 zat hij gevangen in respectievelijk Bangkalan en Pamekasan. Begin juni werd hij tezamen met andere geïnterneerden door Republikeinse militairen met een Japanse motorboot van Madoera naar de Javaanse overwal overgebracht. Onderweg werd de boot onderschept door het Nederlandse oorlogsvaartuig H.M. Evertsen, waarna de geredden naar Soerabaja werden gebracht. Het overgrote deel van de Van Duijne's die de Japanse bezetting en bersiap-tijd hebben overleefd, zijn na 1945 naar Nederland vertrokken. Een enkeling is in Indonesië gebleven of heeft zich in een ander westers land gevestigd. Marengan telt geen enkele Van Duijne meer. Dirk IV, de stamhouder, vertrok na een lang verblijf in Nederland naar Australië. Ook van de andere Indische inwoners van Marengan is slechts een enkeling naar het dorp teruggekeerd. Het erf ligt er, hoe kan het anders, troosteloos bij. Met de vroegere bewoners zijn ook de bomen, struiken en planten verdwenen. De gebouwen maken een sterk verwaarloosde indruk. Een deel van het vroegere hotel is thans in gebruik als kleuterschool. De kamers dienen als eengezinswoningen. In Huize Thilda is een technische school gevestigd. De zijgalerijen zijn afgebroken. Het gebouw dat er uitziet als een spookhuis heeft reusachtige afmetingen. Aan beide kanten van het binnenhuis en van de voor- en binnengalerij liggen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee kamers: acht in totaal. Op de vloer liggen kleine Jugendstiltegels. De bovenverdieping bestaat uit één grote ruimte en een ruim achterbalkon. De Zwitserse villa is het enige gebouw dat nog een beetje wordt onderhouden. Het wordt bewoond door een hoge ambtenaar van het zout. Van de kerk zijn alleen nog de fundamenten en de treden van de ingang aanwezig. Van de kamar bola, zoals de sociëteit vroeger genoemd werd, is de hele voorgalerij verdwenen. In de zaal waar vroeger werd gedanst en gebiljart liggen nu zakken met zout. Van de tennisbaan achter het gebouw is geen spoor meer te ontdekken. Alberts heeft de internering van leden van de Nederlandse gemeenschap in Marengan en omgeving niet meer meegemaakt. In januari 1942 werd hij met het oog op de Japanse inval ter versterking van het civiele bestuur naar het Madoerese regentschap Bangkalan, dat tegenover Soerabaja ligt, gestuurd. De kust van Bangkalan vormde een belangrijke verdedigingsgordel van de tweede stad in Nederlands-Indië. In de verwarde weken na de capitulatie in maart is hij nog een keer in Soemenep geweest. Tijdens een afscheidsbezoek aan de regent liep hij een Japanse officier tegen het lijf.Ga naar eind40 In april werd Alberts met andere bestuurs-ambtenaren op een open vrachtauto naar de gevangenis Boeboetan in Soerabaja overgebracht. Bij de pont van Kamal naar Soerabaja ontmoetten ze de drie van Java terugkerende Madoerese regenten: Wat er toen gebeurde zal ik niet gauw vergeten. De regenten zagen ons, hun Europese collega's als een stelletje gevangenisboeven op een rijtje staan. De regent van Pamekasan begon te huilen. Die van Soemenep ook. De regent van Bangkalan stapte op ons toe, alsof hij een erewacht inspekteerde, nam zijn hoed af en maakte een diepe buiging. Toen stapten ze alle drie Madoera weer binnen en wij werden naar de pont gebracht.Ga naar eind41 Halverwege Marengan en het VOC-fort ligt in de bocht van de weg de oude Europese begraafplaats. Tussen de struiken en onder het hoge gras bevinden zich nog een vijftigtal vervallen en gehavende graven. Slechts van elf graven is de tekst bewaard gebleven. De oudste tekst dateert uit 1855. Onder de graven bevinden zich verschillende praalgraven, onder andere dat van mevrouw Antrag, de schoonmoeder van Dirk II. De kindergraven doen wat grootte en sierlijkheid betreft niet onder voor die van ouderen. Het enige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzorgde graf is de tombe van de familie Van Duijne. Het wordt, in opdracht van verwanten in Nederland, onderhouden door een zoon van vroegere bedienden. In het midden ligt Dirk I (‘in leven koopman’), links drie van zijn kinderen die op jonge leeftijd zijn gestorven, en rechts Dirk II met zijn vrouw. Ook bij het VOC-fortje liggen onder een bord met de tekst ‘memento mori’ een aantal Europeanen begraven, vermoedelijk inwoners van Kalianget.Ga naar eind42 Het fort ligt in rechte lijn niet meer dan een paar honderd meter van de monding van de rivier, waar tijdens het indirect bestuur in- en uitvoerrechten werden geheven. Naar de paal die de rivier of de kade afsloot, werd die plaats, zoals elders, ‘de boom’ genoemd. In het fort waren tot het midden van de negentiende eeuw een klein aantal Hollandse militairen gelegerd. Ze lagen daar officieel op verzoek van de vorst van Soemenep, op wiens kosten het fort werd onderhouden en door wie ook de manschappen werden betaald. In de tweede helft van de vorige eeuw verbleef het garnizoen binnen de kratonmuren, waar het vooral als erewacht fungeerde.Ga naar eind43 Het fort diende in die periode enige tijd als gevangenis. Van het eind van de vorige eeuw tot de tweede wereldoorlog werd het als gekkenhuis gebruikt. Op korte afstand van het fort ligt het gehucht Lodji Kantang. Lodji is een verbastering van loge. Het is niet onmogelijk dat hier de eerste versterking of het eerste kantoor van de Compagnie heeft gelegen, waar de belastingen die de vorst moest afdragen (zout, peulvruchten, tamarinde, klapperolie etc.) werden verzameld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
KaliangetOp het eind van de weg ligt de havenplaats Kalianget, het centrum van de zoutwinning in Indonesië. In de vooroorlogse jaren zat hier een kleine kolonie Nederlanders, voornamelijk ingenieurs en inspecteurs, die smalend ‘zoutboeren’ werden genoemd. Ze moesten er voor zorgen dat er in Nederlands-Indië steeds voldoende zout voor een termijn van vijf jaren was. Tot diep in de negentiende eeuw was de winning van zout vooral een zaak van de Madoerese boeren. Toen het gouvernement in 1868 evenwel besloot de produktie op Madoera te concentreren, nam de overheidsbemoeienis met het jaar toe. De boeren, de echte in dit geval, hadden al gauw niets meer over hun eigen zoutpan te vertellen. Op een gegeven moment mochten ze niet meer dan een bepaalde hoeveelheid zout tegen een vooraf vastgestelde prijs produceren. Zowel de produktie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
als verwerking werden door de overheid gemonopoliseerd. In 1898 werd een zoutbrikettenfabriek in Kalianget geopend. Alberts schrijft dat de Madoerese zoutwinners de voorschriften van het gouvernement op allerlei wijzen probeerden te ontduiken.Ga naar eind44 Het overgrote deel van de zaken die voor de landraad kwamen, had betrekking op klandestiene zoutaanmaak. Het zoutbedrijf was voor Kalianget wat Philips voor Eindhoven is: een alles overheersende werkgever. Walraven schreef in 1938 in een reportage voor De Indische Courant: Kalianget behoort aan het zout, met huid en haar. De straten zijn van het zout, en het woningpark, en de kampongs, en de pasar, en de verlichting en de soos. Alles is van het zout. Zelfs de mensen van Kalianget zien er uit, alsof zij ingezouten zijn, zo vast zitten zij in hun woningen.Ga naar eind45 De ingenieurs en pakhuismeesters waren de particulieren van Soemenep. Net als op Java bestond er, zoals Alberts zegt, ‘een stille en soms niet zo heel erg stille naijver’ tussen de bestuursambtenaren en deze ondernemers. De belangen liepen niet altijd parallel.Ga naar eind46 In hun vrije tijd waren beide partijen echter op elkaar aangewezen. Beide groepen zochten hun vertier in de sociëteit van Kalianget. De huidige bedrijvigheid in het zout valt in het niet bij vroeger. De brikettenfabriek is dicht en de spoorlijn, waarover de Madoera Stoomtram na de eeuwwisseling het zout vervoerde, is in ongerede geraakt. Sinds de Nederlanders zijn vertrokken, is de produktie van zout sterk teruggelopen. De zoutboeren worden echter nog steeds geringeloord, zij het nu door landgenoten. Enige jaren terug werd een deel van de zoutpannen onteigend. De vergoeding was gelijk aan een pakje sigaretten per vierkante meter. Ondanks deze ontwikkelingen is Kalianget niet veel veranderd. De zoutpakhuizen zijn door moderne hallen vervangen, maar de dienstwoningen, het ziekenhuis, het hoofdkantoor en het gastenverblijf staan er nog allemaal. De sociëteit waar Alberts met rechter Adil, de dokter, de assistent-resident, de havenmeester en de ‘zoutboeren’ kaartte, dobbelde en dronk heeft een verhevener bestemming gekregen. Het is een toneel- en concertzaal geworden. Het mooiste plekje van Kalianget is de haven, eigenlijk een smalle zeestraat tussen het hoofdeiland en het eiland Poeteran. Hier lag voor de oorlog het gouvernementsvaartuig Ruth (‘een tobbe in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedaante van een miniscuul salonscheepje’) waarmee Alberts op gezette tijden naar Kangean, Sapeken, Masalemboe of een van de andere vijftig tot Soemenep behorende kleinere eilanden vertrok, zogenaamd om te kijken of er al rijst was geplant, of de belastingen al waren betaald of om recht te spreken, maar in werkelijkheid om het laatste onbekende eiland achter de horizon te zoeken.Ga naar eind47 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|