Indische Letteren. Jaargang 5
(1990)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |||||||||||||||||
Marie van Zeggelen en haar man H.A. Kooij
| |||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||
Merck op al wat schoon en goed is en wel luidt
| |||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||
die in 1926 een illustratie voor haar boek Bij het hart van Indië heeft gemaakt. Op 18 april 1890 trad Marie van Zeggelen op negentienjarige leeftijd met officier H.A. Kooij in het huwelijk. Zij had hem leren kennen op een van de vele Haagse feestjes. Marie had een moeilijke tijd achter de rug en hoopte dat ‘een huwelijk in de tropen’ haar geluk zou brengen. Zij ging zo het milieu van de kunstenaars uit, de coterie van de militairen in. Door dit huwelijk behoorde ze tot de grote groep vrouwen die rond de eeuwwisseling de oversteek naar Indië maakte: blanke import-vrouwen.Ga naar eind2 Op 21 juni 1890 vertrok de mailboot ‘Prins Hendrik’ met aan boord het pas gehuwde paar Kooij naar Indië. Een aanvaring 's avonds in de mist in de golf van Biskaye op 25 juni van dat jaar leidde tot een ernstige vertraging van de toch al langdurige reis. Binnen zeven minuten was het schip in de golven verdwenen. Zeven mensen kwamen bij deze aanvaring om het leven. Op 18 juli werd de reis vanuit Southampton met het schip ‘Sumatra’ vervolgd. In 1927 heeft Marie van Zeggelen deze schipbreuk in het kinderboek Averij beschreven. Zij ontving hiervoor de ‘duizend gulden prijs’ voor het beste jongensboek. De eerste tien jaren van het verblijf van Marie van Zeggelen in de archipel kenmerken zich door ontevredenheid met haar Indische bestaan. Het leven in de Europese gemeenschap van Indië benauwde haar en stond haar tegen. De meeste Europeanen waren volgens haar alleen naar Indië gekomen ‘om de dubbeltjes’. Zij miste het intellectuele, maar meer nog het artistieke klimaat waar zij te Den Haag in had verkeerd. In haar roman Koloniaaltje uit 1920, een boek met zeer veel autobiografische elementen, laat ze iemand enigszins cynisch en minachtend over de Europese gemeenschap in Indië zeggen: Dit is toch geen wereld voor jou... Waar hebben ze het altijd over, je moeder en Mary en Schatje en Toetje en die heele kluit? Over japonnen, over kibbelpartijen en engagementen; en wat doen ze, wat voeren ze uit, ze schommelen en ze organiseren tentoonstellingen, van kunstnijverheid [-] en ze doen aan kunst, ze schilderen korenbloemen en sneeuwlandschappen...Ga naar eind3 Behalve tot het Europese behoorde Marie van Zeggelen, vanwege het beroep van haar man, eveneens tot het militaire deel van de | |||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||
complexe Indische samenleving. Voor een vrouw betekende dit dat zij haar man diende te volgen over de hele archipel. Gedurende de periode dat zij in Indië verbleef, is Marie van Zeggelen drieëntwintig maal verhuisd. Zo woonde zij tijdens de eerste jaren in Indië onder andere op Borneo, Benkoelen en Java en op dit eiland verscheidene keren in Batavia en omstreken. Zij had grote moeite met het kampementsleven. De verplichte feestjes en recepties, de strenge sociale controle en de hiërarchische orde vielen haar zwaar. Het toneelspel Kampements-idylle uit 1926 beschrijft heel aardig hoe het er toe kon gaan. Het jonge officiers-vrouwtje Flora, de hoofdpersoon in het stuk, heeft van haar vader een mooie japon opgestuurd gekregen. De overige vrouwen van het kamp komen meteen langs om de japon te ‘keuren’. Deze wordt door hen niet decent genoeg bevonden. Op dat moment komt er ook een jongetje langs om boekjes op te halen:
| |||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||
Een Boeginees meisje dat wellicht Marie van Zeggelen tot het schrijven van een van haar verhalen heeft geïnspireerd
| |||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
Waren volgens Marie van Zeggelen de meeste mensen om het geld naar Indië gekomen, zijzelf was naar Indië gekomen mede met de bedoeling er te gaan tekenen en schilderen. Met de penseel zou het haar echter niet goed lukken om de Indische sfeer weer te geven. Hier, zo zou zij later ontdekken, had zij een pen voor nodig. Wel heeft ze bij enkele verhalen zelf de illustraties verzorgd. Marie van Zeggelen is eigenlijk op het schrijverspad gezet door haar halfbroer Thé. In 1897 overleed haar pasgeboren kind en kreeg zij te horen dat zij nooit meer kinderen zou kunnen krijgen. Uit verdriet en uit verveling is zij toen verhaaltjes gaan schrijven voor de kinderen van haar broer Thé. Deze vond de verhalen zo leuk dat hij ze aan bevriende auteurs liet lezen. Aangezien hij een eigen drukkerij had, was hij met velen goed bekend. Een van deze auteurs, Nellie van Kol-Porrey, bleek in de verhalen van zijn zus geïnteresseerd. Nellie van Kol was getrouwd met de Indië-specialist van de Tweede Kamer, H.H. van Kol. Zelf had ze als gouvernante in Indië gezeten. Het eerste verhaal van Marie van Zeggelen verscheen in 1901 onder de titel ‘Rama’ in Ons Blaadje, een weekblad voor kinderen onder redactie van Nellie van Kol. Marie van Zeggelen schreef in eerste instantie niet vanuit een bepaalde ideologische visie. Wel kan men constateren dat zij vanaf het begin in haar werk op zoek was naar het mooie en schone in het leven. Heel typerend voor haar persoon is dan ook de tekst van haar ex libris: ‘Merck op al wat schoon en goed is en wel luidt’. En zo schreef ze ter verantwoording van haar redactie van De Hollandsche Lelie in 1916: ‘De richting die ik dus voorsta, is die der schoonheid. Ik zoek die schoonheid echter niet alleen in novellen of schetsen, maar in alles wat het leven geeft.’Ga naar eind5
In 1906 vestigde Marie van Zeggelen zich in Wattangsoppeng op Celebes. Echtgenoot Kooij was actief geweest bij de verovering van Zuid-west Celebes. In de zomer van 1906 was de pacificatie, zoals dat werd genoemd, in zo'n vergevorderd stadium dat Kooij, die op dat moment de functie van civiel gezaghebber bekleedde, het verantwoord achtte om zijn vrouw over te laten komen. Het echtpaar behoorde tot de eerste Europeanen die er temidden van de inlandseGa naar eind6 bevolking woonden. Het verblijf op Celebes beviel Marie van Zeggelen veel beter dan het leven in de Europese gemeenschap. Ze kwam hier voor het eerst in contact met de inlandse bevolking. Ze sprak met de Boeginezen, ze bestudeerde hun zeden, gebruiken en legenden en volgde met grote interesse hoe het contact tussen de | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
overheersers en de overheersten verliep. Hier had ze het gevoel dat ze nuttig was. Dit was het Indië waar ze van hield.Ga naar eind7 Tot groot verdriet van Marie van Zeggelen moesten zij na een jaar, wegens de gezondheid van haar man, terug naar Java. Daar kwam zij wederom terecht in het lege leven van de Europese gemeenschap. Maar dit leven vulde zij nu met het schrijven van verhalen. Voor Marie van Zeggelen was ‘schrijven een vlucht uit de dorheid van het Indische [Europese, GF] leven in een wereld die zij zelf uit werkelijkheid en verbeelding had opgebouwd’.Ga naar eind8 Ik kan niet nalaten hier even te wijzen op het werk van Friedericy die zo'n twintig jaar na Kooij als bestuursambtenaar op Celebes werd geplaatst. Evenals de vrouw van Kooij werd hij gegrepen door de cultuur van de Boeginezen. Wanneer men het werk van deze schrijvers vergelijkt, valt op dat beiden een scherp oog hadden voor de zeden en gewoonten van de Boeginezen en hierover gedetailleerd verhaalden. Zo laat Friedericy zijn roman De laatste generaal (1947) als volgt beginnen: Toen I Base door de rijksraad van de kleine bergstaat Bontorihoe, een van Bone's zuidelijke vazallen, werd uitgeroepen tot aroe, was zij drie maanden zwanger. De oude vorst, een broeder van haar vader, was overleden en de keus was niet moeilijk geweest. Hij was kinderloos gestorven en al jaren lang had een ieder geweten, dat zij het zou zijn, die eens het grote, zwarte huis op vijfentwintig palen, gelegen in een nauw en duister dal, als meesteres zou betrekken. Bij de Boeginezen kon men aan de hoeveelheid palen onder het huis de status van de inwoners aflezen. Een ander gebruik was het om een adellijke vrouw, indien zij te paard reisde, op kussens te zetten. Hoe meer kussens, hoe hoger was haar rang. In de volgende passage uit het verhaal ‘I Madinra's vlucht’ uit de bundel Bij het hart van Indië van Marie van Zeggelen is ook kennis hieromtrent verwerkt: Onder het door elf palen gedragen huis zadelden de vrouwen in de nacht de kleine paarden. Er waren er niet meer dan zes, want de vorst en zijn volgelingen hadden de minst bruikbare dieren achter gelaten. Zes vrouwen zouden dus kunnen rijden, de anderen moesten te voet volgen. Die zes vrouwen waren de vorstin I Madinra, de datona, de drie | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
zoogmoeders en een slavin met de kleine La Pangeani. Hoog werden de kussens op de paarden gestapeld in getal naar ieder rang. Vijf kussens voor de vorstin, vier voor de datona, drie voor de zoogmoeders, twee voor de slavin. Het werk van beide schrijvers is van belang vanwege de verwerkte etnologische kennis. Maar het oeuvre van Friedericy is tevens vanwege literaire kwaliteiten interessant, terwijl de verhalen van Marie van Zeggelen veelal (nog) worden omschreven als ‘typische vrouwenboeken’. De periode op Celebes, haar mooiste tijd in Indië, is tevens een belangrijke inspiratiebron voor haar geweest. Veel van haar Indische werk gaat over Boeginezen en Boeginese toestanden, of over haar eigen ervaringen op Celebes. Persoonlijke observatie vormt de basis van nagenoeg al haar Indische boeken. Hierdoor bevatten veel van haar verhalen autobiografische elementen. In 1910 verscheen van de hand van Marie van Zeggelen haar eerste roman: De Hollandsche vrouw in Indië. Het boek beschrijft voornamelijk haar vrij eenzame, maar gelukkige verblijf op Celebes. Terecht vind ik dan ook de kritiek van Stokvis in De Locomotief van 6 januari 1911, waarin hij schrijft dat het woord ‘de’ in de titel vervangen dient te worden door ‘een’. De inhoud van het boek wordt veel beter weergegeven door de titel van de laatste, onlangs uitgegeven, herdruk van het werk: Indrukken van een zwervelinge. Dit is de oorspronkelijke subtitel.Ga naar eind9
In het werk van Marie van Zeggelen valt een duidelijke ontwikkeling te constateren. Ze is begonnen te schrijven vanuit een idealistische literatuuropvatting, op zoek naar het mooie en schone in het leven. Haar verhalen hadden meestal de inlanders en het inlandse leven tot onderwerp. Zij groeide naar een bewuste ethische bewogenheid toe. Via Nellie van Kol is ze met dit gedachtengoed en de bijbehorende kring van mensen in aanraking gekomen. Het waren vooral het echtpaar C.Th. van Deventer, het echtpaar H.H. van Kol, het echtpaar J.H. Abendanon, C. Snouck Hurgronje, Augusta de Wit, Marie van Zeggelen zelf en C. van Vollenhoven die het gezicht van deze groep bepaalden. Intensief hielden zij zich met de ethische ideologie bezig. In talrijke stichtingen en besturen die aan de ontwikkeling van land en volk van Indië hun bijdrage wilden leveren, ontmoetten zij elkaar. Het ethische denken hing nauw samen met de vraag welke | |||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
Een voornaam Boeginees huis
Boeginese kinderen. Ze inspireerden Marie van Zeggelen tot het schrijven van vele verhalen.
| |||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
houding ten opzichte van de inlandse bevolking moest worden ingenomen. Het streefde, in ieder geval in theorie, naar veranderingen op politiek, economisch en sociaal gebied. De ethici speelden met de gedachte van associatie. Zij propageerden het samenwerken van ‘blank en bruin’ om tot een emancipatie van de inlandse bevolking te komen. Marie van Zeggelen was van mening dat ‘Indië moest worden behouden tot Nederland er zijn taak volbracht had’.Ga naar eind10 Deze verandering in houding vond ook zijn weerslag in de Indische letterkunde. Al vanaf het begin van de negentiende eeuw vindt men het zogenaamde ‘ethische’ principe in de koloniale literatuur weerspiegeld. Aanvankelijk ging de koloniale literatuur vrijwel alleen over het Europese deel van de Indische samenleving.Ga naar eind11 De inlander kwam hierin alleen voor, voorzover hij deel uitmaakte van de Europese samenleving als bijvoorbeeld bediende of njai. Maar rond 1900 vormen de ethische ideeën een nieuwe stroming binnen de politiek en gingen ook schrijvers zich meer en meer voor het inlandse deel van de bevolking interesseren. Dit kwam tot uiting in het feit dat de inlander in romans een eigen identiteit kreeg. Auteurs verplaatsten zich in ‘de andere wereld’ en gingen vanuit dit perspectief schrijven. Het schrijven vanuit dit perspectief was een prima middel om begrip voor en verandering van het lot van de autochtone bevolking te bepleiten. Bij de eerste druk van het kinderboek De gouden kris van Marie van Zeggelen schreef Nellie van Kol in 1908 dat dit boek uniek is ‘in de kinderliteratuur wegens de stof die het behandelt. Een kinderboek waarin Boegineezen en Boegineesche toestanden de hoofdrol vervullen en overheerschend zijn, bestaat er in onze kinderliteratuur nog niet.’ Professor C. van Vollenhoven, grondlegger van het adatrecht, schrijft in het voorwoord bij de tweede en derde druk dat ‘dit iets anders is dan Max Havelaar of De Godin die wacht - verhalen waarin Indië nog niet van den Inlander uit, maar van den westerling uit wordt bekeken. Juist door deze trek past de jonge literatuur, die zoo gelukkig door De gouden kris werd ingezet, volkomen bij de jongste inlanderpolitiek.’ Er wordt hier, maar ook elders, ten onrechte gesteld dat De gouden kris iets geheel nieuws in de Indische literatuur zou zijn. Alsof hier voor het eerst vanuit de perceptie van de inlander wordt geschreven. Niet alleen is dit al het geval bij andere schrijvers,Ga naar eind12 maar ook Marie van Zeggelen heeft al eerder op deze wijze geschreven. Haar gehele bundel Jong Java's lief en leed (1904) en de meeste verhalen uit de bundel Onderworpenen (1908) waren op deze wijze geschreven. | |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
De letterkundige gevolgen van de ontwakende politieke interesse van Marie van Zeggelen waren niet al te groot. Al in haar vroege werk was de schoonheid van het inlandse leven het uitgangspunt geweest. De koloniale verhoudingen waren er in gesignaleerd maar niet ter discussie gesteld. Hooguit werd er gesuggereerd dat de overheersers bepaalde verplichtingen ten aanzien van de overheersten hadden. Ethische bewogenheid gaat in haar werk echter meer en meer op de voorgrond treden. Vanuit een moreel denken komt zij tot ethisch handelen. In steeds minder bedekte vorm komt zij op voor ‘de jongste inlander politiek’. Haar Indische werk dat in Nederland is geschreven, kenmerkt zich door een open taalgebruik. Veelvuldig maakt ze gebruik van woorden als ‘ethisch’ en ‘idealisme’. In de romans Koloniaaltje (1919) en Din en Aroe naar het land van beschaving (1922) werkt een onbaatzuchtig en dapper bestuursambtenaar in harmonie met de inlandse leiders. De tijd en het feit dat zij nu in Nederland woonde, hebben er vermoedelijk toe geleid dat ze vrijer over de Indische politiek en problematiek schreef. Maar meer nog speelt hier dat ze vanuit haar morele denken naar een politieke keuze was toegegroeid. Een keuze die ze bij haar eerste werken nog niet had gemaakt.
Interessant is het wellicht om in dit artikel kort in te gaan op haar relatie met haar man, de militair Kooij. Waren de echtelieden de twee gezichten van de ethische Januskop, of werd hun scheiding in 1921 mede veroorzaakt door het uiteengroeien van hun ideeën aangaande de Indische politiek? Marie van Zeggelen hield absoluut niet van ‘militairisme’, zowel niet van het sfeertje als van de krijgsverrichtingen zelf.Ga naar eind13 Zij heeft dit, zeker toen zij weer in Nederland woonde, niet onder stoelen of banken gestoken; ze schreef er regelmatig artikelen over. Dat wil echter niet zeggen dat zij militair ingrijpen zonder meer afkeurde. Zij, en met haar vele andere ethici, meenden dat militair ingrijpen soms gerechtvaardigd was. Want voordat aan de verheffing van de inlanders gewerkt kon worden, moest er een zekere orde gecreëerd zijn. In De Hollandsche vrouw in Indië schreef Marie van Zeggelen het volgende: Een krantenartikel waar verder veel waars in stond, dat ik laatst las, komt mij nu weer te binnen. ‘Het militairen element komt overal op den voorgrond. Zelfs als civiel gezaghebbers zetten ze maar officieren neer en dan wordt er | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
maar op “losgehakt”.’ Hier [op Celebes, GF] is niet op ‘losgehakt’, waarlijk niet. Er is hier opgebouwd... O, soms door anderen weer afgebroken! Maar toen is er weer opgebouwd door mijn man met voorzichtige handen, hij is streng geweest, maar niet ruw.Ga naar eind14 Ik sluit niet uit dat zij, in tegenstelling tot haar man, in de loop der jaren steeds meer is gaan twijfelen aan het belang van de militaire acties voor de inlandse bevolking. Want het is vooral in haar vroege werk dat zij zichzelf trots beschrijft als vrouw van de ‘Toean Besaar’.
In haar letterkundig werk komt een heel andere kant van haar, namelijk haar grote sympathie voor vrouwenemancipatie, veel minder duidelijk naar voren. Hoogstens kan men constateren dat er vaak sterke vrouwenkarakters in haar boeken figureren. Buiten haar literair werk heeft zij zich wel hiermee bezig gehouden. Ik wil ook hier zijdelings op ingaan, aangezien ik meen dat deze sympathie niet geheel los gezien kan worden van haar ethische overtuiging. Immers zowel de voorstanders van vrouwenemancipatie als de ‘inlandervrienden’ streefden naar de ontwikkeling en de emancipatie van een bepaalde bevolkingsgroep. Samen met mevrouw Nittel-de Wolff van Westerrode verzorgde Marie van Zeggelen vanaf 1913 enige tijd een bijblad van het Bataviaasch Nieuwsblad: ‘de vrouw in Indië’. Het was bedoeld als wekelijks orgaan van de ‘Vereniging voor Vrouwenkiesrecht’. In december 1908 was door deze vereniging een eerste bijeenkomst tot bespreking van het Europese vrouwenkiesrecht in Indië georganiseerd. Marie van Zeggelen heeft op deze avond een lezing over vrouwenkiesrecht gehouden. Ook heeft zij vanuit Indië haar bijdrage geleverd aan de Nederlandse tentoonstelling: ‘De Vrouw, 1813-1913’. Van haar kwam het idee om als bijdrage uit de koloniën ‘een Indisch huis op ware grootte na te bootsen. Een Indisch huis uit den tegenwoordigen tijd, waarin men de Europeesche vrouw zal kunnen zien, te midden van hare bedienden.’Ga naar eind15 Op heel Java hield ze lezingen om voor het project geld in te zamelen. De heer en mevrouw Van Deventer verzorgden de verdere organisatie van ‘Het Huis’ in Nederland. Maar ook aan de ontwikkeling van de inlandse vrouw werd door haar aandacht besteed. Marie van Zeggelen was onder andere actief betrokken bij de oprichting van het ‘Studiefonds tot Opleiding van Vrouwelijke Inlandsche Artsen’ in 1912. Presidente van deze | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
vereniging werd Charlotte Jacobs, secretaresse Marie van Zeggelen. Als redactrice en journaliste in Nederland heeft Marie van Zeggelen wel over de positie van de vrouw geschreven. Onder andere verschenen er artikelen in het indertijd bekende dames-weekblad De Hollandsche Lelie waar ze van 1916 tot 1919 de redactie van voerde.
Als we de Indische periode van Marie van Zeggelen overzien, kunnen we stellen dat zij in 1890 naar Indië vertrok als echtgenote van een KNIL-officier, maar dat zij naar Nederland terugkeerde als een schrijfster die haar eigen, ethisch gekleurde, ideeën over Indië gevormd had en deze, op een voor groot publiek begrijpelijke wijze op papier zette. Voor haar was taal zowel doel als middel. Via korte toneelstukken, artikelen, gedichten en romans, leverde zij een bijdrage aan de kennis en de beeldvorming over de samenleving in Nederlands-Indië.
Haar interesse voor Indië lijkt in de loop der jaren te zijn afgenomen. Wellicht was de kolonie voor haar als inspiratiebron uitgeput. Tot 1928 bestaat haar oeuvre vooral uit werk dal, hetzij direct, hetzij indirect, Indië tot onderwerp heeft. Hierna richt zij zich vooral op het schrijven van historische romans. In 1946 verscheen nog een biografische roman van haar hand over de Javaanse regentendochter Kartini en in 1951 publiceerde zij de Indische roman Oude glorie, welke zich in het oude Atjeh afspeelt. Hoe de schrijfster op latere leeftijd, ze overleed in 1957, over de politieke veranderingen in Indië dacht, vertellen deze werken ons helaas niet. Voorzover na te gaan, is er slechts één ander werk uit die tijd dat Indië tot onderwerp heeft. Het betreft een gedicht, geschreven in augustus 1945, dat naar mijn weten nog niet eerder in druk verschenen is. Mijn artikel wil ik met dit gedicht besluiten. | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
Insulinde
'k Zie Uw hooge palmen rijzen
Insulinde, land van licht!
'k Zie Uw bergen en ravijnen
Uwe wonden trotsch en dicht!
'k Zie Uw volk, zacht en donker
Eeuwig aan zijn grond gehecht
'k Zie, hoe 't met ons wordt vertreden
Door een ander volk geknecht.
Wat zal't hart nu weder schouwen
Als de stond der vrijheid naakt?
Wat zal't oog zien als het weder
Uit den boozen droom ontwaakt?
Zullen we onze lieven vinden?
Of... zijn zij reeds heengegaan?
Insulinde, geef ons antwoord
Leer ons 't Godsgericht verstaan!
Leer ons, rijzend als Uw palmen
Ons verheffen boven d'aard
Hopend wachten, wachtend bidden
Dat het lot hun heeft gespaard.
Insulinde, 'k zie Uw bergen
'k Zie Uw wonden trotsch en dicht
'k Zie Uw volk, zacht en donker
Insulinde, geef ons licht!Ga naar eind16
| |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
Gervaise Frings (1966). Studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Doctoraalscriptie 1989 gewijd aan de schrijfster Marie van Zeggelen. Is momenteel P.R.-assistent bij veilinghuis Christie's. |
|