Indische Letteren. Jaargang 5
(1990)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||
Een lofdicht op een Indonesische vrijheidsstrijder uit de zeventiende eeuw
| |||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||
Izak David du Plessis (1900-1981)
Opdracht en handtekening van Du Plessis
| |||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||
boeiend verhaal tevoorschijn, en mocht ik ontdekken dat de dichter zelfs op het gebied van de Indische letteren belangrijk werk heeft gepubliceerd. Zijn ‘Balinese kwatrijnen’ zijn de vrucht van een bezoek aan Java in de jaren dertig. De reden van dit verblijf op Java door de Zuidafrikaanse dichter is een heel bijzondere, als men in aanmerking neemt dat hij in het geheel géén persoonlijke of familiebetrekkingen met Indonesië zelf had. | |||||||||||||||||||||
LevensloopDu Plessis wordt op 25 januari 1900 geboren in Philipstown bij Kaapstad als telg van een vooraanstaande familie. Hij is aanvankelijk werkzaam in het onderwijs en de journalistiek en gaat op latere leeftijd letterkunde studeren aan de universiteit van Kaapstad. Daar raakt hij gefascineerd door de Maleise samenleving aan de Kaap, bestaande uit verre nazaten van Indonesische slaven, die in de zestiende eeuw door de VOC in grote getale naar Zuid-Afrika werden gezonden. Maar niet alleen slaven, ook een aantal politieke bannelingen, waarvoor verbanning binnen de Indonesische archipel niet afdoende werd geacht. Het leven van die Kaapse Maleiers, zoals zij officieel worden genoemd, hun zeden en gewoonten met nog sterk Indonesische verschijningsvormen, en niet in de laatste plaats hun Maleise Liederskat leveren hem de stof voor zijn dissertatie in 1935, onder de titel Die bijdrae van de Kaapse Maleier tot die Afrikaanse volkslied. Een studie die later zal worden gevolgd door Die Maleise Samenlewing aan de Kaap en onder meer een bloemlezing van volksliedjes onder de titel Maleise Liederskat. Du Plessis wordt later ‘commissaris voor kleurlingenaangelegenheden’ maar verwerft zich in de eerste plaats een blijvende plaats in de Zuidafrikaanse letterkunde met zeventien dichtbundels en een aantal prozawerken. Hij is onder meer winnaar van de belangrijke Hertzog Prize. | |||||||||||||||||||||
De Kaapse MaleiersIn Kaapstad worden tot in de eerste helft van deze eeuw de aanduidingen ‘Maleier’ en ‘islamiet’ vaak lukraak door elkaar gebruikt. Ten onrechte, want de Kaapse Maleiers waren strikt genomen de afstammelingen van de Indonesische slaven en politieke bannelingen, die weliswaar vaak fanatiek islamiet, deel uitmaakten van een grote groep islamieten, waarvan ook een deel | |||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||
afkomstig was uit het vroegere Brits-Indië. Maar de Kaapse Maleiers zijn eeuwenlang de belangrijkste ‘buitenlandse’ volksgroep in Kaapstad geweest. Een groep met heel specifieke kenmerken waarvan de islamitische geloofsijver er één was. Du Plessis zelf omschrijft de groep in de jaren veertig, in zijn studie ‘The Cape Malays’Ga naar eind3 als volgt: ‘Even in Cape Town where the tendency to mix is much stronger than in Worcester, the dark Javanese type and the Amboinese are still to be seen.’ Een opmerkelijke constatering, want de import van slaven uit Indonesië wordt in de tweede helft van de achttiende eeuw stopgezet, maar tot die tijd komen er vanaf 1672 op gezette tijden grote scheepsladingen, door de VOC geleverde, slaven in Kaapstad aan. Van 1710 af worden de ladingen meestal vergezeld van persoonsbeschrijvingen van vooral de politieke bannelingen, die door de machthebbers in Batavia naar Zuid-Afrika worden gezonden. Uit die persoonsbeschrijvingen valt op te maken dat in de jaren 1725, 1737 en 1749 vooral politiek verdachte figuren werden heengezonden. De gewone slaven worden in de regel aanvankelijk ingezet bij de ontginningswerkzaamheden, de aanleg van wegen, en de bouw, maar gaandeweg komen de Indonesiërs als huisbedienden in zwang bij de Zuidafrikaanse boeren. In 1715 maken de Indonesische slaven al tien procent uit van het totale slavenbestand. Op 28 september 1767 wordt blijkens een publikatie in het Daghregister van Batavia de uitvoer van slaven naar Zuid-Afrika verboden door de Raad van Indië. Hoewel een betrekkelijk groot aantal politieke bannelingen na het uitzitten van hun straf terugkeert naar Batavia, vormt de rest van de Indonesiërs toch een bijzondere bevolkingsgroep, die in de jaren veertig van deze eeuw is aangegroeid tot 35.000 zielen. Hun spreektaal is in de loop der eeuwen het Afrikaans geworden. De tweede taal van de Kaapse Maleier wordt Arabisch - de taal van moskee - want, zoals ik al schreef, de groep leeft naar streng islamitische normen. Maar zelfs het Afrikaans van de groep is nog steeds doorspekt met Indonesische woorden, mas kawin, mata gelap en selamat jalan, om maar enkele voorbeelden te geven. Zelfs een aantal aardrijkskundige namen rond Kaapstad verraden zonneklaar hun Indonesische ‘afkomst’. Zo heet een kaap in zee nog altijd Batu gila en een bepaald stuk strand - hoe kan het ook anders - Pasir putih. De echte Kaapse Maleier omschrijft Du Plessis met de volgende verschijningsvormen: ‘small in stature with an olive skin which is sometimes yellowish, light brown or cinnamon-coloured; has a | |||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||
flattish face, high cheekbones, black (slightly slanting) eyes, a small nose, wide nostrils, a large mouth, hands and feet small and delicately formed, thin legs, coarse, straight black hair and a sparse beard.’ De gedichtenbundel De vlammende Fez die in 1942 werd gepubliceerd bevat maar liefst veertien gedichten over de Maleise gemeenschap van de Kaap. Enkele titels: ‘In de Slamse’ [= islamitische] buurt’, ‘Ramadan’, ‘Karamat’ en ‘Doekoen’.Ga naar eind4 Het is zonder meer duidelijk dat bij Du Plessis deze groep afstammelingen van Indonesische slaven een belangrijke plaats in zijn werk inneemt. | |||||||||||||||||||||
Sjech JoesoefDe meest prominente politieke banneling, en in zekere zin de ‘vader des vaderlands’ van de Kaapse Maleiers, is Sjech Joesoef geweest, een Makassaarse vorstenzoon en islamitisch priester. Hij leidde vanaf 1646 in Bantam vele jaren achtereen een opstand tegen de VOC. Vlekke schrijft over Sjech Joesoef dat hij ‘door het volk, in Batavia zo goed als in Bantam, als een heilige vereerd werd’. Als de VOC uiteindelijk via een list de hand op hem weet te leggen, wordt hij enkele jaren gevangen gehouden in het Kasteel van Batavia, maar weet hij zelfs vanuit de gevangenis nog grote invloed uit te oefenen op de opstandige Bantammers. De Heren Zeventien geven dan opdracht hem als politieke banneling naar Ceylon te zenden, maar omdat men zelfs dáár bang is voor een bevrijdingsactie van Makassaarse kapers, besluit men hem in 1693 naar Kaapstad te zenden. Met een gevolg van 48 personen arriveert hij in Kaapstad waar hij met veel egards wordt ontvangen door gouverneur Willem Adriaan van der Stel, die hem, meteen na aankomst, een groot aantal voorrechten schenkt. In de zes jaar dat hij en zijn volgelingen in Kaapstad verblijven, wordt hij in Zuid-Afrika de grondlegger van de Islam, en nog steeds is de plaats waar hij destijds werd begraven - in de duinen van Zandvliet - het belangrijkste bedevaartoord voor de moslims van de Kaapkolonie. In de achttiende eeuw wordt het stoffelijk overschot overgebracht naar Indonesië waar het zou zijn bijgezet in een graf bij Bonto-Biraeng op Sulawesi. Na het overlijden van Sjech Joesoef in 1699 is zijn gevolg nog vijf jaar in Kaapstad gebleven, en daarna vermoedelijk naar Indonesië teruggekeerd. Terugblikkend kan men concluderen dat Sjech Joesoef en zijn | |||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||
Kaapse Maleier (tweede helft negentiende eeuw). Let op gevlochten ‘Tangeranhoed’ en de houten klompjes.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||
groep meer dan tien jaar lang met grote geloofsijver de moslimleer hebben verbreid onder de vele duizenden Indonesische slaven, die zich inmiddels contrecoeur in Zuid-Afrika hebben gevestigd. De geschiedenis van Sjech Joesoef heb ik vooral enige aandacht gegeven, omdat die in het werk van Izak du Plessis nog een belangrijke rol zal spelen. | |||||||||||||||||||||
Du Plessis en IndonesiëDe grote interesse in de groep Kaapse Maleiers van de Zuidafrikaanse dichter is er kennelijk één geweest, die diep gezeten moet hebben en vooral langdurig is geweest, want het is telkens dié groep die in zijn omvangrijk poëtisch oeuvre terugkeert. In de jaren dertig bezoekt Du Plessis Java, naar ik aanneem om een studie te maken over de wortels van de gewezen slaven, en waarschijnlijk om Maleis te leren. Immers, uit zijn eerder genoemde publikatie uit 1944 The Cape Malays blijkt uit de hoofdstukken ‘customs and traditions’ dat hij die taal machtig is. Zijn publikatie over dat bewuste verblijf in Indonesië, getiteld Hart van Java uit 1942 heb ik helaas niet kunnen traceren. Maar duidelijk is wel dat de Indonesische connectie van Izak du Plessis de fascinatie is geweest voor de nazaten van Indonesische opstandelingenleiders, en de ‘gewone’ groep huis-, tuin- en keukenslaven. In het werk van Du Plessis is die Indonesische connectie op drie punten evident aanwezig. In de eerste plaats in een aantal gedichten met een Indonesisch decor welke verspreid te vinden zijn in de veertien bundels die hij publiceerde. Ik citeer hier een tweetal: Skemering
Die klapperboom se fyn swart are
Sprei deur die rooi huid van die lug.
Diep tussen die wáringinblare
Stort vreemde voëls uit hul vlug.
Wajang koelit
Toe Java jonk was, het daar ook
Oor sulke doeke skaduwees gegly,
En elke nuwe flikkerende spook
Kon dalangs uit die Râmâjana kry.Ga naar eind5
Maar nog interessanter is de bundel Terugblik uit 1967. Kern daarvan vormt het middengedeelte, genaamd ‘Pantoens’, een vertaling uit het Indonesisch van dertig pantuns, die door Du Plessis als volgt worden omschreven: In die Maleise Argipel word die pantoen gebruik om 'n liefdesverklaring te doen, om te terg, as wiegeliedjie en om by sekere opvoerings met begeleiding gesing te word. By | |||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||
sulke openbare opvoerings is daar dikwels mededinging wanneer pantoen teen pantoen gestel word. Hoewel die eerste deel nie noodwendig betekenisverband met die tweede hou nie, word dit soms deur binnerym en altyd deur eindrym daaraan gekoppel en dien dit as inleiding tot die hoofgedagte in die derde en vierde reël.Ga naar eind6 Het leek mij een aardige gedachte om van een tweetal pantuns, naast de herschepping van Du Plessis, de oorspronkelijke Indonesische tekst te geven alsmede een courante Nederlandse vertaling. Ik schrijf nadrukkelijk ‘herschepping’ omdat de vertalingen van Du Plessis nogal vrij zijn, maar waarbij toch sterk de hand wordt gehouden aan het voorgeschreven aantal lettergrepen, en rijm en assonantie in de regel uitstekend zijn.
De vertaling van Du Plessis is de volgende: Hoe wil jy 'n lig laat brand:
Leë lantern sonder pit?
Waarom glimlag, en jou hand
Vreugdeloos in myne sit?
Nog een voorbeeld:
De vertaling van Du Plessis luidt: Laat dié lendekleed van sy
Langs die oewer as jy baai.
Hierdie spel van jou en my:
Sal dit by die dood gaan draai?
| |||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||
Ik wil verder geen oordeel uitspreken over de bewerking van Du Plessis, omdat zoiets buiten het beoogde doel van deze korte kennismaking met de Zuidafrikaanse dichter valt. Persoonlijk vind ik dat Du Plessis van de pantun weer het gewone volksliedje maakt dat het bedoelt te zijn. Overigens hebben de Zuidafrikaanse dichters in dat opzicht een traditie op te houden want hun ‘slampamper-liedjes’ zijn een bepaald genre geworden in de Zuidafrikaanse dichtkunst. Hoe het ook zij, de dertig pantuns zijn een speels en waardig eresaluut aan de voorvaderen van de Kaapse Maleiers. | |||||||||||||||||||||
Een lofdicht op het verzet tegen de VOCDe derde maal dat er duidelijk sprake is van een Indonesische connectie in het werk van de Zuidafrikaan is een lang episch gedicht gewijd aan de meest prominente voorvader van de Kaapse Maleiers, de al eerder genoemde Sjech Joesoef, gepubliceerd in 1970. Het gedicht, van ruim driehonderd versregels, heeft als titel Sjeg Joesoef (Nationale Boekhandel Beperk, Kaapstad 1970), is voorzien van een historische inleiding en een Woordverklaring, waarin ruim dertig Indonesische woorden en begrippen worden verklaard en toegelicht. Het is een lofdicht geworden op de vorstenzoon, Sjeg Joesoef, die van Goa op Sulawesi naar Bantam trekt om daar de wapens op te nemen tegen de VOC, en het begint met een terugblik van de verbannen volksleider op zijn jeugd in Goa: [...] maar my land
Bly vér en onbereikbaar, want die Goewerneur
Neem van die Here Sewentien sy bevele,
En húlle los my nie. Hier sal ek sterwe
Waar die wit vlug van seevoëls oor die duine
My in gedagte na die sawahs voer
Van my groen land.
Mijmerend over zijn kinderjaren en het verzet tegen de machthebbers, schrijft Du Plessis' alter ego: Al is 'n vreemde land hoe goed vir my,
Deur sy gewoontes word ek lamgeslaan
En dwing ek terug na dinge wat ek ken:
Na stemme in die kampong as die geur
Van frangipani deur die skemer sprei
En kinders groot-oog na die stories luister
Van pontianaks in die donker bome.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||
Groen eiland waar ek in die skaduwee
Van waringings kon sit en luister
Na klokgeluide van die gamelan
En sien hoe danseresse met hul soepel vingers
Legendes uit die vroeë tyd vertel:
Vir jou, maar nie vir jou alleen nie, was die stryd.
Makassar, moeder van my eie mense,
Bantam se onderwerping was ook joune.
Saam moes ons optrek, saam voor hulle swig.
Toe Agoeng my gevra het vir my steun
Teen Holland, het ek hom gehelp
Na een verslag over de verloren strijd tegen de machthebbers in het Kasteel van Batavia, concludeert de verteller: Maar die Kompanjie
Wat sterker word en nou so stewig staan,
Se tyd is ook gemeet. Die dag sal kom
Wanneer die Here Sewentien se greep
Op Java en Makassar sal verslap
Totdat ons loskom; en die land
Soos in die dae van ons vadere
Vir ons die skatte gee wat keer op keer
Die vreemdeling getrek het, maar wat hy,
Wanneer sy kringloop klaar is, weer moet los.
Mediterend over zijn komende dood laat de dichter Sjech Joesoef in zijn verblijf bij de Makassaarse duinen bij Kaapstad (nog steeds de huidige naam) schrijven: Die meeue ken my nou, eet uit my hand
En weef hul sneeupatrone oor die duine.
So sal hulle later oor my kramat swewe
En afkyk op die pelgrims van die Suide.
Hier sal die miang van my mense brand,Ga naar margenoot+
Sy soet geur oor die Kaapse Vlakte sprei.
Na zijn overlijden in 1699 is de kramat (= heilig graf) van Sjech Joesoef de belangrijkste bedevaartplaats geworden van de moslim gemeenschap in en rond Kaapstad. Als Du Plessis het gedicht publiceert is hij zeventig jaar en het is tevens de laatste publikatie waarin Indonesië een belangrijke rol speelt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||
Tien jaar geleden - ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag - maakt de dichter een selectie uit zijn omvangrijke werk, die onder de titel Mens en Ster in Kaapstad verschijnt.Ga naar eind9 Het lange gedicht ‘Sjeg Joesoef’ (helaas, nu zonder de noten en historische inleiding) neemt hij daar in op. Aangezien Du Plessis in een voorwoord van de verzamelbundel verklaart, dat hij bij deze selectie toch veel van zijn werk heeft moeten laten vallen, lijkt het aannemelijk dat hij het heldendicht op de vorstenzoon uit Goa een belangrijke plaats toekende in zijn gehele oeuvre. Du Plessis overlijdt op 11 december 1981. In de Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur wordt gesproken over zijn ‘voorliefde voor exotische thema's’. Maar zo'n kwalificatie verdient toch een toelichting. Ik meen dat zijn grote liefde voor, en betrokkenheid bij de Maleise Samenlewing aan die Kaap (vervolgstudie op zijn dissertatie) hem destijds op het spoor van Indonesië en de Indonesische cultuur heeft gezet. Het volgen van dit spoor heeft sterk meegesproken in een drietal aspecten van zijn werk, die ik de revue heb laten passeren, te weten: een aantal kwatrijnen over mens en natuur in Indonesië, de vertaling van de dertig Maleise pantuns, en het heldendicht op één van de vroegste Indonesische vrijheidsstrijders. Vooral dat laatste gedicht bevat zoveel sterke passages dat vertaling in de Bahasa Indonesia op zijn plaats zou zijn.
N.B. Met dank aan het Suid-Afrikaans Instituut, Amsterdam, in wiens bibliotheek een groot deel van het werk van Du Plessis is te raadplegen. |
|