| |
| |
| |
Maurits Ver Huell en zijn reis door het voormalige Nederlands-Indië aan boord van het linieschip ‘Admiraal Evertsen’ in de jaren 1816-1819
L.M. Akveld
Begin 1816 ontmoet Maurits Ver Huell de Indische archipel: een marine-officier ‘met de teekenpen in de eene, en de noodige werktuigen tot het verzamelen van voorwerpen uit de natuurlijke historie in de andere hand’ komt terecht in een wereld, die hem met grote verwondering en nieuwsgierigheid vervult. De uitbundige planten- en bomenrijkdom in dat verre tropische land, de gewoonten en gebruiken van zijn bewoners, de rijk gevarieerde dierenwereld: Ver Huell ondergaat overweldigende impressies. Begiftigd met een redelijk tekentalent en in zijn jonge jaren met nadruk gewezen op de natuur om hem heen, gaat hij in Indië bijna hartstochtelijk aan de slag om die impressies vast te leggen. Hij maakt potloodschetsen en tekeningen in Oostindische inkt van alles dat hij ziet, wanneer hij maar enigszins de gelegenheid heeft. En hij verzamelt, systematisch, zoveel mogelijk natuurhistorische specimina en cultuurhistorische voorwerpen. Rupsen, poppen en volgroeide exemplaren van vlinders, bloemen en vruchten, vissen, slangen, vulkanische gesteenten. Maar ook wapens, kledingstukken en zelfs godsdienstige beelden van de volken die hij in de archipel ontmoet. Geen middel laat hij onbenut om het beeld van de voor hem nieuwe Indische wereld vast te houden. Hij kijkt in de jaren 1816-1819 zó goed om zich heen en doet zóveel indrukken op, dat hij daarover jaren later een reisverslag in twee delen kan schrijven: Herinneringen van eene reis naar de Oost-Indiën (Haarlem 1835/1836), en ruim honderd aquarellen kan maken. En dat
| |
| |
ondanks het feit dat heel zijn kostbare bezit aan schetsen en zijn volledige natuur- en cultuurhistorische verzameling mèt het schip waarop hij naar Nederland terugreisde in de Indische Oceaan was verdwenen.
De meer dan ruime aandacht die Ver Huell in het boek over zijn reis door de archipel besteedt aan zijn kennismaking met de natuur en de cultuur van Indië doet bijna vergeten dat hij zijn reis maakte aan boord van een Nederlands marineschip, onderdeel van een eskader dat door de Nederlandse regering met een politiek-militaire opdracht naar de Oost was gezonden.
Nederland was in de jaren 1790-1815 meegesleurd in de veranderingen die in Europa met grote snelheid optraden. In 1793 was de Republiek in oorlog geraakt met Frankrijk. Er kwam een Franse militaire inval, de Republiek met een Oranje als stadhouder werd de Bataafse Republiek. De oorlog met het ter zee oppermachtige Engeland en de bestuurlijke en organisatorische veranderingen in Nederland, dat in 1806 het Koninkrijk Holland werd onder een broer van keizer Napoleon en in 1810 een provincie van Frankrijk, had de kracht van de Nederlandse oorlogsvloot aangetast.
De Verenigde Oost-Indische Compagnie, die twee eeuwen lang in Indië militair en politiek de scepter had gezwaaid, had op 31 december 1799 opgehouden te bestaan. Dat alles had grote invloed gehad, ook in Indië. Nederland was de greep op zijn bezittingen in de Oost steeds meer kwijtgeraakt. In 1806 dwong een Engelse marine-eenheid onder schout-bij-nacht Pellew de laatste maritieme verdedigingsmiddelen in de Oost, een eskader van acht oorlogsschepen onder bevel van schout-bij-nacht Hartsinck op de knieën. In september 1811 namen de Engelsen Java in, het hart van de Nederlandse bezittingen in de Indische archipel. Ook de buitengewesten krijgen Engelse bezettingen.
Op 13 augustus 1814 krijgt Nederland op grond van de bepalingen van de Conventie van Londen op papier het gezag over de Indische archipel weer in handen. De feitelijke omstandigheden waren op dat moment in de Oost nog wel wat anders. Op tal van plaatsen, op Java en op de Molukken, oefenden Engelse autoriteiten nog steeds het gezag uit. Elders hadden plaatselijke vorsten het gezag in handen. Wat lag meer voor de hand voor de Nederlandse regering dan een snelle overname van het gezag uit Engelse handen en een herstel van de banden met de vele lokale machthebbers, waarmee ook de Oost-Indische Compagnie goede contacten had gehad.
| |
| |
Toch duurde het nog tot oktober 1815 voordat er daadwerkelijk actie werd ondernomen. In de periode daarvoor waren de politici uitgekozen die in Indië de draden van het Nederlandse gezag weer zouden gaan oppakken. En het had nogal wat moeite gekost om een eskader oorlogsschepen bijeen te brengen, het machtsmiddel bij uitstek in een gebied zó vol eilanden; in de voorgaande decennia van oorlog en Franse bezetting waren de kwaliteit van de oorlogsschepen en hun aantal als gevolg van slecht onderhoud en verwaarlozing nogal teruggelopen.
Maar in de herfst van 1815 lag er een eskader in Den Helder. Het bestond uit de linieschepen ‘Admiraal Evertsen’, ‘Amsterdam’, ‘De Ruyter’ en ‘Brabant’, het fregat ‘Maria Reigersbergen’ en de korvetten ‘Iris’ en ‘Spion’. Bevelhebber van de eenheid was schoutbij-nacht A.A. Buyskes. In Indië zou hij ook een politieke taak krijgen. Als commissaris-generaal zou hij het gezag in de archipel van de Engelsen gaan overnemen. Aan boord van de vloot waren zijn twee collega-commissarissen-generaal: G.A.G.P. baron Van der Capellen en C.Th. Elout.
Ver Huell's plan was om aan boord van één van de schepen van het eskader naar Indië te gaan. In Nederland was hij na de val van Napoleon om politieke redenen als marine-officier op non-actief gesteld. In de Oost, ver weg van de hem niet welgezinde marineleiding in Den Haag, hoopte hij met steun van politieke vrienden weer in actieve dienst te kunnen treden. Helaas, het plan lukte niet. Toen hij in Den Helder arriveerde om zich in te schepen op één van Buyskes' eenheden, was het eskader al vertrokken. Het was niet de eerste tegenslag in zijn leven, dat achtentwintig jaren eerder begon.
Maurits - zijn roepnaam - Ver Huell werd op 11 september 1787 als Quirinus Maurits Rudolph in Zutphen geboren. De Ver Huells behoorden tot de Gelderse adel. De familie had in de achttiende eeuw tal van hoge ambtenaren en officieren van leger en zeemacht aan Nederland geleverd. Maurits bracht zijn jeugd afwisselend door in Doesburg, waar zijn ouders woonden, in het huis van zijn grootouders van moederskant, burgemeester Staring en zijn vrouw, in Zutphen, en op het Ensering, een klein buiten van grootvader Staring in Vorden.
Al op jonge leeftijd bleek Maurits aanleg te hebben voor tekenen. Zijn ouders lieten hem tekenles nemen in Zutphen en zorgden ook verder voor een goede scholing. Daarnaast stimuleerde Maurits' moeder zijn belangstelling voor de natuur als wonderbaarlijk
| |
| |
1. Portret van luitenant ter zee 1e klasse Maurits Ver Huell, ongeveer 24 jaar oud, waarschijnlijk gemaakt door de Hamburgse kunstenaar Christoffel Suhr. Pastel. (Gemeentemuseum Arnhem, inv. nr. GM 815.)
| |
| |
produkt van een machtige Schepper. Later in zijn leven noemt Maurits zich een ‘liefhebber meer dan een kenner der natuurlijke historie’, maar hij was toen toch uitgegroeid tot een in wetenschappelijke kringen gewaardeerd verzamelaar en onderzoeker van met name vlinders en insekten.
In de herfst van 1803 besloot Maurits dienst te nemen bij de marine, daarbij het voorbeeld volgend van onder anderen zijn oom Carel Ver Huell. Maurits vertrok naar Amsterdam en werd marinekadet aan boord van ‘De Hersteller’, een linieschip van de vloot van de Bataafse Republiek. Zijn oom Carel, schout-bij-nacht bij diezelfde vloot, hield een wakend oog op hem. In juli 1805 vergezelde Maurits zijn oom, toen die in opdracht van Napoleon Nederlandse marine-eenheden, bestemd voor de Franse invasievloot voor Engeland, overbracht van Duinkerken naar Boulogne. De jonge Maurits gedroeg zich dapper en inventief aan boord van de schoener ‘Crocodil’, toen dit vaartuig tijdens schermutselingen met Engelse vlooteenheden bij Kaap Gris Nez in moeilijkheden kwam. Maurits werd bevorderd tot luitenant ter zee der 1e klasse.
In 1807 vertrok Maurits aan boord van de marinebrik ‘De Vlieg’ naar Indië om H.W. Daendels, door Napoleon aangewezen als gouverneur-generaal en belast met de taak om de archipel uit Engelse handen te houden, in Tenerife op te halen en naar Batavia te brengen. Aan boord van de brik ontmoette Maurits J.Chr. Baud, toen nog een jong marine-officier, in later jaren een hoge ambtenaar en politicus in Nederland en Indië. Met hem sloot Maurits een vriendschap voor het leven. Voor de Braziliaanse kust wegvluchtend voor een Engelse vlooteenheid, verloor ‘De Vlieg’ zijn twee masten. Onder een noodtuig bereikte de brik de haven van Bahia, waar de Nederlandse bemanning door de Portugese gouverneur werd geïnterneerd. Ver Huell tekende gedurende zijn tweeëneenhalfjarig verblijf in Bahia land, volk en dierenleven van de streek.
In 1810 was Ver Huell terug in Nederland. In het gevolg van zijn oom Carel, inmiddels vice-admiraal, vertrok Maurits dat jaar naar Hamburg, het hoofdkwartier van zijn oom als bevelhebber van de Franse marine-eenheden in Noord- en Oostzee. Hij was toen tot kapitein van de Franse marine bevorderd.
Toen in 1813 Napoleon van het Nederlandse politieke toneel verdween, was ook de rol van oom Carel, bewonderaar van de Franse keizer en persoonlijk met hem bevriend, uitgespeeld. De naam Ver Huell lag opeens slecht in politiek Den Haag en bij de jonge koning Willem I. Ook voor Maurits was er geen plaats meer
| |
| |
Kaartje van de Indische archipel, met de door Ver Huell gevolgde reisroute.
| |
| |
binnen de Nederlandse marine. Hij kwam op non-actief en ging terug naar zijn geboorteplaats.
De zee, onbekende landen en de actieve marine-dienst bleven Maurits echter trekken. In de loop van 1815 slaagde hij er met behulp van ‘voorname en achtenswaardige vrienden’ in om toestemming te krijgen zich als vrijwilliger met behoud van zijn inkomen als niet-actief-dienend officier in te schepen aan boord van de ‘Admiraal Evertsen’. Zoals gezegd ‘miste hij de boot’ in Den Helder. Daardoor niet uit het veld geslagen besloot Maurits om dan maar als passagier op een koopvaardijschip de reis naar Indië te maken. Het pinkschip ‘Aurora’ lag eind 1815 in Den Helder gereed om uit te varen naar de Oost met aan boord ambtenaren en hun gezinnen, en voorraden. Aan boord van dit schip maakte Ver Huell de overtocht naar Indië. Met het vertrek uit Den Helder beginnen zijn in 1835/1836 in druk uitgegeven herinneringen aan de reis die hij in de jaren 1815-1819 naar Indië maakte (zie kaartje).
Onderweg naar Batavia deed de ‘Aurora’, als in die tijd gebruikelijk, een aantal havens aan om levensmiddelen en vers water in te nemen. Ver Huell beschrijft zijn bezoeken aan die voor hem onbekende oorden in detail. Hij maakt er schetsen en verzamelt natuurhistorische objecten. De eerste aanloophaven is Porto Praya op het Portugese eiland São Tiago, één van de Kaap Verdische eilanden. Ver Huell verbaast zich over de algemene armoede daar. Eén van zijn mede-passagiers verkoopt zonder enige moeite zijn oude laarzen aan de militaire commandant ter plaatse. Kapitein Brandligt van de ‘Aurora’ slaat er voor weinig geld verse vruchten, kippen en schapen in, genoeg voor de reis naar Kaap de Goede Hoop. Daar aangekomen blijft de ‘Aurora’ een kleine maand in de Tafelbaai voor anker liggen. Ver Huell maakt uitstapjes in de wijde omgeving van Kaapstad en tekent naar hartelust. Wederom goed voorzien van verse voorraden vertrekt de ‘Aurora’ dan voor het laatste stuk van de reis naar Batavia.
Eerst wordt in zuidoostelijke richting gezeild tot op de hoogte van 45o Z.Br. en daarna wordt de koers verlegd in oostelijke richting tot voorbij de eilanden Amsterdam en St. Paul; vandaar gaat het in noordelijke richting op Straat Soenda af. In juni 1816 komt de ‘Aurora’ voor Anjer. Ver Huell is opgetogen: ‘Verrukkend schoon doet zich Java op. Van de kruinen der bergen tot aan het strand, daar de schuimende golven tegen de rotsen breken, is alles met weelderig geboomte overdekt. Schilderachtige rotsen, van allerlei vormen en grootte, liggen hier langs de kust.’ Die opgetogenheid zal
| |
| |
2. Het koopvaardij pinkschip ‘Aurora’ zeilt rond Kaap de Goede Hoop op weg naar de Valsbaai. Aquarel door Q.M.R. Ver Huell. (Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ Rotterdam, inv. nr. P2161/III.)
3. De koning van Gowa met zijn vrouwen, in de voorste sloep, en de kroonprins met zijn gevolg, in de sloep daarachter, zijn op weg naar de ‘Admiraal Evertsen’ voor een officieel bezoek. Aquarel door Q.M.R. Ver Huell. (Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ Rotterdam, inv. nr. P 2161/XII.)
| |
| |
hij de volgende drie jaren tijdens zijn verblijf in Indië niet meer kwijtraken. Steeds weer geeft hij daarvan uiting in zijn Herinneringen. Die getuigen trouwens ook van een bijna fotografisch geheugen van de auteur. Tal van details van zeer uiteenlopende gebeurtenissen weet hij zich haarfijn te herinneren. Ondanks het verlies van zijn dagboek en van zijn schetsen kan hij zich jaren later tal van topografische details nog zo goed herinneren, dat hij ze in zijn aquarellen kan verwerken: tempels, bruggen, watervallen, paleizen van sultans, kraters van vulkanen, enz.
Bij aankomst van de ‘Aurora’ op de rede van Batavia lagen daar al de ‘Admiraal Evertsen’ en nog een paar schepen van het eskader. Andere hadden door de slechte toestand van romp en tuig vertragingen opgelopen. Door tussenkomst van zijn oude vriend Baud krijgt Ver Huell de functie van eerste officier aan boord van de ‘Admiraal Evertsen’, onder bevel van kapitein ter zee Dietz. Deze krijgt opdracht om in Makassar, op het zuidwestelijk schiereiland van Celebes, vanouds een Nederlands steunpunt in de archipel, het gezag van de Engelsen over te nemen en de relatie van de plaatselijke machthebber, de koning van Gowa, te herstellen. Op 1 augustus 1816 vertrekt de ‘Evertsen’, met op Java geworven troepen aan boord, uit Batavia. In Soerabaja wordt een loods voor de tocht naar Makassar aan boord genomen en begin september komt de ‘Evertsen’ voor fort Rotterdam bij Makassar ten anker. De gezagsovername wordt geregeld wanneer de nieuwe Nederlandse gouverneur Kruythoff is gearriveerd. Er is blijkbaar vrij wat tijd beschikbaar om het nuttige met het aangename te kunnen verenigen. Ver Huell bezoekt de ruïnes van de stad Gowa, tempels en begraafplaatsen van de Boeginezen; hij gaat op krokodillenjacht en brengt een beleefdheidsbezoek aan de koning van Gowa, in wiens paleis hij op muziek en dans wordt onthaald; vergezeld van zijn dienaar Philidor, ‘een Bouginesche slaaf’, maakt hij van zijn verblijf in Makassar gretig gebruik om zijn collectie vlinders en insekten uit te breiden; hij vangt onder andere een Attacus atlas, een vlinder die de grootste spanwijdte van alle vlinders heeft; Ver Huell maakt (later) van het dier een juweel van een aquarel.
Aan het eind van het jaar 1816 vertrekt de ‘Evertsen’ uit Makassar. Terug in Soerabaja worden reparaties aan het schip uitgevoerd; de ‘Evertsen’ vertoont nogal wat mankementen en krijgt een nieuw roer, een nieuwe boegspriet en een andere grote steng. Voor een deel zijn deze zaken afkomstig van het linieschip ‘De Ruyter’, tegelijk met de ‘Evertsen’ uit Nederland vertrokken en
| |
| |
4. De linieschepen ‘Nassau’ en ‘Evertsen’ en het fregat ‘Maria Reigersbergen’ op de rede van Boeloekomba (Zuid Celebes). Aquarel door Q.M.R. Ver Huell. (Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ Rotterdam, inv. nr. P 2161/XXV.)
5. Een straatgezicht in Ambon. Aquarel door Q.M.R. Ver Huell. (Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ Rotterdam, inv. nr. P 2161/XXXIX.)
| |
| |
bij aankomst in Indië voor verdere dienst afgekeurd. Op 21 februari 1817 vertrekt Ver Huell aan boord van de ‘Evertsen’ uit Soerabaja, in het gezelschap van het linieschip ‘Nassau’ en het fregat ‘Maria Reigersbergen’. De marine-eenheid gaat op weg naar de Grote Oost, de Molukken, om ook daar het gezag van de Engelsen over te gaan nemen.
Ver Huell is zeer gelukkig bij het vooruitzicht dat gebied te gaan bezoeken.
Het was steeds een mijner vurigste wenschen geweest deze door de natuur zoo mild begiftigde gewesten te bezoeken en mij te overtuigen, of al het schoone, dat de reizigers daarvan verhalen, inderdaad waarheid is [...] ik stelde mij reeds alle die vooruitzigten levendig voor den geest, hoe ik daar door die Heerlijke dreven, met de teekenpen en werktuigen ter verzameling van voorwerpen uit de natuurlijke historie gewapend, in leedige uren rondwarende, stoffe genoeg zoude vinden ter bevrediging van mijnen lust voor deze stille uitspanningen [...]
Zó vredig zou Ver Huell's bezoek aan de Molukken niet verlopen. Tekenen zou hij er wèl: ruim veertig aquarellen zouden later het resultaat van zijn bezoek aan het gebied zijn. Op weg naar Ambon, het eerste reisdoel, werd Boeloekomba op het zuidoostelijk schiereiland van Celebes aangedaan; de echtgenote van Nicolaas Engelhard, één van de twee commissarissen die het gezag op Ambon van de Engelsen zouden gaan overnemen, was verslaafd aan sirih-kauwen en leed onder het gebrek van betel en sirih; Dietz wilde haar graag terwille zijn en liet Boeloekomba aanlopen.
Het gehele jaar 1817 zou het eskader in de Molukken verblijven. De opstand van Matulesia vereiste alle aandacht. Menigmaal werd gewapenderhand ingegrepen in een conflict, dat niet van wreedheid aan weerskanten was ontbloot. Het verhaal is genoegzaam bekend. Ver Huell, door het overlijden van Dietz en de zelfmoord van kapitein ter zee Sloterdijk van de ‘Nassau’ tot commandant van het eskader geworden, had in de acties een flink aandeel. Zijn verhaal over de opstand in zijn Herinneringen is in onze tijd een belangrijke bron voor de geschiedenis van de Ambonese opstand, die eindigde met de executie van opstandelingenleider Paulus Triago op een veldje bij fort Beverwijk op het eiland Noessa Laut.
Op een aantal plaatsen wordt het gezag officieel van de Engelsen overgenomen.
| |
| |
6. Op de veranda van het paleis van de sultan van Tidore voeren jonge vrouwen ter ere van Ver Huell's bezoek een dans uit. Ver Huell is nogal onder de indruk van hun hesjes, die ‘de schoonheid van den vollen boezem verhoogden’. Aquarel door Q.M.R. Ver Huell. (Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ Rotterdam, inv. nr. P2161/LV.)
7. De ‘Admiraal Evertsen’ in stormachtig weer in moeilijkheden in het vaarwater tussen Ternate en Halmaheira. Aquarel door Q.M.R. Ver Huell. (Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ Rotterdam, inv. nr. P 2161/LI.)
| |
| |
Op 30 december 1817 vertrekt de ‘Evertsen’ van Ambon in noordelijke richting. Ver Huell gaat op weg naar de sultans van de eilanden Ternate en Tidore om hen te bedanken voor de hulp die zij met hun troepen hebben geboden bij het bedwingen van de opstand op de Molukken. De bezoeken hebben het gebruikelijke verloop; Ver Huell wordt onthaald op festiviteiten met maaltijden en dansen in de paleizen van de vorsten; hij legt alles haarfijn in schetsen vast.
Zijn collectie natuurhistorische voorwerpen groeit gestadig. De sultan van Ternate schenkt hem vijftien paradijsvogels ‘van onderscheiden vreemde soorten, waaronder zich een zeer fraaye zwarte bevond, allen zeer goed bewaard in kokers van bamboes’. Dezelfde vorst trakteert Ver Huell en een aantal mede-officieren op een tocht naar de kraters van de vulkaan op het eiland. Op 10 februari 1818 gaan zij op weg voor een bezoek, dat in een kleine ramp had kunnen eindigen, omdat een paar onvoorzichtige officieren in één van de kraters dreigde te glijden. Het loopt allemaal goed af, gelukkig ook voor de prins uit het gevolg van de sultan die Ver Huell en de zijnen vergezelt. Ver Huell legt hem de woorden in de mond: ‘Waren de heeren in den krater gestort, de sultan had mij het hoofd voor de voeten gelegd!’
Tijdens het oponthoud bij Ternate en Tidore blijkt eens te meer de slechte toestand waarin de ‘Evertsen’ verkeert. In stormachtig weer komt het linieschip in grote moeilijkheden: het lekt als een mandje, er moet dag en nacht worden gepompt; de zeilen scheuren en vliegen uit de lijken; de achtermast is zó wrak, dat de ‘Evertsen’ nauwelijks op koers kan worden gehouden; goed zeemanschap van Ver Huell zorgt ervoor dat het schip niet op de kust van Halmaheira verongelukt.
Op 18 februari 1818 vertrekt de ‘Evertsen’ van Ternate om naar Soerabaja terug te keren. De reis gaat om de noordpunt van Celebes en dan door Straat Makassar in zuidelijke richting. Op 2 maart is Ver Huell gevorderd tot Tanjong Selatan, de zuidelijkste kaap op de kust van Borneo. Kort daarna arriveert de ‘Evertsen’ bij de ingang van het vaarwater naar Soerabaja. Op de marinewerf zal het linieschip uitvoerig worden geïnspecteerd en gerepareerd. Daarbij blijkt onder andere dat de kiel van de ‘Evertsen’ zó erg is doorgezakt, dat het beschadigde roer niet kan worden vervangen; de verbogen achtersteven verhindert het afnemen van het roer. Het schip wordt na inspectie in staat geacht om de terugreis naar Nederland te maken. Ver Huell heeft daar zo zijn twijfels over en legt zijn bezwaren vast
| |
| |
8. De poort van het graf van de soesoehoenan van Gierie, Radén Paku, bij Grissee op Oost Java. Het graf is een bedevaartplaats voor Mohammedanen. Links op de voorgrond onderhoudt Ver Huell zich met een Mohammedaanse geestelijke. Aquarel door Q.R.M. Ver Huell. (Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ Rotterdam, inv. nr. P 2161/LXIX.)
9. Gezicht op een kampong bij Tanjong Oost op West Java. Rechts een Mohammedaanse tempel, waarin een geestelijke door te slaan op een trom oproept tot gebed. Aquarel door Q.M.R. Ver Huell. (Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ Rotterdam, inv. nr. P 2161/LXXIX.)
| |
| |
in een rapport, maar kan verder ook niets uitrichten om de situatie te veranderen.
Ook ditmaal maakt Ver Huell van het oponthoud in Soerabaja gebruik om de omgeving uitvoerig te verkennen. Hij brengt een beleefdheidsbezoek aan de sultan van het eiland Madoera en gaat naar een aantal plaatsen op het oostelijk deel van Java. Blijkens zijn aquarellen gaat zijn aandacht vooral uit naar de sporen van het Mohammedaanse en Hindoestaanse geloof in plaatsen als Grissee, Pasoeroean en Besoeki. Contacten met plaatselijke machthebbers gaat hij niet uit de weg; op één van zijn aquarellen beeldt hij bijvoorbeeld een ontmoeting met Adipatti Ardjo Adé Negoro af, de regent van het district Lamongan.
Op 27 oktober 1818 pas vertrekt Ver Huell met de ‘Evertsen’ van Soerabaja. Op 9 november komt hij op de rede van Batavia voor anker. Daar moet hij wachten op zijn officiële orders voor de thuisreis. Wederom maakt Ver Huell lange uitstappen aan land. Hij gaat bijvoorbeeld naar Buitenzorg en brengt daar een bezoek aan het buiten van gouverneur-generaal Van der Capellen. Hij ziet ook de door Daendels aangelegde Grote Postweg. De boven de groene bossen uittorenende rokende vulkanen als de Sallak en de Megamedong maken grote indruk op hem.
Begin maart 1819 vertrekt Ver Huell met de ‘Evertsen’ van Batavia op weg naar Nederland. Zijn met zorg bijeengebrachte omvangrijke collecties natuur- en cultuurhistorische voorwerpen zijn met zorg gestouwd. Zijn schetsboeken goed opgeborgen. Ook heeft hij een verzameling planten en kisten met natuurhistorische specimina, bijeengebracht door de Amsterdamse hoogleraar plantkunde Reinwardt, veilig laten opbergen in een speciale hut op het kampanjedek, ver weg van het verwoestende zeewater.
Spoedig na het vertrek uit Straat Soenda zorgt de ‘Evertsen’ weer voor problemen. De inhouten in de kop van het schip gaan werken, waardoor er water wordt gemaakt. De masten lijken teveel speling te krijgen. Pompen is voor de bemanning een niet ophoudende taak. ‘Het was een verontrustend gezigt’, schrijft Ver Huell, ‘wanneer men zich op de koebrug of in de bottelarij begaf, waar de dekbalken heen en weer schokten, onder een gekraak en geweld, dat alles verdoofde.’ Verder en verder sukkelt de ‘Evertsen’ de Indische Oceaan in. De toestand verslechtert, Kaap de Goede Hoop is nog ver en men besluit om de atol Diego Garcia aan te lopen, onderdeel van de Chagos eilanden, ten zuiden van het Indiase subcontinent. De atol komt in zicht, maar de ‘Evertsen’ is niet meer
| |
| |
boven water te houden. Op 10 april zinkt het linieschip naar de bodem van de Indische Oceaan. Ver Huell is diep geschokt. Niet alleen omdat hij als marine-officier, buiten zijn schuld weliswaar, een schip heeft verspeeld, maar ook omdat al zijn privé-bezittingen verloren zijn gegaan: bijna al zijn schetsen en zijn gehele natuur- en cultuurhistorische collectie. De bemanning van de ‘Evertsen’ wordt door de Amerikaanse koopvaardijbrik ‘Pickering’, die toevallig in de buurt is, op de atol bij de Franse vestiging Pointe de l'Est aan land gezet.
Ruim zes weken verblijft men op Diego Garcia. De atol ligt ver buiten de gebruikelijke scheepvaartroute naar de Kaap en het is uiterst onwaarschijnlijk dat een Nederlands schip de opvarenden van de ‘Evertsen’ hier zal oppikken. De ‘Pickering’ brengt de schipbreukelingen daarom naar Mauritius, even ten oosten van Madagascar. Vandaar gaan zij op 29 juli 1819 op weg naar Nederland aan boord van de Engelse koopvaarder ‘Cadmus’. Begin
10. Een plaats waar paarden kunnen worden gewisseld langs de Grote Postweg in de buurt van Buitenzorg. Op de achtergrond de vulkaan de Sallak. Aquarel door Q.M.R. Ver Huell. (Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ Rotterdam, inv. nr. P 2161/LXXXVIII.)
| |
| |
september doet het schip het eiland St. Helena aan om vers water in te nemen. Op 25 november 1819 komt de ‘Cadmus’ ten anker voor Hellevoetsluis.
Hoewel hij zelf schrijft dat ‘de gevoelens, die alsdan in de ziel opwellen, niet zijn te beschrijven’, worden zijn vreugde en dankbaarheid weer terug te zijn in Nederland al gauw overschaduwd door een nieuwe teleurstelling: de marineleiding stelt vast wie nu uiteindelijk verantwoordelijk is voor het verloren gaan van de ‘Admiraal Evertsen’ en Ver Huell wordt weer op non-actief gezet. Hij gaat terug naar Gelderland. Daar trouwt hij op 11 mei 1821 met Louise de Vaynes van Brakel. Een klein jaar later wordt hun zoon Alexander geboren. In oktober 1822 wordt Maurits benoemd tot onder-equipagemeester op de marinewerf in Rotterdam, dankzij de steun van wederom zijn oom Carel, teleurgesteld uit Nederland vertrokken, tot Fransman genaturaliseerd en nu inspecteur-generaal van de Franse marine, èn met nog steeds invloedrijke vrienden in Den Haag. In 1826 wordt Maurits bevorderd tot kapitein ter zee, in 1828 wordt hij equipagemeester en in 1842 directeur van de werf.
In 1850 gaat hij in de rang van schout-bij-nacht met pensioen. Een laatste teleurstelling in zijn carrière blijft hem niet bespaard. In 1849 besluit Den Haag om de Rotterdamse marinewerf te sluiten; Ver Huell's pleidooi bij zijn minister Lucas om dat niét te doen blijft zonder gevolg.
In zijn Rotterdamse periode legt Maurits een ongelooflijke werklust aan de dag. Hij schrijft veel over de onderwerpen die hij beheerst. Herinneringen van eene reis naar de Oost-Indiën (1836-1837), waarover dit artikel handelt. Mijne eerste zeereis (1842) over zijn reis aan boord van ‘De Vlieg’ en zijn verblijf in Brazilië in de jaren 1807-1810. De leidsman op het pad der eer, voornamelijk bestemd voor jongelieden in dienst der marine (1847). En natuurlijk zijn Handboek voor liefhebbers en verzamelaars van vlinders (1842). Daarnaast is hij actief in tal van wetenschappelijke clubs, en niet de minst belangrijke. Het Rotterdamse Bataafsch Genootschap, de Hollandsche Maatschappij van Wetenschap in Haarlem en het Provinciaal Utrechtsch Genootschap tellen Maurits onder hun actieve leden. Hij neemt lessen aan de Rotterdamse Kunstacademie en wordt lid van het schilderkunstig genootschap ‘Hierdoor tot Hooger’. In Rotterdam ook vervaardigt Ver Huell de serie van 107 aquarellen over zijn reis door Indië in de jaren 1816-1819. Niet op basis van een hoeveelheid schetsen - die waren zoals gezegd met de ‘Evertsen’ naar de zeebodem verdwenen -, maar steunend op zijn geheugen.
| |
| |
En dat lijkt mij, zeker gezien de detaillering die hij in zijn aquarellen aanbrengt, een bewonderenswaardige prestatie.
Als hoge marine-officier had Ver Huell in Rotterdam tal van sociale verplichtingen. Zo was hij aanwezig bij het officiële diner op het Rotterdamse stadhuis op 31 maart 1841 ter afsluiting van het bezoek van koning Willem II aan de Maasstad. Tijdens het diner zat Ver Huell naast prins Hendrik, een broer van de koning. Gespreksstof hadden beide heren genoeg. Alle twee waren zij van mening, dat een gezonde koopvaardij en een sterke marine in Nederland alleen mogelijk waren bij een brede belangstelling in Nederland voor het varend bedrijf. Eén van de wijzen om dat te bereiken was het stimuleren van die belangstelling bij de jeugd door deze de mogelijkheid te bieden tot roeien en zeilen. Zo zou de overstap naar een beroepsleven op zee vergemakkelijkt worden.
Tijdens dat diner legden de prins en Ver Huell de basis voor de oprichting van een roei- en zeilvereniging in Rotterdam. In 1845 werd die opgericht: de Koninklijke Nederlandsche Yachtclub. Ver Huell werd één van de bestuursleden. De Yachtclub was slechts een kort leven beschoren, in 1880 werd hij al weer opgeheven. Wat overbleef was de Modelkamer, opgericht in 1852, eerst alleen toegankelijk voor leden van de Yachtclub, maar in 1874 te bezichtigen door alle Rotterdammers. Die Modelkamer werd na de opheffing van de Yachtclub het Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’, waarvan Ver Huell dus één van de grondleggers is.
Op 10 mei 1860 overlijdt Maurits Ver Huell in Arnhem, waar hij zich na zijn pensionering had gevestigd. Hij wordt begraven in Doesburg.
| |
Geraadpleegde literatuur
Q.M.R. Ver Huell, Herinneringen van eene reis naar de Oost-Indiën (Haarlem 1835-1836). Twee delen. |
Q.M.R. Ver Huell, De Koninklijke Nederlandsche Yacht Club (Amsterdam 1848). |
Q.M.R. Ver Huell, De reis van Z.M. ‘De Vlieg’, commandant Willem Kreekel, naar Brazilië, 1807-1808. H.J. de Graaf, ed. (Den Haag 1976). Twee delen, facsimileuitgave. |
H.J. de Graaf, De geschiedenis van Ambon en de Zuid-Molukken (Franeker 1977). |
|
|