Indische Letteren. Jaargang 3
(1988)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
Leipoldt over Oost-Indië
| |
[pagina 213]
| |
Frans, wat Maleis en natuurlijk Engels, Duits en Nederlands) en oosterse godsdiensten. Hij was veelzijdig begaafd en werd journalist, letterkundige, dichter en na studie in Groot-Brittannië medicus. Hij heeft van alles wat hij aanpakte een succes gemaakt. Zijn belangstelling voor Oost-Indië is altijd levendig gebleven en hij heeft in 1911 zijn werk als schoolarts in het graafschap Londen onderbroken om als scheepsarts een reis met het oude stoomvrachtschip ‘Ulysses’ van de Holtlijn naar Oost-Indië te ondernemen. Zijn taak was om te waken over de gezondheid van de bemanning, vooral van de Chinezen, die op het dek en in de machinekamer werkten. Hij is op de ‘Ulysses’ in januari 1911 uit Liverpool vertrokken en langs Gibraltar door de Middellandse Zee, het Suezkanaal en de Indische oceaan naar Emmahaven, de haven van Padang aan de westkust van Sumatra, gevaren. De verdere reisroute van de ‘Ulysses’ is uit Leipoldts verslag niet geheel duidelijk. Het schip heeft Tjilatjap aan de zuidkust van Java, Soerabaja, Semarang en Tandjong Priok aan de noordkust en Balik Papan, de oliehaven op Zuidoost-Borneo bezocht en is uit Priok naar Singapore op de thuisreis naar Groot-Brittannië gegaan. Leipoldt heeft zijn dagboekaantekeningen twintig jaar later verwerkt en in artikelvorm in Die Huisgenoot gepubliceerd. Deze artikelen zijn in boekvorm in Kaapstad in 1932 herdrukt onder de titel Uit my Oosterse dagboek. Hij was een degelijke, wetenschappelijk aangelegde journalist en heeft heel wat bekende boeken over de geschiedenis, staatsinrichting en economie van Oost-Indië geraadpleegd en aangehaald, in vier moderne talen. Hij bericht vooraf, dat hij twee hoofdstukken, een over het kleurlingvraagstuk en een over de zending in Oost-Indië, heeft weggelaten, omdat ze in Zuid-Afrika omstreden onderwerpen betreffen. Hij wilde blijkbaar zijn liberale, progressieve opvatting over gelijke rechten voor alle rassen, eigen aan hem als Kaaplander en zendelingenzoon, hier niet laten blijken. Van andere Indiëreizigers heeft Leipoldt stellig werk van Eduard Douwes Dekker, schrijver van Max Havelaar onder de pennaam Multatuli, gekend. Hij heeft de sprookjesnaam Insulinde voor Oost-Indië van Multatuli overgenomen en een van zijn oosterse gedichten aan hem opgedragen. Multatuli was gewild bij vele Zuidafrikanen, zelfs bij de anti-Nederlandse C.J. Langenhoven. Leipoldt verwijst niet naar Joseph Conrad, Pool van geboorte en Brits zeeman, die enige jaren voor hem de Indische archipel heeft bevaren en uitvoerig als auteur van de zee heeft beschreven. | |
[pagina 214]
| |
Leipoldt bezocht Indië in 1911 in een tijd van snelle economische, sociale en culturele ontwikkeling en een periode van hoogconjunctuur. Het is daarom interessant om zijn indrukken te vergelijken met die van een andere intelligente journalist, de Britse miss H.W. Ponder, die Java in 1933 bezocht en daarover het lijvige boek Java pageant publiceerde. Ook haar indrukken van Indië - destijds in de greep van de Grote Depressie - waren zeer gunstig. Leipoldt geeft in hoofdstuk 3 opmerkingen over de geschiedenis van Oost-Indië. Hij kritiseert het koloniale stelsel van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en het cultuurstelsel 1830-90, dat was de gedwongen levering van bepaalde gewassen door de inheemse bevolking aan de koloniale regering. Over de wrede Atjeh Oorlog 1870-1908 wil hij liever zwijgen. Hij vindt in het Indië van die tijd veel om te prijzen, zoals de Europese tropische landbouw, de gezondheidszorg voor de inheemsen (hij was medicus) en de goede spoor- en autowegen. Hij prijst zelfs de ijzeren maarschalk Daendels, gouverneur-generaal in 1808-11, omdat deze de grote postweg van de westkust naar de oostkust van Java heeft aangelegd. Hij geeft zijn indrukken van de door hem bezochte havenplaatsen en van zijn uitstapjes naar Padang, de Ardjoeno-vulkaan, het oerwoud bij Balik Papan en de plantentuin te Buitenzorg weer. Hij bezocht blijkbaar niet Batakland, dat hij wel uitvoerig beschrijft, omdat zijn vader daar zendeling was, maar wel de beroemde tempel de Boroboedoer, waarover hij een uitvoerig gedicht schreef. Hij toont zich diep onder de indruk van het schitterende natuurschoon, de weelderige plantengroei, de prachtige bergwereld, de ontzag afdwingende vulkanen, de vruchtbaarheid van de grond, de rijke oogsten en het dichte oerwoud. Hij schrijft in zijn slotbeschouwing ‘Vaarwel aan Insulinde’: ‘Ek sou die land graag weer wil besoek.’ Hij meent, dat Zuid-Afrika veel van Oost-Indië kan leren, onder meer omdat de beschaving der inlanders in de Oost heel wat verder dan die der zwarten in Afrika gevorderd is, voorts dat de blanke beschaving in de tropen goed kan gedijen, al zijn sommigen dit met hem oneens. Hij merkt op, dat de inlander onder Nederlands gezag nog minderjarig, dat wil zeggen onmondig, is, en de lezer moet aannemen, dat hij dit stadium slechts als tijdelijk en als overgang naar meerderjarigheid en staatkundige zelfstandigheid kan aanvaarden. De Nederlandse lezer vindt bij Leipoldt heel wat belangwekkende opmerkingen en indrukken over het oude Indië, dat nu ver achter ons ligt. In Zuid-Afrika geniet zijn journalistieke werk Uit my | |
[pagina 215]
| |
Oosterse dagboek slechts beperkte belangstelling. Wel heeft de Kaapkolonie honderdvijftig jaar onder het gezag van het VOC-bestuur te Batavia gestaan en liepen jaarlijks VOC-vloten in Kaaplandse havens aan en wel is een bevolkingsgroep van betekenis, de Slamaiers, zoals de Maleiers daar heten, uit Oost-Indië afkomstig, maar door de Britse verovering van de Kaapkolonie in 1806 heeft de geschiedenis Zuid-Afrika en Oost-Indië ver uit elkaar gedreven. In de verzameling opstellen C. Louis Leipoldt, Eensame veelsydige, door dr. P.J. Nienaber bijeengebracht (Afrikaanse Boekhandel, Johannesburg 1948), zijn slechts drie bladzijden aan Leipoldts oosterse dagboek en geen aan zijn oosterse gedichten gewijd. W.S.B. Kritzinger schrijft in die drie bladzijden (pp. 349-351): ‘Die bekoring wat die goeie reisbeskrywing besit, mis 'n mens in hierdie werk. Dis meer 'n samevattende oordeel oor allerhande vraagstukke waarmee hulle in Insulinde te doen het.’ Kritzinger ziet hierbij vele bladzijden kleurvolle beschrijvingen door Leipoldt over het hoofd. Hij vindt niettemin diens reisverhaal vanuit wetenschappelijk oogpunt een ‘onderhoudende gids’ voor Oost-Indië. | |
Leipoldts oosterse gedichtenAchttien gedichten zijn het resultaat van Leipoldts reis naar Oost-Indië geweest. Ze zijn onder het opschrift ‘Uit my Oosterse dagboek’ herdrukt in zijn Versamelde gedigte (Tafelberg, Kaapstad 1980, pp. 174-183).Ga naar eindnoot2 Ook zij hebben slechts beperkte aandacht van zijn commentators gekregen, hoewel ze de volle maat van zijn taalvermogen en verbeeldingsrijkdom vertonen.Ga naar eindnoot3 De eerste groep van tien gedichten bevat indrukken van landschappen en de natuur, namelijk: Gibraltar, Emmahaven, Padang, Buitenzorg, Die oerbos (het oerwoud op Borneo), Krakatau, Balik Papan, Die Boroboedoer en twee samenvattingen Insulinde en Vaarwel aan Insulinde. De tweede groep van acht gedichten beschrijft gestalten en heten: De Lesseps (stichter van het Suezkanaal), Meester Cornelis (plaats bij Batavia waar gouverneur-generaal J.W. Janssens de strijd tegen de Britse veroveraar in 1811 verloor), Aan die ketting (Atjehse dwangarbeiders), Aan Multatuli, Dipa Negara (Javaans edelman en leider van de mislukte opstand in 1825-30), Aan Seli (hulde aan een inlandse schone), Die doerian (‘koning’ der Indische vruchten, maar bij velen wegens zijn reuk ongewild), en Meta Api (vuuroog, betuiging van meegevoel aan een verdrietige inlandse). De lezer vindt in deze gedichten vele indrukken uit Leipoldts | |
[pagina 216]
| |
oosterse dagboek terug en zal veel daarvan waarderen. Leipoldt betoont in de meeste van zijn gedichten meegevoel aan mensen, die het onderspit moesten delven. Dat zijn Ferdinand de Lesseps, die het graven van het Suezkanaal aandurfde, maar buiten zijn schuld faalde met het Panamakanaal, J.W. Janssens, die in 1806 de Kaapkolonie en in 1811 Oost-Indië aan de Britse veroveraar moest afstaan, Multatuli, Atjehse verzetstrijders tot kettingstraf veroordeeld, Dipa Negara, die als rebellenleider faalde, Meta Api en ook de doerian, fijn van smaak maar toch wegens zijn reuk veracht. Hier volgen Leipoldts oosterse gedichten ‘Insulinde’, ‘Aan die ketting’ en ‘Die doerian’. In het gedicht ‘Insulinde’ vat hij zijn indrukken samen van zijn gehele reis door Oost-Indië. Als goed Zuidafrikaan eindigt hij: ‘Die wêreld hier is baie mooi, 'n paradys hierbo - Maar hou sy prag, en gee vir my ons vaal, vlak ou Karoo!’ Aan die ketting
'n Klomp bandiete, krygsbandiete, dié,
Gevang in Atjeh, nou vir stratewerk
Gebruik. Dis nuttig' werk, belangrijk' werk;
En wie sal aanstoot neem daaraan, en wie
Sal kla: ‘Die vryheidsliefde is te sterk
Om uitgeput te worde hier op straat’?
Maar wie sal nie met meely hier vandag
Die klompie gadeslaan nie? Wat dit baat,
Puur saamgevoel, vir iemand wat oorwin
En makgemaak is? Wag tot eenmaal in
Jou eie siel die vryheidsliefde ontluik
En dan gesmoor word eer die eerste slag
Geluk het. Wag die tyd af, en vra weer:
Hoe kan ek hierdie meegevoel gebruik?
My siel is stukkend, maar ek het probeer!
| |
[pagina 217]
| |
Die doerian
Vrug van die vrugte, koning, wees gegroet!
Jou steeklig' skil versluier godespys.
Ek, vreemdeling uit 'n vreemde land, verstaan
Die krag wat joue is; en as ek staan,
Hier in die dessa-straatjie, waar die rys
Die randjies op in modderplaatjies groei,
Hier waar die mangostan so pragtig bloei,
Hier waar jou geur die wêreld rond omraam.
Bring ek jou ook my hulde toe: Salaam!
Insulinde
Ek het ou Smeroes sand gesien waar hy sy wolke speen,
En Buitenzorg het my bekoor - sy tuin, sy stroom, sy reën;
Tosari's spog en Djokjas trots, die tempel van Boedoer,
Die wêreld rondom Wehstenburg, waar algar sawahs boer;
Semarangs mooi kanarie-laan, sy veelgekleurde strand,
Sy koppies, waar as koning heers die dooi Chinese hand;
En Soerabajas sedigheid, waar elkeen besig is,
En Salaks sewe spitse, elk betrek met môre-mis;
Batavia-stand, juweel geset in rykste lommergroen,
En elke dessa waar die son die atap-huise soen;
Die pad van Saïdjah na sy huis het ek met lus getrap
En my verwonder oor die see se lig by Tjilatjap;
En Balikpapans oliestad, nog wonderliker strand,
En al die nuwe wonder wat wy oë toe aanskou,
En elke fraaie vergesig wat al my aandag hou,
Het vir my van my land vertel wat in die suide rus,
Waar net dieselfde bràndersee sy strande aldag sus.
Die wêreld hier is baie mooi, 'n paradys hierbo -
Maar hou sy prag, en gee vir my ons vaal, vlak ou Karoo!
| |
[pagina 218]
| |
C. de Jong is publicist en wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Suid Afrika. |
|