Indische Letteren. Jaargang 3
(1988)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
De Indische mythe
| |
[pagina 220]
| |
sarong. Gekozen is voor schrijvers die na 1945 in Nederland geboren zijn. Dus schrijvers als Hella Haasse, Hans Vervoort of Jeroen Brouwers, auteurs van bijvoorbeeld boeken als respectievelijk, Krassen op een rots, Zwarte Rijst en Bezonken Rood, vallen hiermee buiten het spectrum. Van de boeken Geen gewoon Indisch meisje, Nathan Sid, De overkant en Onder de blauwe sarong zal ik nu de belangrijkste hoofdlijnen samenvatten die de analyse van de afzonderlijke werken heeft opgeleverd. | |
De tekstenHet boek van Van Dis gaat over Nathan Sid. Dat is een ongeveer zesjarig jongetje in een gezin dat berooid uit Indonesië is gerepatrieerd. Hij is het vierde en jongste kind. In de oorlog is de vader van zijn halfzusters Jana, Ada en Saskia door de Japanners gefusilleerd. Nathans vader is Justin Sid, een ex-KNIL militair die aan de ontberingen in Japanse gevangenschap een hartkwaal heeft overgehouden. Hij is een strenge en ongenaakbare vader. Nathan merkt voortdurend dat hij niet voldoet aan de hoge eisen die zijn vader stelt. De rest van het gezin heeft een gemeenschappelijk Indisch verleden waar Nathan buitenvalt. Bovendien is hij een buitenechtelijk kind. Zijn vader en moeder kunnen niet trouwen omdat Justin Sid in Indië al gehuwd is met een andere vrouw. Verzoeken tot echtscheiding worden door een broer van de eerste vrouw van Sid, die in Djakarta op de burgerlijke stand werkt, vernietigd. Al met al is dit voldoende reden voor Nathan om te twijfelen aan zijn ware identiteit. Wanneer zijn vader overlijdt, verdwijnen die twijfels echter. Hij beseft door dit verlies hoe nauw de band met zijn vader was. Wat er aan het eind van het boek voor in de plaats komt, is het besef er alleen voor te staan. Angst voor de toekomst is wat rest en de wens weg te vluchten in een utopie. In het gelukzalige en vredige gevoel dat bij deze kleine Oedipus een blik onder moeders rokken oplevert: Hij keek onder haar jurk. Haar benen leken een brug tussen het groene zeil en het wit van haar onderjurk. Heel stil en warm was het. [...] Nathan kneep zijn ogen weer toe en zag een Indische tuin waar vogels vlogen, zoals op de postzegels van tante Una uit Nieuw-Guinea. | |
[pagina 221]
| |
Hij zag wilde kembang sepatoe en water met verse groene sprietjes en, zoals altijd, bergen die op duinen leken, maar nu met een pluimpje rook eruit. Net zoals op het schilderij schuin boven het dressoir. [p. 60] Wat verderop valt in de slotregels van het boek dat beeld van Indië samen met een (onbewust) verlangen terug te keren naar de moederschoot: Het liefst bleef hij klein en kroop hij voor altijd weg onder moeders jurk. Bij dat witte, waar het was zoals achter zijn gesloten wimpers, een veilige wereld waarin hij niets meer fout kon doen. [p. 61] Van een heel ander kaliber is Geen gewoon Indisch meisje van Marion Bloem. Hierin zien we twee Indische zusjes, Sonja en Zon, die naast elkaar opgroeien. Sonja past zich aan de Nederlandse omgeving aan. Zij is rationeel, spreekt de taal perfect en af en toe vergeet ze dat ze verschilt van de Hollandse meisjes. Zon, die jonger is, is emotioneler en heeft er moeite mee zich aan te passen. Het Nederlands beheerst zij bijvoorbeeld niet zo goed als Sonja. Wel heeft zij een innige band met haar vader. De meisjes groeien op. Uiteindelijk woont Zon samen met Eddie, een Hollandse jongen, die werkt op een uitgeverij. Zon heeft een bijzonder tekentalent, bovendien schrijft ze gedichten. Sonja schrijft korte verhalen. Ook zij heeft een vriend, die onbekend blijft, met wie ze later trouwt en van wie ze een kind krijgt. Zon heeft inmiddels voortdurend te kampen met een identiteitscrisis. Ze gaat met Eddie naar Indonesië. Daar raakt ze in een diepe depressie. Ze ziet dat ze tegen haar verwachting niet bij dat land hoort en ontwikkelt bovendien een afkeer van Eddie en de koloniaal die hij vertegenwoordigt. Ze heeft het gevoel dat ze nergens meer bijhoort. Terug in Nederland ontmoet ze af en toe Boy, een Indische jeugdvriend. Naar hem verlangt ze sterk maar liefde en sex tussen een Indisch meisje en een Indische jongen zijn taboe. Haar vader vraagt haar om samen met haar moeder na zijn overlijden de familiekris en bijbehorende stenen terug te brengen naar een familielid in Indonesië. De relatie tussen Zon en haar vader is heel sterk. Wanneer hij overlijdt, voelt Zon dat telepatisch. Na de dood van haar vader gaan moeder en Zon naar Indonesië. De verhouding tussen moeder en dochter is altijd zeer slecht | |
[pagina 222]
| |
geweest. Zon heeft een hekel aan haar moeder omdat die zich schaamt voor haar kleur, omdat zij ook een ingebakken eerbied voor de blanke huidskleur heeft en omdat zij het symbool is van orde en regelmaat. Gedurende de reis worden regelmatig familieleden bezocht. Zon krijgt zo de kans de eigen situatie te vergelijken met die van de mensen die na de soevereiniteitsoverdracht in Indonesië gebleven zijn. Terug in Nederland beseft zij dat de Indische cultuur waar zij naar zocht niet bestaat. Ze aanvaardt dat ze helemaal op zichzelf is teruggeworpen.
In dit bestek laat ik een samenvatting van de twee andere boeken achterwege. Wel zal ik hier heel kort de probleemstellingen van de onderzochte romans naast elkaar zetten. | |
Geen gewoon Indisch meisjeIn Geen gewoon Indisch meisje worstelt de jonge Indische vrouw Sonja/Zon met de gespletenheid in haar houding ten opzichte van haar Indische afkomst. Ze maakt zich tenslotte los van de Indische leefwereld van haar ouders en kan daardoor voor het eerst zichzelf centraal stellen. | |
Nathan SidDe kleine jongen Nathan Sid verkeert in een isolement, doordat hij opgroeit in een Indisch repatriantengezin waarbinnen hij zich een buitenstaander voelt. | |
De overkantIn De overkant wordt het isolement beschreven van de ‘Indo’ Rudi, die in de dertiger jaren Indië verlaat om in Nederland te gaan studeren. Zijn zoon Joch kampt jaren later met een schuldgevoel dat hij echter kwijtraakt door een reis naar Indonesië te maken. | |
Onder de blauwe sarongDe jonge Indische vrouw Salma heeft grote problemen gehad met haar (seksuele) identiteit. Door zich te bevrijden van de ideologische erfenis van haar ouders, ontdoet ze zich van die problemen.
Het is opvallend dat het hier telkens draait om bijna dezelfde problemen: de eigen identiteit, het zich afzetten tegen ouders, isolement en schuldgevoel. Telkens kunnen we een hoofdpersoon onderscheiden,Ga naar eindnoot2 die terugblikt op een jeugd waarin hij of zij worstelt | |
[pagina 223]
| |
met identiteitsproblemen. Die problemen houden altijd direct verband met het feit dat de hoofdpersoon Indisch is. Er zijn natuurlijk ook verschillen aan te wijzen tussen de vier boeken. Als je ze bijvoorbeeld langs de meetlat van BlokGa naar eindnoot3 houdt, valt op dat ze uiterst divers zijn. Uitgesplitst naar formele aspecten als perspectief, tijd en ruimte bieden ze een staalkaart van mogelijkheden die de vertelkunst te bieden heeft: waar Van Dis vertelt vanuit het gehurkte wereldbeeld van de kleine jongen, kiest Stolk voor een structuur met flash backs en een personale verteller. Met af en toe een verteller die deze fictieve wereld doorbreekt om de lezer persoonlijk toe te spreken. Bijvoorbeeld op pagina 86: En jullie doen net of je neus bloedt. Of je het verhaal niet kent, of het niet bestaat en tegelijkertijd peper je het me steeds maar in.Ga naar eindnoot4 Bloem vertelt haar geschiedenis in een meer experimenteel procédé en Jansz komt met een drieluik aanzetten van roman in brieven, relaas en reisverslag. | |
OvereenkomstenMaar de hier behandelde werken vertonen aan de andere kant opmerkelijke overeenkomsten. Bijvoorbeeld: in alle gevallen draait het om een hoofdpersoon die opgroeit in een Indisch gezin. Telkens is ook de band met de ouders en dan vooral met de vader van uitzonderlijk belang. Over dat belang van de ouders kom ik straks nog te spreken. Hier wil ik de vaders in de boeken van Jansz, Stolk, Bloem en Van Dis even vergelijken. De vaders hebben met elkaar gemeen dat zij in de tweede wereldoorlog in gevangenschap onherstelbare psychische en fysieke verwondingen hebben opgelopen: de vader van Nathan Sid heeft een ziek hart, Salma's vader een ‘kampmaag’. Hij heeft bovendien een afkeer van Japanners gekregen. Salma meent in haar trekken iets Japans te ontdekken wat de woede van haar vader opwekt. In Geen gewoon Indisch meisje vertelt de vader van Sonja keer op keer het ‘bloedstollende’ verhaal van de executie van zijn Ambonese vriend door de Japanners. Het verhaal dat de hoofdpersoon door het hoofd blijft spoken en dat in het boek symbolisch wordt voor de grote invloed die de ouderlijke overleveringen op hun kinderen hebben. En bij Ernst Jansz moet de vader van Joch zich | |
[pagina 224]
| |
wegens angstaanvallen, die voortkomen uit zijn gevangenschap in een Duits concentratiekamp, onder psychiatrische behandeling laten stellen. Het is opmerkelijk dat de vaders bij Bloem, Jansz en Van Dis overlijden en dat dit in alle gevallen een groot trauma voor de hoofdpersoon betekent. Dat de vaders in drie van de vier onderzochte werken overlijden is niet typisch voor Indische letterkunde. Het is echter wel opvallend voor zover drie van de vier schrijvers dit motief kiezen om te benadrukken dat de hoofdpersonage op zichzelf is teruggeworpen en vanaf nu zelfstandig zijn plaats in de wereld moet bepalen. Zoals gezegd zijn de vier werken wat de formele aspecten tijd en ruimte betreft zeer divers. Meer inhoudelijk kun je echter stellen dat de tijd binnen de diverse verhalen telkens in drieën kan worden gedeeld: de tijd van de ouders, de tijd van de jeugd van de hoofdpersoon en het heden. Bij Nathan Sid ligt binnen deze indeling het accent op de jeugd van de hoofdpersoon, bij De overkant ligt sterk de nadruk op de vader, en dus op ‘de tijd van de ouders’. Maar dit zijn accentverschillen die aan de algemene constatering niets af doen. Ook het structuurelement ruimte geeft, inhoudelijk opgevat, een driedeling te zien in drie van de vier romans. Ruimtelijk kunnen telkens Indië, Holland, en daartegenover Indonesië onderscheiden worden, waarbij Indië gekoppeld is aan de ‘tijd van de ouders’. In Nathan Sid speelt de ruimte Indonesië geen rol. | |
MotievenIn de diverse werken kunnen telkens dezelfde belangrijke motieven aangewezen worden. In elk onderzocht werk is het motievencomplex van ‘Het Indische’ te onderscheiden. Dit valt dan uiteen in de motieven die samenhangen met Indië, ouders, uiterlijke kenmerken (huidskleur/Indische cultuuraspecten), de groep (het isolement) en de reis. De overeenkomsten zijn vooral te vinden waar het het Indische aspect betreft. Dit aspect is dan ook voor iedere roman het meest wezenlijk. | |
Het IndischeHet motievencomplex ‘Het Indische’ is voor de verschillende hoofdpersonen van cruciaal belang omdat zij aan Indië een deel van hun identiteit ontlenen. | |
[pagina 225]
| |
Welk beeld van Indië wordt er nu door de verschillende auteurs gegeven? Bij Van Dis, Stolk en Bloem berust de voorstelling van Indië voor een belangrijk deel op de uitbeelding van dat land op schilderijtjes die steevast in ieder gezin aan de muur blijken te hangen. Stolk gaf daarvoor de verklaring dat via die afbeeldingen de band met Indië tot uitdrukking gebracht wordt: Niet dat ik van die sawah-landschappen met een vulkaan op de achtergrond hield [...] maar ze waren altijd een teken: ‘Wij zijn uit het mooie goede Indië. Kijk eens hoe mooi. Ons land. Vroeger. Het beeld van vroeger hangt aan onze muur. Ik ben trots op dat land. [...]Ga naar eindnoot5 Belangrijkste bestanddelen in deze schematische voorstelling zijn sawah's, klapperbomen en een vulkaan op de achtergrond. Jansz noemt dan wel niet het schilderijtje maar dat beeld leeft ook bij hem zoals uit het volgende citaat mag blijken: ‘Verlangen naar dat verre land achter de horizon waar de bergen precies zo zijn als je als kind altijd al gedacht had.’Ga naar eindnoot6 Stolk vult dat landschap ook met het gevoel dat er bij hoort: Indië is mooi, goed en daar ben je trots op. De kleine Nathan Sid roept voor zichzelf achter gesloten ogen een beeld van Indië: Hij zag wilde kembang sepatoe [hibiscus] en water met verse groene sprietjes en zoals altijd, bergen die op duinen leken, maar nu met een pluimpje rook eruit. Net zoals op het schilderij schuin boven het dressoir. [...]Ga naar eindnoot7 Even verderop wordt die wereld gekarakteriseerd als ‘een veilige wereld’. Ook Marion Bloem kleedt de muren van Sonja's ouderlijke huis aan met onder meer ‘de klapperboomprenten met of zonder vulkanen’.Ga naar eindnoot8 Naast deze concrete voorstellingen is er het diffuse beeld van ‘de groene wereld’ of alleen maar ‘het groen’ bij Marion Bloem.Ga naar eindnoot9 En bij Ernst Jansz de uitspraak: ‘Indonesië was mijn droom.’Ga naar eindnoot10 | |
De ouders‘Ze zijn autoritair, die Indische ouders, autoritair, autoritair...’,Ga naar eindnoot11 dat laat Jill Stolk een meisje tijdens de Indische dag in het | |
[pagina 226]
| |
Amsterdamse Paradiso met instemming van de hoofdpersoon uitroepen. Als beeld voor de autoriteit van Salma's ouders gebruikt Stolk het verschijnsel dat die ouders niet gehoorzamen aan de wetten van het perspectief: ze worden niet kleinerGa naar eindnoot12 als ze bijvoorbeeld weglopen van Salma op het strand. Marion Bloem laat vooral de moeder autoritair optreden. Het gebruik van de pollepel als strafwerktuig is een van de grieven die dochter Zon tegen haar moeder heeft. Bij Van Dis is het echter weer de vader die dit keer de lineaal als slagwapen hanteert. De vader van Joch, bij Ernst Jansz, wijkt wat strafmaatregelen betreft af van de vaders in de overige drie boeken. Zijn invloed op het leven van Joch is er niet kleiner om. Over de dood van diens vader laat Jansz zijn hoofdpersoon noteren: ‘Ik heb er maandenlang om gehuild. Jarenlang.’Ga naar eindnoot13 Want invloedrijk zijn de ouders in het leven van Joch, Sonja/Zon, Salma en Nathan. Zij zijn de schakel tussen de hoofdpersoon en hun beeld van Indië. De ouders dragen het ideaalbeeld van ‘het land van andere afkomst’Ga naar eindnoot14 over aan hun kinderen. Zo zegt Sonja in Geen gewoon Indisch meisje dat ze niet naar Indonesië wil want: ‘Ik heb de verhalen van pa en ma, en die zijn zo mooi. Die houd ik liever vast.’Ga naar eindnoot15 In De overkant heet het: Maar er is iets anders. Opgevoed worden met iets van die andere wereld. [...] Dingen die je met je meedraagt. Ze laten je nooit meer los. Dat is het.Ga naar eindnoot16 Het zijn echter vooral de ouders ook die de ideologische waarden overdragen die met het Indische samenhangen. In Geen gewoon Indisch meisje en Onder de blauwe sarong wordt sterk benadrukt dat de ouders een ambivalente houding hebben ten opzichte van de eigen Indische achtergrond. Enerzijds is men trots op het land van herkomst, anderzijds wijzen ze hun kinderen erop dat hun Indische status bepaalde negatieve kanten heeft. Die houding veroorzaakt bij de kinderen twijfel aan de eigenwaarde. Natuurlijk merken Sonja en Salma aan de reacties van de hun omringende Nederlanders al dat ze ‘anders’ zijn. Ze krijgen te maken met discriminatie en vooroordelen. Salma wordt op een bepaald moment geconfronteerd met het vooroordeel ‘Indische meisjes zijn geil’.Ga naar eindnoot17 Geschokt is ze echter pas wanneer ze tot de conclusie komt dat ook haar ouders in dit stereotype geloven. Of zoals Stolk het Salma laat denken: | |
[pagina 227]
| |
Overdreven beleefd wezen. [...] Ach, dat is zo de stijl van het Indische volkje, de generatie boven mij. En die stijl hebben ze op ons, de kinderen, overgedragen.Ga naar eindnoot18 Wat dit betreft is Nathan Sid een buitenbeentje. De hoofdpersoon in dit boek waardeert Indisch zijn als exotisch en positief. Juist doordat hij uiterlijk niet Indisch is, twijfelt hij aan zijn ware identiteit. Hiermee geeft Nathan Sid dus een omkering van het probleem, met dezelfde gevolgen voor de hoofdpersoon. | |
Uiterlijke kenmerkenTerwijl de ouders de niet tastbare kant van de Indische identiteit overdragen, zijn het vooral ook uiterlijke kenmerken die het Indische bepalen. Zo speelt huidskleur in alle vier de boeken een meer of minder belangrijke rol. Daarnaast keren Indische cultuuraspecten terug als uiterlijk kenmerk. | |
HuidskleurDe kleur van de huid is dus een motief dat steeds terugkeert. Stolk gebruikt de pigment-opeenhopingen op de huid van haar hoofdpersoon als middel om de dubbele afkomstGa naar eindnoot19 aan te geven. Ze vergelijkt de moedervlekken op haar huid met de eilanden van de Indische archipel waar voor een deel haar roots liggen. Ook laat ze haar verhaal beginnen met de opmerking dat ‘de huid het grootste orgaan [is] van ons lichaam’. Deze zakelijke mededeling benadrukt de louter biologische functie van de huid en valt te interpreteren als een stellingname tegen racistische ideologieën. Bloem's protagonist merkt op jonge leeftijd door de reactie van Nederlanders dat een bruine huidskleur een grond tot discriminatie is: ‘“Ik mag niet met je spelen,” zegt een vriendinnetje, “Omdat je zwart bent.”’Ga naar eindnoot20 Ouders hebben bewust of onbewust ook nog steeds het idee dat hoe blanker de huid is des te hoger de status:Ga naar eindnoot21 [Mijn moeder] is met de paplepel ingegoten dat blank altijd superieur is aan bruin en het zal niet in haar hoofd opkomen de vraag te stellen: ‘En wie heeft deze maatstaf aangelegd? [...]’ | |
[pagina 228]
| |
In De overkant speelt het aspect van de huidskleur geen overwegende rol. Wel duikt het enige malen als klein motief op. Bijvoorbeeld wanneer oom Herman zegt: ‘Ja, Joch. Ik vertel net dat jij 's nachts geboren bent en Anna overdag. In verband met die huidskleur, voel je 'm?’Ga naar eindnoot23 Bij Nathan is juist het probleem dat zijn blanke huidskleur, met sproeten en roze haartjes op de benen, afwijkt van de huidskleur van met name zijn vader: ‘Toch kregen Nathans benen nooit dat bruine van zijn vader en zijn roze haartjes kon je alleen maar tegen het licht zien.’Ga naar eindnoot24
Behalve de huidskleur is er in de verschillende boeken een verscheidenheid aan Indische cultuuraspecten aanwijsbaar die verbonden zijn met de Indische identiteit. Tot die Indische cultuur-aspecten behoren zaken als Indisch eten, het beluisteren van krontjong-muziek, maar ook de ‘cebok-fles’ in de wc, en natuurlijk de mystiek (goena-goena) en de taal. Het meest komen deze elementen voor bij Marion Bloem en Jill Stolk, minder bij Van Dis en tot slot bij Jansz het minst. De taal is een belangrijk aspect. Bloem benadrukt de functie van de taal als toegangssleutel tot de verschillende (ethnische) groeperingen. Daarnaast laat Van Dis Pa Sid, als hij zijn zusters ontvangt, grappen met hen maken in het Maleis. En Salma herkent op vakantie drie Indische dames definitief aan hun ‘Indisch accent’: ‘Kijk dan, hier heb je diezelfde doosjes in de etalage als in... hoe toch, heet het daar...’ In De overkant komt dit aspect vooral tot uiting waar de figuur oom Herman sprekend wordt ingevoerd. Van oom Herman wordt ook gemeld dat hij op ‘opa’ lijkt ‘Zoals hij de dingen zegt [...].’Ga naar eindnoot26 De taal van Joch's vader Rudi wordt ergens omschreven als ‘gebroken Hollands’.Ga naar eindnoot27
Iets wat natuurlijk altijd met Indië geassocieerd wordt, is de mystiek, stille kracht of goena-goena. Ook dit is in ieder boek aan te wijzen. Terwijl het bij Jansz een heel klein nevenmotiefje is (de vader die als een zwart-witte vogel de tuin van Bogor invliegt), is het bij Bloem een belangrijke bouwsteen. | |
[pagina 229]
| |
De groep en het isolementVooral in Geen gewoon Indisch meisje en in Onder de blauwe sarong komt (via de ouders) sterk het besef naar voren dat men deel uitmaakt van de Indische gemeenschap. Die band wordt als zeer hecht voorgesteld; als een familieband. Bij Bloem leidt dat tot het incest-motief als het gaat om de relatie tussen Sonja/Zon en Boy, de personificatie van alle Indische jongens. Ook bij Ernst Jansz treedt de groep van de ‘Indo's’ op. Alleen giet hij dit aspect in de vorm van min of meer historische terugblikken naar wat er na 1945 gebeurde in Indonesië en wat dat voor gevolgen had voor de Indisch-Nederlandse gemeenschap. Het probleem van Rudi, de vader, en Joch zijn zoon, is juist dat zij behoren tot de groep van de Indische Nederlanders waardoor zij beiden het gevoel hebben in een isolement te verkeren. Joch kampt met het denkbeeld dat in hem de onderdrukker - de Hollander - en de onderdrukte - de Javaan - verenigd zijn, maar dat hij zelf tot geen van beide groepen behoort. In Nathan Sid keert eveneens het motief van de gesloten Indische groep terug. Daar is het echter een groep op het niveau van een kleine jongen: op het niveau van het gezin. De rest van het gezin vormt een hechte groep waar Nathan buiten staat: ‘Nathan vond dat hij ook op niemand leek.’Ga naar eindnoot28 Dit isolement is ook aanwezig in De overkant en in Geen gewoon Indisch meisje, alleen is de oorzaak een andere dan in Nathan Sid. Die oorzaak ligt vooral in de twijfel over de eigen identiteit. Sonja/Zon heeft grote bewondering voor groepen met een sterke eigen identiteit. De vrouwengroep waar ze bijvoorbeeld korte tijd deel van uitmaakt, bewondert zij om de gezamenlijke kracht. (Zij valt echter buiten de groep, want dit feminisme heeft een ‘blank gezicht’.Ga naar eindnoot29) Zo bewondert ze ook een groep dansende Molukse jongeren: ‘Dezelfde passen. Velen tegelijk in eenzelfde dans die naar buiten toe zo krachtig leek. Onverschrokken samen.’Ga naar eindnoot30 Die gezamenlijke kracht van een vrouwengroep of van de Zuidmolukkers is gebaseerd op het feit dat zij trots zijn op hun groep. Sonja/Zon krijgt omdat ze zich noch met Indonesiërs noch met Nederlanders kan identificeren het gevoel dat zij tussen wal en schip raakt. Op een bepaald moment voelt zij zich nergens meer thuis: ‘Ze voelt zich nog meer een vreemde. Nu echter ook van Eddie en haar Hollands verleden.’Ga naar eindnoot31 Voor Joch was eenzaamheid de reden zich niet meer thuis te voelen in Nederland. De grond voor die eenzaamheid wordt niet | |
[pagina 230]
| |
expliciet gemaakt. Van zijn vader Rudi wordt wel vermeld waarom hij zich ‘volmaakt eenzaam’ voelt: ‘[...] te oosters voor de Westerling, te westers voor de Oosterling en te weinig conventioneel voor mijn ouders.’Ga naar eindnoot32 Dit element van het zich geïsoleerd voelen van de groep, gekoppeld aan het idee ontworteld te zijn speelt in Onder de blauwe sarong niet expliciet een rol. Daar gaat het echter ook om de identiteit van de hoofdpersoon. Maar dan om de seksuele identiteit. | |
De reisStolk, Jansz en Bloem kiezen voor het motief van de reis naar Indonesië als beeld voor het op zoek gaan naar de eigen identiteit. Onder invloed van de ouders verkeren Sonja/Zon, Salma en Joch in de veronderstelling dat zij aan Indië een deel van hun persoonlijkheid ontlenen. Omdat zij zich echter ook met het Nederlandse verbonden voelen moeten zij hun standpunt bepalen ten opzichte van hun afkomst. Van de reis die zowel Joch, Zon als Salma ondernemen, zou, in termen van tijd en ruimte, gezegd kunnen worden dat zij trachten te bewerkstelligen in de tijd te reizen door zich in de ruimte te verplaatsen. Zij reizen immers naar Indonesië, in de hoop daar iets van Indië aan te treffen. Een land dat tot het rijk van het verleden behoort. Het is uiteraard een onderneming die in alle gevallen gedoemd is te mislukken. In het geval van Zon en Joch levert de confrontatie een schok op. Beiden roepen wel ergens uit: Wat doe ik hier? Bij Salma lijkt er aanvankelijk weinig aan de hand: ‘Het was of we in een van die prachtige foto's, platen of schilderijen gekropen waren en gerustgesteld [...] begonnen we aan de dag.’Ga naar eindnoot33 Uiteindelijk echter wordt zij door een Indonesiër niet herkend als uit Indonesië afkomstig. Salma's reactie is laconiek: ‘Japan or China? Met vijf lettergrepen is het land van herkomst me ontnomen, maar wat maakt het uit. Wat kan mij het schelen.’Ga naar eindnoot34 Alleen haar emotionele reactie verschilt van die van Zon en Joch. Het resultaat is hetzelfde: het land van herkomst bestaat niet. In alle drie de gevallen is de confrontatie heilzaam. De hoofdpersonen ontdekken dat Indië een mythe is en dat zij in het moderne Indonesië vreemdelingen zijn. Hieraan wordt bij Sonja/Zon het besef gekoppeld dat de ideologische bagage die ze van haar ouders heeft meegekregen, een vrij zicht op de eigen identiteit heeft vertroebeld. Voor Salma is het slechts een stap in het proces dat leidt | |
[pagina 231]
| |
tot hetzelfde resultaat als bij Sonja/Zon: ‘Ik kijk zonder dat mijn oog belast is met de erfenis van Queenie [de moeder], die ik al te lang heb meegesleept.’Ga naar eindnoot35
Tussen de romans die hier centraal staan, kunnen dus duidelijke overeenkomsten aangewezen worden. Allereerst vertonen de hoofdpersonages een opmerkelijke gelijkenis. Steeds gaat het om een protagonist die, afkomstig uit een Indisch milieu, terugblikt op een probleemrijke jeugd. Het gaat hierbij in ieder boek voornamelijk om identiteitsproblemen die samenhangen met Indië. Een land dat gekoppeld is aan de ouders aangezien de kinderen het land zelf niet kennen. Opmerkelijk en van groot belang is ook steeds de rol van de ouders van de hoofdpersoon. In alle gevallen hebben de vader en moeder grote invloed op het denken van hun kind. Verder zijn er tussen de verschillende boeken formele overeenkomsten waar het gaat om de structuurelementen tijd en ruimte. Deze vertonen telkens een driedeling. Wat het tijdsaspect betreft gaat het om ‘de tijd van de ouders’, ‘de tijd van de jeugd van de hoofdpersoon’ en ‘het heden’ van waaruit de balans wordt opgemaakt. Hiermee samenhangend werd in verband met het aspect ruimte vastgesteld dat er telkens sprake is van Indië (in ‘de tijd van de ouders’), Holland en Indonesië. Nathan Sid is, zoals we zagen, op een aantal punten afwijkend van de overige drie boeken. Bij Van Dis speelt de ruimte Indonesië geen rol en de tijd ‘het heden’ een zeer kleine rol. Nathan Sid was verder een buitenbeentje doordat de problematiek van de overige romans er als het ware wordt omgekeerd: waar Joch, Sonja en Salma worstelen met hun Indische identiteit in een Nederlandse samenleving, heeft Nathan juist problemen met zijn identiteit omdat hij zich voelt als een Hollander in een Indische omgeving. Nathan Sid wijkt verder af wat betreft de handeling: in de drie andere boeken wordt het zoeken naar de eigen identiteit in alle gevallen verbeeld door een hoofdpersoon die een reis (of meerdere reizen) maakt naar Indonesië. Nathan maakt die reis niet. Gelijk zijn weer in ieder werk de Indische cultuuraspecten. Die hebben te maken met de taal, de huidskleur, het eten, de muziek, met de voorstelling van de Indische gemeenschap als hechte groep en heel frappant: het identieke beeld dat er bestaat van Indië. De verhaallijn van Nathan Sid houdt op waar in de andere boeken | |
[pagina 232]
| |
(afgezien van Onder de blauwe sarong) de problemen pas echt beginnen: bij het overlijden van de vader. Salma, Joch en Sonja ontdekken tenslotte alle drie dat de Indische identiteit waar ze naar op zoek waren, fictief is. Het Indië waarop die identiteit is gebaseerd, is een door de ouders levend gehouden mythe. Die ontdekking maakt in ieder geval bij Bloem, Jansz en Stolk een einde aan de tweestrijd die ten grondslag ligt aan de identiteitsproblemen. | |
Tot slotIk denk dat ik kan vaststellen dat Rob Nieuwenhuys de Indische letterkunde inderdaad wat te haastig heeft willen bijzetten in het familiegraf van de wereldliteratuur toen hij vaststelde dat deze literatuur ‘afgerond’ is. De patiënt blijkt immers nog springlevend. Met een kleine variant op Nieuwenhuys zou gesteld kunnen worden dat de Nederlandse letterkunde voor zover Indonesië daarin verschijnt geen afgeronde literatuur is, maar zal blijven bestaan zolang er Nederlandstalige schrijvers zijn die zich op een speciale manier verbonden weten met dat land en die letterkunde bedrijven waarin Indonesië een rol speelt. En deze, wat speculatieve, uitspraak biedt meteen perspectief op een uitgebreid en groeiend gebied voor verder onderzoek. De Indische letterkunde is niet dood, zij leeft (nog)!
Frank Vermeulen (1958) studeerde Nederlands aan de Leidse universiteit. In mei 1987 studeerde hij af op een doctoraalscriptie getiteld De Indische mythe. Een analyse van vier romans over de problematiek van de tweede generatie Indische Nederlanders. Sedert november 1987 is hij als redacteur verbonden aan NRC Handelsblad. Dit is de tekst van een op zijn doctoraalscriptie gebaseerde lezing voor de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, najaar 1987. |
|