| |
| |
| |
De dekolonisatie van de moderne Indonesische literatuur
H.M.J. Maier
Waar en wanneer de vonk insloeg in Nederlands-Indië is moeilijk vast te stellen, en misschien is die vraag ook niet belangrijk genoeg om te trachten er een bevredigend antwoord op te vinden. Treinen, onderwijs, drukpers, kranten - het waren alle uitingen en stimuli van een nieuw bewustzijn dat zich vooral door middel van het Maleis aan een dialoog waagde met de na 1880 steeds sneller om zich heen grijpende westerse cultuur.
Dekolonisatie - want daarvan was die vonk natuurlijk het begin - is een woord dat in retrospect lijkt uitgevonden; het dient als supplement bij ‘kolonisatie’, en in de tijd dat het woord ‘kolonisatie’ reeds lang was ingeburgerd ter aanduiding van, ruwweg, de bureaucratische organisatie van de archipel vanuit Batavia met alle militaire, culturele en politieke implicaties van dien, bleef dat supplement sluimeren in onuitspreekbaarheid, onvoorstelbaarheid. Voor de geesten die zich verlicht dachten door de Rede of de Bijbel kon er hoogstens sprake zijn van ‘opvoeding’, ‘opheffing’ - onderdeel van de onvermijdelijke en onherroepelijke uitbreiding van het systeem van controle. Zo men zich al enigerlei vorm van symbiose, van dialoog tussen blank en bruin kon voorstellen, dan zou dat toch altijd moeten gebeuren onder de superieure leiding van de blanken. De ethische politiek, kortom.
‘Kolonisatie’ draagt ‘dekolonisatie’ in zich mee - iedere vorm van controle roept nu eenmaal tegenkrachten op. Te zamen verwijzen de termen naar het gezag, naar autoriteiten over een samenleving, en te zamen worden zij op hun beurt gesupplementeerd door de term ‘emancipatie’ of ‘revitalisatie’, ter aanduiding, ruwweg, van de pogingen van elementen binnen die samenleving om zich te ontworstelen aan systematische controle, en, in ruime zin, aan gezag in welke vorm dan ook.
| |
| |
Deze dag heeft als voornaamste thema de ‘dekolonisatie in de literatuur in Nederlands-Indië’, en in mijn verhaal zal in grove lijnen het dubbele proces, van dekolonisatie en emancipatie, worden aangegeven: hoe heeft de moderne Indonesische literatuur zich losgemaakt van het koloniaal gezag, in taal, in thematiek, in vormen?
Laten we voor het gemak maar stellen dat de moderne Indonesische literatuur verschijnt in de grote steden - Batavia, Semarang, Soerabaja, Medan, Bandoeng - in de jaren dat het gebruik van de drukpers wordt geïntensiveerd en er overal op Java stations worden aangelegd. De jaren rond 1880, waarin er voor een groter publiek identieke, gemakkelijk leesbare en goedkope teksten beschikbaar komen die de leeshonger, aangewakkerd door onderwijs, bevredigen en stimuleren. Kranten, tijdschriften, pamfletten, boeken.
Van de nieuwe groep alfabeten, produkt van een naar nieuwe lijnen zoekend onderwijssysteem, hadden zij die hun nieuw verworven schrijftalent te gelde wilden maken dan wel hun schrijftalent wilden uitproberen de keuze uit drie mogelijkheden wat betreft de taal: Nederlands, een regionale taal en Maleis. Voor de meesten was de keuze niet zo moeilijk.
Nederlands was de taal van het prestige, van de autoriteit, en het gebruik ervan was voorbehouden aan de bezitters ervan en aan de lokale elite rondom hen die van dienst kon zijn bij het effectief uitoefenen van controle. In de associatie-politiek die de Nederlanders op instigatie van met name Snouck Hurgronje rond de eeuwwisseling initieerden, werd het gebruik van het Nederlands bepaald niet op grote schaal gepropageerd. Zo veel mogelijk moesten controle en bestuur geschieden in de regionale talen dan wel in het Maleis, de taal die algemeen verspreid was. Het Nederlands was een exotische taal en het zou dat voor de meeste bewoners van Nederlands-Indië moeten blijven.
Regionale talen, met name het Soendanees en Javaans, waren evenmin in staat de nieuwe geest in de grote steden te verwoorden; over treinen en godsdienstvernieuwingen, over koningin en handelstransacties, over gebeurtenissen elders en misstanden ter plaatse werd in het Maleis gesproken - en waren het niet juist die regionale tradities die niet bijster positief stonden tegenover al die nieuwigheden?
Maleis werd het dus, de taal waarvan de verschillende volkeren van Zuidoost-Azië zich al eeuwen lang bedienden om met elkaar te communiceren, de taal van de nieuwigheden, de taal van de grote
| |
| |
wereld buiten Java en Soenda. De taal waarin men afstand kon nemen van de regionale tradities, van het platteland dat men nu vanuit de trein nog eens rustig kon bekijken, als toerist of als nationalist. Maleis was het waarin de geletterden met name in de steden op Java een nieuwe wereld konden opbouwen, niet gehinderd door veel kennis van de rijke Maleise tradities van het Maleise schiereiland en Oost-Sumatra.
Maleis bleef ook de dominante taal in de twintiger jaren toen een groeiend aantal jonge intellectuelen zich had leren uitdrukken in het Nederlands, alleen maar om te ontdekken dat ze ook met die vaardigheid geen toegang kregen tot de leidinggevende posities in hun eigen land en zich zeker niet de verwachte gelijkstelling verwierven. Het was een periode waarin raciale verharding en politieke repressie nodig bleken om het zich steeds verder uitbreidende staatsapparaat naar behoren te kunnen laten functioneren. Frustratie, irritatie en woede waren de reacties, de voedingsbodem voor dekolonisatie en emancipatie. Nationalisme dus.
De inheemse intelligentsia besloot Maleis als eenheidstaal voor de gehele archipel te accepteren, zelfs al spraken deze nationalisten van het eerste uur bij voorkeur Nederlands onder elkaar. Op het eerste Indonesia-jeugdcongres, gehouden in Batavia in 1926, vatte Muh. Yamin de groei en de voordelen van het Maleis nog eens samen, in het Nederlands:
Kennis van de Maleise taal zal een ieder de gelegenheid geven om in aanraking te komen met de Javanen, de Soendanezen, de Maleiers en de Arabieren, waarmee ze kunnen confereren. Dit geldt voor de ambtenaren, de handelsmensen, de landbouwers die in aanraking zullen komen met de middenstanders der bevolking. In het commercieel-economische en in het politieke leven heeft het Maleis reeds de overhand gekregen. Dit historische proces moet men begrijpen wil men op het bestaande voortbouwen. Ik voor mij heb daarnaast de volle overtuiging dat het Maleis langzamerhand de aangewezen conversatie- of eenheidstaal zal zijn voor de Indonesiërs, en dat de toekomstige Indonesische cultuur zijn uitdrukking in die taal zal vinden.
Twee jaar later werd het Maleis dan ook door de Indonesische jongeren uitgeroepen tot de ‘taal van Indonesia’, de Bahasa Indonesia, een historisch besluit inderdaad in velerlei opzichten.
| |
| |
Pramudya Ananta Tur (1926)
(foto: Ron Giling)
| |
| |
Die ontwikkeling van het Maleis tot eenheidstaal van de bevolking van Nederlands-Indië, tot taal van een alomvattende Indonesische cultuur is niet goed te verklaren zonder het gebruik van drukpers en alles daaromheen; zelfs al was Maleis dan al eeuwen lang de taal geweest waarmee de verschillende volkeren met elkaar communiceerden, de groei tot Bahasa Indonesia werd in feite pas mogelijk door die nieuwe geest van 1880.
Koloniale machthebbers zouden geen machthebbers zijn, Nederlanders zouden geen Nederlanders zijn als ze niet al in een vroeg stadium pogingen hadden ondernomen om het Maleis onder controle te krijgen, te regelen, te ordenen. Het gebruik van het westers schrift werd gestimuleerd. Er werden pogingen gedaan om een uniforme spelling in te voeren. De mogelijkheden werden onderzocht om tot een uniforme grammatica van het Maleis te komen die tot standaard kon dienen voor schoolboekjes, overheidspublikaties en officiële correspondentie. Geleidelijk aan werd er een gestandaardiseerd Maleis op de scholen onderwezen en het was dezelfde taalvorm die binnen het bureaucratisch apparaat gestalte kreeg.
Eenzelfde concept van standaard-Maleis werd vanaf 1908 ook in lectuur en literatuur verspreid door de Commissie voor Volkslectuur (later omgedoopt in Balai Poestaka), een door het gouvernement gesteund orgaan dat zijn werk in 1908 met een zeer kleine staf begon en in twintig jaar tijd tot een indrukwekkende instelling van enige honderden medewerkers uitgroeide.
De achterliggende gedachte van Hazeu, Rinkes en hun opvolgers van de Balai Poestaka is duidelijk genoeg: ze waren van mening dat de bevolking van de kolonie op een lage trap van ontwikkeling stond en dat het tijd werd om de door hen gesignaleerde gebreken en tekortkomingen weg te nemen door de inlanders te voorzien van goede en goedkope lectuur, ‘werken’ zoals het in een vroege nota door Rinkes werd geformuleerd:
waarin nuttige wenken over verschillende dagelijkse aangelegenheden, voorlichting nopens moderne, wetenschappelijke en maatschappelijke verschijnselen, enz. enz., doch mede en vooral ook boeken, die tot eigenlijke lectuur, tot vermaak en aangename tijdpassering konden strekken.
Dit verlangen om de bevolking op te heffen, vooruit te helpen werd geconcipieerd langs lijnen van geleidelijkheid; nooit is duidelijk
| |
| |
geworden waarheen die vooruitgang leiden moest - zoals iedere vorm van intensieve controle werd ook de kolonisatie van Nederlands-Indië door ambivalente verlangens gevoed: enerzijds was er het verlangen de inlander op een vagelijk Nederlandse trap van ontwikkeling te brengen, anderzijds was er het verlangen om de cultuur der inlanders zo veel mogelijk een eigen weg te laten gaan. Een ambivalentie waarvan natuurlijk achteraf de onmogelijkheid pas goed kan worden beseft. In diezelfde nota over de Volkslectuur van Rinkes is die ambivalentie in de Nederlandse verlangens op het gebied van literatuur terug te vinden:
van de Regering gaat hier het initiatief uit om tot opheffing der bevolking op enigszins systematische wijze te geraken, uit de appreciatie en applicatie van de ontwikkelde beginselen en van de eerste toepassingen daarvan, door de inlandse bevolking zelve moet dan blijken of zij voort wil gaan op de haar voorgetekende weg of niet. Haar bestaan als volk is er echter in zekere zin mee gemoeid, dat haar ontwikkeling geleid worde in de banen waarlangs thans nagenoeg alle andere volken ter vooruitgang schrijden. Een eerste poging daartoe is thans gedaan, doch het is ontegenzeggelijk de taak van de meer ontwikkelden der inlanders zelve hun landgenoten hierin verder voor te gaan en hun de middelen te verschaffen, de juiste paden tot die vooruitgang te vinden en te behouden.
Ten einde dit ‘pad der vooruitgang’ te vinden werden ook in de literatuur Nederlandse concepten, westerse ideeën ingevoerd. Het onderscheid tussen krantentaal en literaire taal bijvoorbeeld, dat in de literaire wereld van het begin van deze eeuw nog een vaag continuum vormde, was er een van. De scheidslijn tussen journalistieke thema's en literaire thema's, eerder ook slechts zeer vaag onderscheiden, was een ander. Noem het de fictionalisering van het realisme.
Het begin van de moderne literatuur - 1880 dus - bestond naast vertalingen en bewerkingen van Chinese en Europese verhalen over spoken, roofridders en ronddolende geliefden in oude tijden met name uit verhalen waarvan de onderwerpen aan kranteberichten lijken te zijn ontleend: de dood van de keizer van Solo, de opening van een spoorlijn, bankovervallen, struikrovers rond Yogya, bovennatuurlijke verschijnselen in Batavia, een voorstelling
| |
| |
van een toneelstuk door een rondreizend toneelgezelschap, moorden op of van nyai's, de alledaagse problemen van de boerenstand. Realistische verhalen - romans, novellen, korte verhalen, gedichten - zijn het, ondanks de vaak nog traditionele zinswendingen en clichés. Er lopen mensen in rond van allerlei slag, slecht en goed en alles daar tussenin, en van allerlei ras, Nederlanders en Chinezen, Indo's en inlanders.
Het was een nieuwe manier van schrijven van zelfbewuste auteurs en journalisten die de wereld onder controle probeerden te krijgen, de werkelijkheid inzichtelijk trachtten te maken. Wellicht ten overvloede: die werkelijkheid was niet altijd even vrolijk; ze gaf voldoende aanleiding tot irritatie en woede. Geen felle aanklachten tegen het systeem, geen nadrukkelijk vraagteken achter de staatscontrole. Wel een aanzet tot een dialoog, in allerlei vormen.
De koloniale bureaucratie, de praktische uitwerking van moderne staatsopvattingen, begon zich als een net rond de Indische archipel te sluiten toen het eerste enthousiasme over de ethische politiek was weggeëbd. Onder de inlanders waren een aantal alfabeten die trachtten ruimte voor zichzelf te creëren, ter navolging door anderen. Alweer: hier mag alleen de literatuur ons bezig houden. Zoals zo vaak, is ook in dit geval de literatuur een uitstekende manier om de grote lijnen van de socio-culturele veranderingen te begrijpen en te beschrijven.
Het koloniale bewind zag de activiteiten in de wereld van journalistiek en literatuur, zo nauw met elkaar verweven, met de nodige bezorgdheid aan. De onderwerpen die werden aangeroerd waren niet altijd even complimenteus voor het gouvernement. Er klonk nogal eens een kwaadaardige ondertoon door in de berichtgeving. Het taalgebruik werd steeds rommeliger en vrijmoediger. De literaire smaak dreigde te worden bedorven door een vinnig ofwel onhandig realisme. Ook in de literaire wereld werd het rond 1915 de hoogste tijd om orde op zaken te stellen voordat de creativiteit uit de hand zou lopen.
Balai Poestaka kanaliseerde deze bezorgdheid naar behoren. Het Kantoor legde richtlijnen aan voor correct taalgebruik en spelling en naast het uitbrengen van allerlei educatieve uitgaven - van veeteelt tot hygiëne, van voeding tot elektriciteit - ging het de concurrentie aan met de lectuur en literatuur die in boekvorm, feuilletonvorm, in afleveringen het groeiende lezerspubliek van de grote steden op zijn wenken bedienden. Er werden goedkope uitgaven van oude werken op de markt gebracht die tot dan toe
| |
| |
bijna alleen in manuscriptvorm beschikbaar waren geweest. Er werden vertalingen en bewerkingen van westerse kinderboeken vervaardigd. En om het gehele scala van literaire activiteiten te kunnen bespelen begon men al spoedig in het Maleis geschreven romans uit te geven die de aandacht afleidden van wat er verder in de lokale pers van Batavia, Semarang, Soerabaja, Bandoeng en Medan verscheen. Macht en kennis betekenden gezag, en de romans van Balai Poestaka moeten binnen het beperkte literaire leven al spoedig een leidinggevende en smaakmakende rol hebben vervuld, daarmee de scheiding bespoedigend die zich vroeg of laat in iedere schriftelijke cultuur voltrekt tussen hoge literatuur en lage literatuur.
In de begintijd waren er veel teksten geweest die, als verlengstuk van kranteberichten, de lezers dwongen tot politieke stellingname of althans bewust maakten van sociale spanningen; zelfs verhalen over de schandelijke behandeling van een nyai door een blanke of een Chinees of over het ruwe optreden van het gezag tegen struikrovers dwongen tot nadenken.
In het werk van de Balai Poestaka werd dat soort nadenken zo veel mogelijk buiten de deur gehouden. Nederlanders spelen in deze romans zelden een rol van betekenis, Chinezen komen er nauwelijks in voor, de conflicten tussen religieuze nieuwlichters en hun behoudende opponenten komen niet ter sprake, en de geneugten van sex blijven volledig onbesproken. Verreweg het belangrijkste thema is in bijna alle romans het conflict tussen adat en moderniteit, tussen gemeenschap en individu waarbij de helden met name als gevolg van het moderne onderwijs in de problemen komen - problemen overigens die lang niet altijd in het voordeel van de moderniteit worden opgelost.
In hoeverre poëzie en proza zoals die rond de eeuwwisseling hun intrede deden, varieerden op bestaande literaire vormen, op de Maleise hikajat bijvoorbeeld, op de Minangkabause kaba, op de Javaanse babad lijkt een tamelijk irrelevante vraag; hoofdzaak is dat deze teksten werden gedrukt en dat ze tegen de achtergrond van kranten en periodieken gelezen werden en niet tegen de achtergrond van primair op voordracht gerichte teksten werden geapprecieerd. In die vroegst gedrukte teksten zullen zeker allerlei elementen zijn aan te wijzen die ook in de regionale tradities te vinden zijn; hier maakten ze deel uit van nieuwe vormen die primair waren geïnspireerd op westerse voorbeelden.
In het begin was het allemaal onwennig en onhandig gegaan.
| |
| |
Schrijvers als Hadji Moekti, Pangemanann, Tirto Adisoerjo, Kommer, Lie Kim Hok, Gouw Pang Liang en Th.H. Phoa hadden slechts beperkt onderwijs genoten, en lijken van die nood een deugd te hebben gemaakt: er werd geëxperimenteerd in vormen, er werd gespeeld met taal, en allerhande thema's kwamen aan de orde. Een veelsoortige dialoog met het gezag, kortom. Commercieel lijkt het allemaal wel verantwoord en aantrekkelijk te zijn geweest; voordat er echter ook literair van succesvolle experimenten kon worden gesproken grepen de Nederlanders in: voortaan zou Balai Poestaka bepalen wat goed proza was en wat een goed verhaal was.
Al met al is het niet zo moeilijk de stelling te verdedigen dat er ook in de literaire wereld van Nederlands-Indië sprake was van een kolonisatie. Hoe meer men oog krijgt voor de discrepantie tussen de feitelijke situatie in de kolonie en de wereld zoals die in de Balai Poestaka romans wordt gepresenteerd, des te meer krijgt men het ongemakkelijke gevoel hier met een soort surrealisme te maken te hebben, met romans die een vals of in ieder geval eenzijdig beeld van de Indische werkelijkheid gaven en juist door die eenzijdigheid die werkelijkheid onder controle probeerden te houden.
Reacties op deze literaire kolonisatie bleven niet uit; in het literaire leven werden, parallel aan de ontwikkelingen in het politieke leven, sporen van zowel dekolonisatie als emancipatie zichtbaar.
Voor misdaad en geweld, godsdienst en in mindere mate sex en politiek ontwikkelde zich geleidelijk aan met name in Medan een uitlaatklep: Hamka, Matu Mona, Tamar Djaja, Joesoef Soe'yb, A. Damshuri volgden het spoor dat de Sino-Maleise literatuur reeds aan het begin van deze eeuw had uitgezet. Een niet onaanzienlijke onderstroom die in voortdurende dialoog met de door het gezag bekrachtigde literatuur bleef, er elementen aan ontleende en er elementen aan verschafte.
Hoe het verschil tussen hoge en lage literatuur doorwerkte in een scheiding binnen het lezerspubliek is moeilijk te zeggen. Of Hamka's werk, vaak islamitisch gekleurd, ook door Chinezen werd gelezen valt te bezien, en of de Sino-Maleise literatuur geapprecieerd werd door de bewonderaars van Hamka, en het werk van Balai Poestaka-auteurs als Noer St. Iskander gewaardeerd werd door de lezers van Matu Mona zijn vragen die wel nooit duidelijke antwoorden zullen krijgen. Wat wel duidelijk is, is dat er onder de Nederlanders uitermate weinig belangstelling bestond voor de nieuwe Maleise literatuur, niet voor de hoge, niet voor de lage. Zelfs
| |
| |
iemand als Du Perron die zich toch als een van de weinige Nederlanders realiseerde dat hij niets meer in Indië te zoeken had, daaruit ook de consequentie trok en naar Nederland vertrok, kon in zijn correspondentie en kritieken slechts een geringschattend respect opbrengen voor zijn inlandse intellectuele vrienden en nam dan ook niet de moeite om welke moderne Maleise tekst dan ook aandachtig te lezen. Het is echter diezelfde Du Perron die heel scherp de irritatie zag waarmee inlandse intellectuelen in de dertiger jaren het paternalisme van de Nederlanders ervoeren:
Ik heb keer op keer de trots waargenomen waarmee zij niet meer bemoederd, bevoogd, op de schouder geklopt willen worden. De besten onder hen willen niet meer met een zachtere maatstaf worden gemeten.
Die irritatie wordt in het werk van de Maleise literatoren zelf ook zichtbaar in Poedjangga Baroe, in 1933 in Batavia opgericht om een forum te vormen voor de nieuwe letterkunde in de nieuwe cultuur, zoals de oprichters Takdir Alisjahbana en Armijn Pane het zelf formuleerden. Poedjangga Baroe had een zeer kleine oplage maar vormde toch een belangrijke spreekbuis voor de stedelijke intelligentsia voor hun discussies over nationale literatuur en, in ruimere zin, nationale cultuur. Als illustratief voor die irritatie mogen de literaire kritieken van Armijn Pane gelden, die in de eerste jaargang van Poedjangga Baroe, in 1933, verschijnen. De Maleise romans die Balai Poestaka uitgeeft, tonen zijns inziens op schrijnende wijze aan hoe weinig de moderne Maleise schrijvers weten van literaire ontwikkelingen elders en die onwetendheid wordt in het beleid dat Balai Poestaka volgt ten aanzien van buitenlands werk bepaald niet verholpen:
Waarom deze ‘archaische’ boeken die voor het merendeel alleen nog door kinderen worden gelezen en in de huidige tijd alleen nog waarde hebben voor de bestudering van de geschiedenis van de wereldbibliotheek in vertaling, en waarom geen nieuwe boeken die in de laatste tijd zijn verschenen en het nieuwe leven in Europa tonen?
Indonesische literatoren werden niet als volwaardig beschouwd binnen het bestaande koloniale systeem, en zij durfden zichzelf ook niet als volwaardig te beschouwen; volgens de redactie van Poe- | |
| |
djangga Baroe was het de hoogste tijd zich te bevrijden van dit literaire provincialisme waarin de Maleise literatuur dreigde te blijven steken, niet het minst door de politiek van Balai Poestaka. Er moest aansluiting worden gezocht bij de werken van de wereldliteratuur en niet bij kinderboeken en werken uit de regionale traditie. Poedjangga Baroe probeert in ruimer verband het voortouw te nemen in het culturele leven van Nederlands-Indië en slaagt daar tot op zekere hoogte ook in: men vindt onder de namen van hen die bijdragen leverden aan het blad een groot aantal namen van nationalistische leiders die later vanuit Batavia op hun beurt controle over Indonesia zouden gaan uitoefenen.
Als het werk van Armijn Pane als symptomatisch mag gelden voor de pogingen die Indonesische literatoren deden om zich los te maken uit de kolonisatie door Balai Poestaka, dan wordt duidelijk hoe zeer er al in die dertiger jaren sprake is van een scheiding tussen hoge en lage literatuur. In het overzicht van de Indonesische literatuur dat Armijn vlak voor de oorlog publiceerde in het Nederlandstalige blad De Fakkel wordt nauwelijks met een woord gerept over de grote massa van Sino-Maleise literatuur en in het geheel niet over het werk van de inlandse literatoren die niet in dienst van Balai Poestaka werkten. Het verzuim is onthullend en daarom verhelderend voor wat aan het begin van dit verhaal over de termen ‘dekolonisatie’ en ‘emancipatie’ werd opgemerkt.
Poedjangga Baroe is een prachtig voorbeeld van het proces van dekolonisatie binnen een literair leven. Ze vormde een reactie op de kolonisatie, ging een dialoog aan met de Balai Poestaka maar niet met de onderstroom die zich veel minder aantrok van wat er in Batavia politiek en literair werd voorgeschreven en een eigen weg vond zonder al die moeilijke vragen te stellen in hoeverre het moreel of politiek verantwoord was westerse vormen van literatuur te imiteren.
De krampachtige pogingen van de Poedjangga Baroe-literatoren om zich te bevrijden van het westen zouden even ambivalent blijven als de pogingen van de leiding van Balai Poestaka om Indië een eigen weg te laten gaan. De Nederlanders werden het slachtoffer van hun zich steeds verder uitbreidende bemoeizucht, karakteristiek voor zo veel koloniaal bestuur, en ze raakten in die bemoeizucht ongewild steeds verder verstrikt in een dialoog met de plaatselijke alfabeten. Omgekeerd raakten ook de leiders van de Poedjangga Baroe steeds verder verstrikt in dezelfde dialoog - en die dialoog is tot op heden ten dage niet bevredigend afgerond. In taal
| |
| |
en thematiek mag de moderne Indonesische literatuur- na 1945 en na 1965- steeds verder zijn weggegroeid van haar westerse inspiratiebronnen, in vorm is de afhankelijkheid, of is het een dialoog?, gebleven. De auteurs die vooral dank zij het nu al klassieke boek van Teeuw Modern Indonesian literature tot de hoge literatuur worden gerekend, zijn buitenstaanders gebleven die voor hun experimenten en vernieuwingen nog steeds de bevestiging van westerse critici verwachten - met alle irritatie van dien.
De dekolonisatie van de moderne Indonesische literatuur, ingezet met Poedjangga Baroe, is nog lang niet voltooid. De emancipatie ervan is een ander verhaal, en misschien verdragen de termen ‘emancipatie’ en ‘literatuur’ elkaar gewoon niet in het geval van de moderne Indonesische literatuur. Zoals in zo veel literaturen.
Prof. dr. H.M.J. Maier is hoogleraar in de Maleise en Indonesische taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Publiceerde over Maleise en Indonesische literatuur.
|
|