Indische Letteren. Jaargang 3
(1988)– [tijdschrift] Indische Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||||||
Kemerdekaän 100% - honderd procent vrijheid...
| |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
Bung Tomo: ‘Wij zullen niet rusten tot de dag waarop de laatste Nederlander zijn koffers heeft gepakt.’
| |||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||
vele tekenen van dekolonisatie weliswaar volop aanwezig, maar zeer vaak versluierd weergegeven in een wat wollig - en vooral voorzichtig - taalgebruik. Maar hoe kon het ook anders? Iedere Indonesiër - of Nederlander - werd bij de meest voorzichtige constatering over de politieke bewustwording van het Indonesische volk door de PID - de Politieke Inlichtingen Dienst - bijzonder goed in de gaten gehouden. De leus ‘Indië los van Holland’ in het openbaar gebezigd was al reden genoeg voor de PID om in te grijpen. Niets van dat alles in de periode die ik voor u mag belichten, die nadagen van ons overzees imperium. ‘Dutch go home, we don't want you anymore’ is een slogan die niet misverstaan kan worden. Of de uitspraak van de nationalist Bung Tomo: ‘Wij zullen niet rusten tot de dag waarop de laatste Nederlander zijn koffers heeft gepakt!’ Het kan moeilijk nòg duidelijker. Maar ook in politiek-bestuurlijk opzicht is - na 1945 - de zaak zonneklaar. Enkele dagen na het vallen van de atoombom op Hiroshima en Nagasaki - het definitieve einde van de Tweede Wereldoorlog in Zuidoost-Azië - is er al een onafhankelijkheidsverklaring met als duidelijke boodschap: ‘Wij zijn een onafhankelijke souvereine staat - van Sabang tot Merauke...’ Nogmaals, de periode waar ik over mag spreken is er een van aantoonbare zaken en duidelijke uitgangspunten, ondanks veel politiek geschipper en vele ronde tafel-conferenties. Maar waren die laatsten niet meer - zo mooi door Albers omschreven - dan gesprekken rond een tafel met een gat in het midden, waarin alles kon worden gedeponeerd wat op dat moment voor één van de partijen niet opportuun was. Maar voor de rest was de zaak duidelijk: 100% kemerdekaän - honderd procent vrijheid. En als derde bekentenis - die mijn eigenlijke betoog moet voorafgaan (ik denk zelfs de belangrijkste van de drie) - moet ik u deelgenoot maken van het voor mij verheugende feit dat ik 12 september 1930 geboren werd in Bondowoso op Oost-Java. Dit nu wil zeggen dat ik als kind van elf jaar de oorlogsverklaring aan Japan heb mogen aanhoren, en dat ik - nog geen jaar later - moest begrijpen dat ik van mijn speelgoed afscheid moest nemen, omdat de Nederlanders met zo weinig mogelijk bagage in woonwijken geïnterneerd zouden worden. En het houdt tevens in dat ik, na drie jaar Japanse internering, op mijn vijftiende verjaardag - dat is uitgerekend de dag waarop de Radio Republik Indonesia met haar geregelde uitzendingen begon - mij gereed maakte om naar Malang op Oost-Java te gaan, waar een nieuwe internering - maar nu | |||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||
door de Indonesiërs - weer een heel belangrijke periode in mijn leven zal inluiden - de Bersiap-periode. Maar het verhaal van mijn persoonlijke dekolonisatie is nog niet afgelopen. Immers, in 1957 vertrek ik naar Nieuw Guinea - ons laatste restje dierbaar overzees gebiedsdeel- waar ik tot 1962 blijf. In die vijf jaar voltrekt zich opnieuw een soort dekolonisatie, die niet onopgemerkt aan mij voorbijgaat. De dekolonisatie van Nederlands-Indië van 1945 tot heden is wel op een heel speciale manier verbonden met mijn persoonlijke geschiedenis. En wat die laatste confidentie betreft: ik meen het oprecht als ik u zeg dat ik bijzonder blij ben dat ik ‘er bij’ heb mogen zijn. Het verschaft mij, denk ik, meteen het recht om wat kanttekeningen te zetten bij de formulering van het thema ‘de dekolonisatie in de Indische en Indonesische literatuur’. Immers, in het programma staat aangekondigd dat ik zal spreken over de periode van 1945 tot heden, en ik denk dat er had moeten staan ‘van 1942 tot heden’. Weliswaar was in 1945 de verre oorlog in Azië afgelopen, maar in het boek over de dekolonisatie van Nederlands-Indië is het hoofdstuk 1942 veel crucialer. Met de smadelijke aftocht van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger, en de onvoorwaardelijke overgave, is een definitief einde gekomen aan wat de Amerikaanse socioloog Raymond Kennedy het meest kenmerkende vindt van de kolonisatie, namelijk ‘de volstrekte beheersing van het politieke en bestuurlijke apparaat door westerlingen’. Het vallen van de atoombom op Hiroshima - en het formele einde van de Tweede Wereldoorlog enkele dagen later - waren voor het Indonesische volk hooguit een aanleiding om - ook voor het oog van de wereld - zo snel mogelijk een einde te maken aan het Nederlandse gezag. De gewezen vice-premier van Indonesië, Mohammed Hatta, zei enkele weken na de overgave van Nederlands-Indië aan het Keizerlijke Japanse leger: ‘De Nederlanders beroepen zich - bij het verklaren van hun aanwezigheid - altijd op historische rechten. Welnu, dàt argument uit de historie is nu aan de historie teruggegeven.’ De dekolonisatie vanaf 1942 dus en niet 1945. Maar ik heb nòg een kanttekening bij de opdracht, en die betreft voornamelijk het woord ‘dekolonisatie’ - het kernwoord uit de zin. Dekolonisatie immers veronderstelt in de meeste gevallen een geleidelijke overdracht van het politieke en bestuurlijke apparaat door de koloniserende mogendheid aan de inheemse bevolking, met vooral de nadruk op het woord ‘geleidelijk’. En opnieuw denkend aan die vele conferenties rond tafels (met of zonder gat) | |||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||
- Malino, Renville, Lingadjati - zou die indruk gewekt kunnen worden. Maar het waren in feite de twee ‘politionele acties’ - in Indonesië gewoon onversluierd ‘agressi Belanda’ genoemd - die voor de grootmachten in de wereld het gelijk aan de kant van Indonesië brachten. Harde, meedogenloze acties met veel militair geweld, die haaks staan op een geleidelijke overdracht van de macht middels overleg en overeenstemming. De vele documentaires, die de BBC het afgelopen jaar bracht rond de veertigjarige herdenking van de onafhankelijkheid van India en Pakistan gaven een duidelijk beeld van een overdracht van de macht in etappes. Maar in Indonesië lagen destijds de kaarten beduidend anders... Die macht moest worden afgedwongen met militaire middelen; géén dekolonisatie in de gebruikelijke zin van het woord, maar gewoon door een revolutie! Ik bevind mij met deze stelling, denk ik, in goed gezelschap als ik u voorlees wat de socioloog Van Doorn - van de Erasmusuniversiteit in Rotterdam - hierover te berde brengt: Wat is een revolutie? In onze voorstelling, grotendeels door een Europees-historische mythologie bepaald, is het de opstandigheid van het volk, het opstaan uit de gebogen houding, het ‘afwerpen van de ketenen’, de gebalde vuist en het geheven hoofd. Maatschappelijk betekent revolutie de val van de heren en de macht van de massa, de radicale om-wenteling van de sociale verhoudingen. Een revolutie is het actief worden van de basislaag van de maatschappij. | |||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||
zegt de een; ‘het was iets magisch, niet te beschrijven’, zegt de ander.Ga naar eindnoot2 Tot zover Van Doorn, die destijds als Nederlands militair in de omgeving van Semarang ooggetuige was van die strijdgeest. De Indonesische journalist en historicus Mochtar Lubis onderschrijft de woorden van de Nederlandse socioloog. Lubis schrijft in Het land onder de regenboog het volgende: Als de omstandigheden in 1945 gelijk waren geweest aan die van de zestiende of zeventiende eeuw, zouden de Nederlanders hoogst waarschijnlijk hebben gewonnen. De Indonesiërs hadden slechts oude, gedateerde Japanse geweren, oude tanks en artillerie en enkele wrakken van Japanse vliegtuigen, die eigenlijk niet eens geschikt waren om als oefenmateriaal te dienen. De Nederlanders waren in de lucht en ter zee sterker. Zij maakten gebruik van de modernste wapenen van de Tweede Wereldoorlog. U hoort het: tot 1942 mag er dan sprake zijn geweest van een proces van dekolonisatie, na de achtste maart 1942 kan men mijns inziens beter spreken van revolutie. Maar hoe men het ook noemt: dekolonisatie, versnelde dekolonisatie, machtswisseling, revolutie - het ontslaat mij niet van de plicht om met u te spreken over de kenmerken en vooral de gevolgen van al die processen. Ik moet immers met u de balans opmaken in hoeverre die begrippen in de Indisch-Nederlandse letterkunde van 1942 tot heden een beslissende stem hebben gekregen. Een moeilijke en precaire opgave! In het begin van mijn betoog citeerde ik al professor Van der Wal, die sprak over ‘de meest ingrijpende ontwikkeling - en niet alleen op politiek vlak’. Het blijkt nog eens te meer uit het voortreffelijke essay over de dekolonisatie van professor Van Lier, de vorig jaar gestorven socioloog, dichter en schrijver van Surinaamse afkomst. De studie is te vinden in de bundel | |||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||
Handelswereld en wereldhandel en is getiteld: ‘Dekolonisatie: van de diepe achtergronden die leiden tot repatriëring van de Westerse koopman’. Van Lier ziet nogal wat hindernissen op de lange weg naar een gedegen oordeel over de dekolonisatie. Ik laat hem graag aan het woord: Wanneer wij vaststellen dat het kolonialisme tot de belangrijkste verschijnselen van de wereldgeschiedenis behoort, lijkt er weinig miszegd. Als wij echter de betekenis hiervan in onze tijd, de periode der dekolonisatie waarin aan een verschijnsel dat eeuwen oud is een einde komt, in volle omvang willen overzien, doen zich aan alle kanten hindernissen voor. En een weg zoekend om deze te overwinnen, gaat men zich in gedachten onwillekeurig in de tijd vooruit bewegen en zich afvragen hoe toekomstige beschouwers het verschijnsel zullen beoordelen. Voor een zuiver oordeel over de dekolonisatie, u hoort het, is een ongewone luciditeit nodig. Verwacht u dat toch alstublieft niet van mij. Wat ik mij ten doel gesteld heb ik niet meer dan na te gaan of er | |||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||
van die ineenstorting van de machtsstructuren en alles wat daarmee samenhangt een duidelijk beeld te vinden is in de Indisch-Nederlandse letterkunde. Ik wil opnieuw graag Van Lier citeren omdat hij nu eenmaal, denk ik, wèl die ongewone luciditeit bezit om tot de kern te komen, Hij schrijft in het al genoemde essay ook het volgende: Het kolonialisme, dat zich met vallen en opstaan over een periode van drie eeuwen heeft gehandhaafd, meestal slechts aan de periferie van de Aziatische en Afrikaanse continenten, heeft in de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw de ene ruimte na de andere veroverd, tot er geen gebied meer is dat aan het europeaniseringsproces is onttrokken. De koloniserende landen beheersen de wereld en geloven dat het hun recht en plicht is de ‘zwakkere volken’ te besturen. Tot hun eigen heil, wordt er gesteld, sedert het begin der twintigste eeuw. Het is de ‘white man's burden’ de koloniale volken op te voeden tot welvaart en zelfstandigheid. En als de Europese volken dan op het toppunt van hun macht staan en zich eindelijk opmaken om met de grootste ernst een taak te vervolgen die zij naar de maatstaven van dat ogenblik slechts ten halve hebben vervuld, komt sneller nog dan de rijpwording van het koloniale wezen in de negentiende eeuw in een tijdsverloop van nog geen twintig jaren de totale afbraak van het verschijnsel, dat vele eeuwen in de ogen van koloniserenden en gekoloniseerden een bijna natuurlijk gegeven heeft gevormd. In weinig jaren is het voor de meerderheid in beide groepen een onaanvaardbare zaak geworden, die niet meer in de tijd past. De lijnen van geleidelijkheid door de paternalistische, koloniale bestuurder voor de toekomst getrokken, worden weggevaagd door een jong nationalisme, dat niet langer wachten wil om het lot in eigen handen te nemen. Dit proces verloopt niet zonder pijnlijke krampen.Ga naar eindnoot5 Maar zijn het niet juist de kunstenaars, de schrijvers, dichters en schilders, die die ‘pijnlijke krampen’ van de dekolonisatie gestalte kunnen geven? Zijn zij het juist niet die het verhaal van de slachtoffers van de dekolonisatie kunnen vertellen - ‘vol gerucht en geweld’, zonder zich al te veel te bekommeren om de politieke en | |||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||
economische structuren achter de machtsstrijd? Zíj́ moeten toch in staat zijn om vooral de sociaal-psychologische factoren achter dekolonisatie en revolutie te verklaren. Deze werden door de zendingspredikant en hoogleraar theologie Verkuyl in zijn Mémoires als volgt aangestipt: Ik heb in andere geschriften vaak uiteengezet dat de kern van het koloniale probleem gelegen is in de sociaal-psychologische verhoudingen en niet alleen in de sociaal-economische. Aan de kant van de kolonisatoren zijn psychologisch de dominante factoren in het kolonialisme altijd en overal: superioriteitsgevoel, onmacht tot het verstaan van de gekoloniseerden, onwetendheid en onwil. Aan de kant van de gekoloniseerden zijn de dominante factoren in een koloniale of semi-koloniale verhouding altijd en overal: wrok, wantrouwen en ergernis. Deze dominante factoren aan beide zijden kunnen slechts doorbroken worden door opheffing van de hele koloniale structuur.Ga naar eindnoot6 Als die dominante factoren in de kolonisatie en dekolonisatie inderdaad zijn: onmacht, onwetendheid en onwil aan de ene kant en wrok, wantrouwen en ergenis aan de andere kant, in hoeverre blijkt dat dan uit de Indisch-Nederlandse letterkunde uit de periode van 1942 tot heden? Er zijn inderdaad een paar duidelijk in het oog springende categorieën aan te wijzen, die vooral de omverwerping van de koloniale structuur tot onderwerp hebben, het abrupte verlies van de bestuurlijke en politieke macht... Ik doel daarbij in de eerste plaats op de ‘kampromans’, die vele verslagen van onderdrukking en verzet achter Japans prikkeldraad. Is er een duidelijker beeld van de opheffing van de koloniale machtsstructuur? Al die geschiedenisssen van de empirebuilders, die alle macht werd ontnomen, in kampen bijeen werden gedreven, zware lichamelijke arbeid moesten verrichten meestal onder toezicht van Indonesische hulpsoldaten, de Heiho's. De blanke ‘overseer’ van weleer, de strafgevangene van nu... Is dat beeld niet de dekolonisatie in optima forma? Schreef Willem Brandt niet: Wie, die lager dan koelies voortaan
en verworpen als schurftige schapen
als een beest in een hok moeten slapen
vlak tegen een lotgenoot aan...Ga naar eindnoot7
| |||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||
Ik herhaal het nog maar eens voor de duidelijkheid: ‘wij die lager dan koelies voortaan’ - het ergste, kortom, wat een Nederlander kon overkomen... koelie worden. Daarom zijn kampromans in zeker opzicht illustratief voor de dekolonisatie en zo op het oog vol van de dominante factoren: superioriteitsgevoel, onwil, onmacht, wrok, wantrouwen en ergernis. Maar ik stipuleer duidelijk ‘in zeker opzicht’, want de ‘kamproman’ heeft mijns inziens twee belangrijke beperkingen. Zij geven geen totaalbeeld van het ineenstorten van de machtsstructuren. De meeste kampboeken immers beschrijven voornamelijk het wel en wee - en dan vooral het wee - van een relatief kleine groep mensen. In concreto: een kwart miljoen Nederlanders, die afgezonderd van de overige maatschappij in kampen zijn geïnterneerd. Maar ook buiten het prikkeldraad heeft de Japanse bezetting zeer veel leed in de vorm van honger, armoede en chaos gebracht. Een gegeven waaraan in de kampboeken veelal wordt voorbijgegaan. De meeste kampboeken hebben, kortom, een zeer Holland-centrisch gezichtspunt. En natuurlijk heeft de strenge afzondering in de kampen er veel mee te maken. De meesten van ons hadden destijds geen idee wat zich buiten de kampen afspeelde - ik heb daar best begrip voor - maar het laat niet onverlet dat de kampboeken als genre weinig illustratief te noemen zijn voor de dekolonisatie als geheel. Maar ze hebben nog een bezwaar - die kampboeken van het eerste uur: zij zijn zo eenzijdig, en psychologisch vaak zo ongenuanceerd. Ik schreef hierover al eens eerder: En meteen bij het verschijnen van het eerste boek in 1946 over die periode, namelijk De gele terreur van Willem Brandt, bleek dat er sprake was van een duidelijke zwart-wit tekening. En dat gold eigenlijk ook voor die andere negentien Indische kampboeken, die er in dat jaar werden gepubliceerd. | |||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||
patroon afweken. Maar naarmate de tweede wereldoorlog verder van ons af kwam te liggen verschenen er steeds meer kampboeken die een wat gedistantieerder kijk gaven op het leven in de kampen.Ga naar eindnoot8 Genoeg over de kampboeken. Laten wij ons eens buigen over een andere in het oog springende categorie - de oorlogsboeken. En dan doel ik hierbij op de boeken geschreven door Nederlandse militairen, of Nederlandse oorlogsverslaggevers over de strijd tegen de republiek Indonesië. Wat is hun visie op de strijd, op de revolutie, of het élan van die revolutie? En opnieuw moet ik spreken over een eenzijdige zwart-wit tekening van de gebeurtenissen, als ik die categorie boeken de revue laat passeren. In de stroom soldatenboeken die rond 1950 begon los te komen is dit zonder meer evident. Maar in één boek uit die periode, namelijk Front op Java van Van Heek - in eigen beheer uitgegeven - wordt de tegenstander niet voortdurend afgeschilderd als een ‘stelletje, slecht bewapende, slecht gedisciplineerde, sadistische roversbenden’. Maar in vrijwel al die andere boeken overheerst een volstrekt negatief beeld van de achtergronden van de Indonesische revolutie, van hen die de wapens durfden op te nemen tegen de Nederlandse overmacht. Opnieuw een zeer Holland-centrische instelling. Pas de laatste jaren komt er ook in dit beeld wat meer nuance, vooral meer distantie, en neemt de kritiek op het optreden van de Nederlandse troepenmacht in woord en geschrift duidelijk toe. Boeken als Het peloton van Ben Laurens en De heren worden bedankt van Anthon de Graaff zijn daar recente voorbeelden van. Kortom, tot nu toe een weinig genuanceerd beeld van de dekolonisatie in de twee genres die ik u noemde, de kamp- en de oorlogsboeken... Waarbij ik eerlijkheidshalve moet zeggen dat die twee categorieën wat overheerst worden door tweederangs-schrijvers, of journalistieke visies op de gebeurtenissen. Maar de ‘grote’ literatuur dan? De Indisch-Nederlandse letterkunde met eersterangs-schrijvers als Maria Dermoût, Beb Vuyk, Friedericy, Albers, Nieuwenhuys, Walraven, Springer... In hoeverre hebben die prominente auteurs de aspecten van kolonisatie en dekolonisatie in hun werk ingepast, èn, in het gunstigste geval, tot een ‘bezield’ geheel gemaakt? Laten we - voor wij deze speurtocht aanvangen - ons opnieuw wenden tot de sociologie en eens bezien wat die tak van wetenschap kenmerkend vindt voor het | |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
koloniseren. Ik zou in dit verband graag citeren wat - opnieuw - de Amerikaanse socioloog en Azië-kenner Raymond Kennedy daarover heeft geschreven: Hij heeft een zestal kenmerken opgesteld, die het rijpe kolonialisme als stelsel bepalen. De volstrekte beheersing van het politieke apparaat door de koloniserende mogendheid, de economische afhankelijkheid van het gekoloniseerde land, waarbij de winsten voortgekomen uit goedkope arbeid van de inheemsen voornamelijk naar de beherende blanke laag gaan, de geringe ontwikkeling van de sociale diensten en het onderwijs, het gebrek aan contact tussen de regerende groepen en de inheemsen en vooral de ‘color line’, die een niet te overschrijden barrière in het sociale verkeer tussen de blanke en inheemse groepen heeft gevormd. Vooral dit laatste kenmerk is voor het lot van het kolonialisme beslissend geweest.Ga naar eindnoot9 Zes kenmerken dus, en ik herhaal ze even voor de duidelijkheid:
Als wij nu deze zes punten van de socioloog Kennedy als richtsnoer nemen, dan moeten wij vaststellen dat de Indische letterkunde kan bogen op een aantal uitstekende romans en verhalen die - op zijn minst - een of twee facetten van het kolonialisme als stelsel overtuigend weten te illustreren. Met name waar het gaat om de laatste twee categorieën, het gebrek aan onderling contact en de kleurbarrière. Vooral dat laatste heeft zeer vaak- in meestal schrille kleuren - de stof geleverd voor tientallen romans en verhalen. Een willekeurig aantal titels uit de Indisch-Nederlandse letterkunde spreekt boekdelen: Indo, Een brokje Indoleven, Njai Blanda, Blanke inlander, Donker van uiterlijk, Een huwelijk waar bloed aan kleeft, Huwelijken onder en zonder de wet, Blauwe nonna. Allemaal bestaande titels, terug te vinden in de Persoonlijke documenten van Dorothée Buur. Maar wat die andere aspecten betreft, die komen toch hoogst zelden onverhuld in de Indisch-Nederlandse letterkunde voor. Het | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
heeft er een beetje de schijn van dat de aanwezigheid van Nederland in de koloniën eigenlijk zo vanzelfsprekend werd gevonden, dat alles gericht was op een continuering van die toestand. En zoiets kan natuurlijk het beste als vooral die eerste vier kenmerken van Kennedy tot pijlers van de maatschappij worden verheven: volledige beheersing van het politieke apparaat, woekerwinsten, economische afhankelijkheid, en weinig onderwijs aan de inheemsen. Ook de literaire produkten van de ‘ethische politiek’ hebben hierin geen verandering kunnen brengen, hoe hartstochtelijk hun pleidooien voor dat ene punt - een betere scholing en betere sociale diensten - ook vaak waren. Mogelijk is ook de letterkunde wat ‘overvallen’ door de politieke ontwikkelingen - zoals Van Lier heeft betoogd - en is men nauwelijks toegekomen aan een bezinning over de Nederlandse aanwezigheid overzee, laat staan het beëindigen van die aanwezigheid. Het is Rob Nieuwenhuys die - weliswaar na de Tweede Wereldoorlog - geprobeerd heeft die lacune te overbruggen. Want zijn zijn fotoboeken - en dan vooral Komen en blijven - niet een in beeld gebracht ‘document humain’ van de kolonisatie en dekolonisatie in al zijn facetten? En dan kom ik nu aan de boeken die een beeld moeten geven van de feitelijke dekolonisatie - maar ik zei u al dat de noemer ‘Indonesische revolutie’ mij meer aanspreekt. Ook daarover zijn in Nederland een reeks prachtige romans en korte verhalen gepubliceerd. Het verhaal De terugtocht van Jan Eykelboom, De kanonnen van A.L. Scheiders en De overdracht van Kees van Langeraad geven een scherp en genuanceerd beeld van de strijd tegen de Indonesische onafhankelijkheidsstrijders. Ook over de Bersiap-periode - de schemertoestand vlak na de capitulatie van Japan - zijn voortreffelijke verhalen geschreven. Wie wil weten in wat voor wankel evenwicht men leven moest in die dagen, met dag en nacht de dreiging van de dood voor ogen, hij leze de schitterende verhalen die Tjalie Robinson bundelde onder de titel Tjoek, of de ontroerende - maar vaak ook huiveringwekkende - vertellingen die Lin Scholte bijeenbracht in haar Takdiran en andere verhalen. Verhalen waarin wrok, ergernis en vooral wantrouwen angstaanjagende hoogten bereiken. | |||||||||||||
Kolonisatie, dekolonisatie, revolutieTot zo ver deze korte - en ik moet het toegeven, wat vluchtige - | |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
Beb Vuyk: ‘Ik ben de enige van de Indische auteurs die niet uit nostalgie schrijft.’ (tekening: Erika Visser)
| |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
tour d'horizon door de Indisch-Nederlandse letterkunde van 1942 tot heden. Maar tot besluit wil ik toch met u wat dieper ingaan op het werk van één auteur. Immers, als wij uitgaan van de zes kenmerken van Kennedy - daarbij gevoegd de dominante factoren in de koloniale verhoudingen van Verkuyl - en ons afvragen welke auteur in zijn werk het meest complete beeld van die facetten toont, en het héle scala bestrijkt - dan komen wij bijna vanzelf uit bij degene die eens over eigen werk zei: ‘Ik ben de enige van de Indische auteurs die NIET uit nostalgie schrijft’... namelijk Beb Vuyk. Het zijn vooral de hoofd- en bijfiguren in haar romans en verhalen die prototypen zijn van slachtoffers van de zes kenmerken van de koloniale verhoudingen. De levens die Beb Vuyk ons toont hebben vrijwel allemaal die verscheurdheid, die gekte, die waanzin van het koloniale systeem onder de leden, hoe aangepast zij ook lijken te zijn. Of het nu een republikeins medicus is, Benny Nambela, in zijn strijd tegen de Nederlanders. Of de Indo-europese scheepskapitein in zijn strijd tegen zijn eigen (donkere) huidskleur, of de blanke planter in Het verhaal van een toeschouwer in zijn strijd tegen herinneringen aan de oorlog en de internering. Alle drie zijn op hun manier door het systeem beschadigd en gekwetst. Maar het bijzondere van bijvoorbeeld het laatste verhaal dat ik noemde, Het verhaal van een toeschouwer is, dat het zo'n universeel verhaal is geworden. Het verhaal begint met een relaas van de ontberingen in de Japanse kampen, maar het verhaal van wreedheid en geweld mondt als het ware vanzelfsprekend uit in bersiaptijd en revolutie. De wreedheid en het geweld worden getransponeerd van verleden naar heden, van Heerser naar Overheerste, van Blank naar Bruin - en al die schakeringen er tussenin. Het verhaal is niet Holland-centrisch of Indonesië-centrisch meer te noemen, het heeft een universeel karakter gekregen. Het is een duidelijk kenmerk van het grote schrijverschap van Beb Vuyk. Ik lees u als illustratie van mijn stelling een - bijna toevallige - bladzijde voor uit het verhaal De laatste waardigheid, de geschiedenis van de Batakse arts Nambela - en u zult merken dat in die vijfentwintig regels bijna het hele scala van wat zo kenmerkend is voor de kolonisatie, aanwezig is. ‘Weet u dat er op Brastagi een buurt was waar inlanders niet mochten wonen’, vroeg de dokter. | |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
ook alleen maar Hollanders en rijke Chinezen. De huizen waren er duur. Wie geld had mocht er wonen.’ Wat zou ik hier nog aan kunnen toevoegen?
Joop van den Berg is journalist. Hij is de samensteller van de bloemlezingen De keerzijde van de medaille en Indië-Indonesië in honderd gedichten. |
|