| |
| |
| |
[Nummer 3]
De Eed op het Kerkhof
Een Maleis-Portugees verhaal uit 1780
B.N. Teensma
Aantekening van de redactie
Het onderwerp van het hierop volgend artikel heeft oppervlakkig bezien weinig met de Indische letteren te maken. Toch heeft de redactie gemeend het te moeten opnemen, temeer waar ze aan het begrip ‘Indische letteren’ een zo ruim mogelijke betekenis heeft willen geven. Bovendien is dit artikel bijzonder interessant en intrigerend. Het heeft indirect ook wel degelijk met de Indische letteren te maken, vooral als we ons met geschriften uit de zeventiende en achttiende eeuw gaan bezighouden.
Het Portugees-Maleis is talrijke decennia de omgangstaal geweest van de Mardijkers, Mestiezen en Kastiezen. Vooral de vrouwen onder hen waren tot in de hoogste kringen van de Europese samenleving doorgedrongen. Deze Europese samenleving was zéér Indisch, veel Indischer dan later. We kunnen bij Teensma lezen dat nog in 1780 een woordenboekje verscheen van het gesproken Portugees-Maleis, vooral ten behoeve van de ‘baren’ of nieuwkomers. Zo'n boekje moet in een behoefte hebben voorzien. Er blijkt uit dat die taal toen nog vrij algemeen gesproken werd.
De in zijn tijd befaamde geschiedschrijver dominee François Valentijn gewaagt meer dan eens van de Portugees-Maleise omgangstaal in zijn reusachtig, volumineus, achtdelig werk Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724-1726) (maar verwijzingen staan ons nu niet ter beschikking).
Nicolaus de Graaff citeert in zijn zedenschildering de Oost-Indise Spiegel (1703) verschillende woorden en flarden van zinnen in het Portugees-Maleis door ze in de mond te leggen van dochters van aanzienlijke VOC-dienaren. Niet het Nederlands, maar het Portugees-Maleis was de taal waarin ze zich uitdrukten, de taal van hun begeleiders en opvoeders. En dat waren de slaven aan wie ze werden overgelaten. Van de vele moeilijkheden en misverstanden in de conversatie tijdens officiële ontvangsten en maaltijden, vertelt Nicolaus de Graaff met spot en verachting. In de meeste gevallen verstonden deze vaak zeer fraaie meisjes nauwelijks een woord Nederlands. Een gesprek konden ze in ieder geval in het Nederlands niet voeren. Het ‘Nokke save’ (‘weet niet’, ‘ik versta u niet’) lag in hun mond bestorven.
| |
| |
Teensma betreedt met zijn bijdrage een tot dusver onontgonnen terrein. Het onderwerp dat hij vanuit de taal beziet is fascinerend, misschien juist omdat we er zo weinig van weten. Onze kijk op de Indische maatschappij uit de zeventiende en achttiende eeuw krijgt er een dimensie bij.
Ten tijde van Prins Hendrik de Zeevaarder (1394-1460) begonnen de Portugezen op systematische wijze naar de zeeweg naar Azië te zoeken. In 1488 slaagde Bartholomeus Dias erin de Afrikaanse zuidpunt te ronden, en in 1498 bereikten de eerste Portugese schepen onder Vasco da Gama de Indiase westkust. Sinds 1500 bestond er geregeld scheepscontact tussen Portugal en Azië. Het doel van Lissabon was de Aziatische specerijenhandel te monopoliseren, waartoe een aantal strategisch langs de handelsweg gelegen plaatsen ingenomen moest worden. In 1510 veroverden zij Goa, in 1511 Malakka, en in 1515 Ormuz. In 1509 werden de eerste Portugese schepen voor Maleissprekende gebieden waargenomen.
In de jaren voor 1500 hadden de Portugezen langs de Afrikaanse westkust ervaring opgedaan in de omgang met aan hen onbekende volkeren, talen en culturen. Een versimpeld Portugees had zich daar tot handelstaal ontwikkeld. Deze rudimentaire omgangstaal namen zij mee naar Azië, waar zij al snel verrijkt werd met Aziatische lexicografische en syntactische elementen. Door hun steeds verdergaande vermenging met Aziatische volkeren creoliseerde deze taal in toenemende mate. In de verschillende Aziatische taalgebieden waar de Portugezen en hun afstammelingen binnendrongen, ontstonden diverse creoolse varianten van hun taal, waaronder het Maleise Portugees, alias Portaleis of Malugees.
Die taal is nooit statisch geweest, heeft nooit een officiële status genoten, werd voornamelijk gesproken, en maar zelden opgeschreven. Toen de Nederlanders zich in de 17e eeuw in de Indonesische archipel vestigden, poogden zij tevergeefs het Malugees te weren en door het Nederlands te vervangen. Maar deze taal had een voorsprong van decennia op het veel stuggere Hollands; zij lag makkelijker in het gehoor der Indonesiërs, en was flexibeler door zijn grote creoliseringscapaciteit. Het Nederlands moest zich bij die taalrealiteit neerleggen, en er voorlopig mee volstaan het Portaleis met een beperkt aantal Nederlandse termen te verrijken.
In het tweede decennium van de 18e eeuw was het Maleise Portugees nog zo vitaal op Java, dat de VOC-functionaris Abraham Alewijn er in Batavia toe overging samen met de Mardijker Jan Collé een Portugees-Nederlands woordenboek samen te stellen, dat in 1718 in Am- | |
| |
sterdam verscheen onder de titel Woordenschat der twee taalen, Portugeesch en Nederduitsch. In de opdracht van dit boek constateert Alewijn dat er in Batavia twee hoofdtalen bloeien, het Maleis en het Portugees. Laatstgenoemd idioom werd door hem gekarakteriseerd als een ‘gebrooke Portugeesche taal, welke met veel Maleitsche, opgeraapte, bastaard, en gebrooke Nederduitsche woorden ondermengd is’. Daar had hij minachting voor, zodat hij in zijn woordenboek slechts standaard-Portugees opnam.
Pas in 1780 verscheen er een anoniem boekje dat het Malugees registreert. De titel ervan luidt: Nieuwe woordenschat uyt het Nederduitsch in het gemeene Maleidsch en Portugeesch, zeer gemakkelyk voor die eerst op Batavia komen. Te Batavia, by Lodewyk Dominicus, Stads-Drukker op de Tygers-Gragt, aan de West-Zyde, 1780. Dit boekje is niet onbekend, daar Hugo Schuchardt er in deel IX van zijn Kreolische Studien (Wien, 1891) ruimschoots uit citeert.
De Nieuwe Woordenschat bevat 121 bladzijden lexicografische tekst, gedrukt in drie kolommen per pagina, respectievelijk Nederlands, Maleis en Portugees. De Portugese kolommen weerspiegelen de Portaleise taalrealiteit van 1780. In de erop volgende eeuw zou die taal gaandeweg afsterven, en de nagalm ervan in het hedendaagse Indonesisch staat geboekstaafd in de 327 Portugese woorden in European loan-words in Indonesian; a check-list of words of European origin in Bahasa Indonesia and Traditional Malay (Leiden, 1983). De Woordenschat uit 1780 en de Check-list uit 1983 zijn mijlpalen langs de ontwikkelingsweg van het Maleise Portugees; zij markeren een proces van tweehonderd jaar, van bloei tot nagalm. De beide publikaties kunnen dat aftakelingsproces tastbaar, want cijfermatig aantonen, en wel als volgt:
|
Woordenschat |
Check-list |
identiek |
Portugese woorden |
869 |
327 |
131 |
Aziatische woorden |
236 |
- |
- |
Nederlandse woorden |
116 |
5400 |
69 |
Men leest er het afglijden van het Portugees, en het aanzwellen van het Nederlands uit af, en het geeft voor de harde kern der ‘identieken’ een dateringsgegeven. Van de 236 geregistreerde Aziatische termen uit de Woordenschat zijn er 33 niet-Indonesisch. Het geboekstaafde Malugees uit 1780 verhoudt zich dus van Maleis tot Nederlands in de woordaantallen 869:203:116, ofwel in procenten van 75:17:10.
De Woordenschat bevat tussen de lange woordenlijsten een verhalende tekst. Als voorbeeld laat ik een legende-achtig fragment volgen, waar- | |
| |
aan ik de titel De Eed op het Kerkhof heb gegeven. Ik heb er een vrijwel letterlijke Nederlandse vertaling bijgezet, om deze niet makkelijk leesbare tekst toegankelijk te maken. En ook een verklarende woordenlijst.
| |
De Eed op het Kerkhof
Pasa bira bira coorpoe, skoeta |
Heupwiegend loopt hij rond, |
toedoe banda, brienka brienka |
overal luistert hij, zijn ogen |
oloe. Grande cobisojoe noe lem- |
lonken. Een groot verlangen |
bransa poor panja aloen koeja. |
heerst in zijn geest om iets |
Ille boeska ki atja |
te kapen. Hij probeert een |
oeng kris, oen badé, oeng |
kris te vinden, een priem, een |
klëwan, oen spada, oeng katana. |
kapmes, een zwaard of een dolk. |
Ille noenkoe sierbies, aloeng |
Hij gebruikt ze nooit, een enkele |
bees. Lansa koempriedoe, |
keer maar. Een lange lans, |
lansa koertoe, oeng assegaaya, |
een korte lans, een werpspies, |
oeng redie, poekat, oeng pan- |
een visnet, een kuilnet of een |
tjieng teeng soea koonteentie. |
hengel zijn ook van zijn gading. |
Pasa sero, pëga pees, pëga |
Hij zet fuiken, vangt vissen, |
paster koen jarieng, koeng |
en verschalkt vogels met een |
soempiet, koen jierat. |
net, een blaaspijp of een strik. |
Soebie rieba di albie, tira |
Hij klimt in bomen, haalt vogel- |
paster soe kajoe, tira froeta |
nesten uit, en plukt kokosnoten. |
klapa. Koemie betel, oeng passa |
Sirih pruimt hij als tijd- |
tempoe. Ille frëtta oen pedas |
verdrijf. Hij huurt een stuk grond, |
tjang, ille kompra oeng orta na |
hij koopt een tuin naar zijn |
soe koonteentie. Ille manda loekoe, |
genoegen. Die laat hij ploegen |
ille manda mamoetia. Ille tarra, |
en spitten. Hij plant, hij |
ille gaboerta, ille botta someentie. |
graaft, hij zaait. Hij koopt |
Ille compra oeng boefra; oeng kan- |
een buffel; een stal laat hij |
dang ille manda faji. Tara oeng orta |
maken. Hij legt een sirihtuin |
di betel. Ille boeska oeng moler, |
aan. Hij zoekt een vrouw, een |
oen coempienjëra. Ille kaja, ille |
gezellin. Hij huwt, hij blijft |
fika koen ella. Ille faay festa. |
bij haar. Hij viert een feest. |
Ille tjoma (compienja) soe |
Hij nodigt zijn kennissen uit, |
consedoe, soe cambradoe. Ille balla, |
zijn kameraden. Hij danst, hij |
ille salta, ille brienka koen katana |
springt, hij speelt met zijn |
seen tokka. Ille bebé |
dolk zonder [iemand] te raken. |
koen folgejoe. Ille discansa. |
Hij drinkt met plezier. Hij rust |
Noyba lawa, pitja no cama. |
uit. De bruid brengt hij weg, |
Illotoor droemi. |
hij sluit het bed. Zij slapen. |
Nooyboe irgie di sonoe, rakoelie |
De bruidegom ontwaakt uit zijn |
fatoe. |
slaap, en zoekt zijn kleren bij |
| |
| |
Ille teeng oeng cabaloe, oen boenitoe |
elkaar. Hij heeft een paard, |
oeng caballoe di Bima. Ille soebie |
een mooi paard uit Bima. Hij |
caballoe; ille anda noe tjang die |
bestijgt het paard; hij rijdt |
soea moleer soe paay. |
naar het land van de vader van |
Ille olla olla toedoe laay sorte |
zijn vrouw. Hij ziet allerlei |
die foela, die froeta froeta, die |
soorten bloemen, vruchten, bomen |
alber alber koen raaysoe, koen fölla, |
met wortels, met bladeren, |
koen foela, koen froeta, koen takoe, |
bloemen, vruchten, takken en zaden, |
koen someentie, koema alla teeng: |
zoals daar zijn: de rozewater- |
alber jamboe agoe roejadoe, alber |
djamboe, de zoete sinaasappel, |
limaang dossie, alber limaang ajiedoe, |
de zure citroen, de anona-boom, |
alber anonna, alber manga kambrang, |
de garnaalmangaboom, de guava- |
alber goyaba, alber masang, alber |
boom, de appelboom, de mais- |
jagoon. Esta alber alber kie teen |
plant. Van de bomen die genoemd |
poor loemia, soea froeta podie botta |
worden, kan men de vruchten in- |
sal, e fajie aloenga dossie; alber |
zouten of confijten: de papaja, |
papaaya, alber ananas, alber caram- |
de ananas, de karambool. Behalve |
bolla. Forra die isté ienda teeng |
die zijn er nog de peperboom, |
alber pimenta, alber cubebe, alber |
de lange peper, de Chili-peper |
tjielie, alber jinjiber. Alber alber |
en de gemberplant. Bomen uit |
die kel soea froeta podie spriemie |
wier vruchten olie geperst kan |
ajietie: alber klapa, alber jarak |
worden: de kokosnoot, de rode |
bormeloe, alber jarak brankoe, alber |
wonderboom [ricinus], de witte |
koesambie, katjang baar. |
wonderboom, de ijzerhoutboom, |
E tambeen alber de canarie, |
de aardnoot. En ook de kanarie- |
tjampaka, kananga, limaang |
boom, de tjampaka, de kananga, |
proet koen limaang balie. |
de ruwe citroen en de pompelmoes. |
Pertoe riba die baar ste nassie e |
Bij en over de grond ontluiken |
kriesie: koemblie hollanda (é |
en groeien: de Hollandse knol |
poma de terra), alber battatta; |
(dat is de aardappel), de bataat |
assie mesmoen (e tambang) |
en eveneens (en ook) de |
piepienjoe, troon margojoe, troong |
komkommer, de bittere eierplant, |
bormeloe (é brienjella), e todo laay |
de rode eierplant (de aubergine), |
sorte die alber katjan: katjang |
en allerlei soorten bonen: lange |
koempridoe, katjang mareloe, katjang |
bonen, gele bonen, groene bonen, |
berdie; katjang bormeloe, katjang |
bruine bonen, witte bonen. |
brancoe. Toedoe laay sortie de figoe: |
Allerlei soorten bananen: de pisang |
figoe ambon, figoe agoela, figoe cotté, |
Ambon, de naaldbanaan, de pitjes- |
figoe di ree, figoe |
banaan, de koningsbanaan, de |
sapatoe, figoe meja, |
wrange banaan, de tafelbanaan, |
figoe letie, figoe kapokan. |
de melkbanaan, de kapokbanaan. |
Noe meo die camienjoe teen im |
Midden op het pad steekt een |
pedoe oen poos. Noe camienjoe |
put omhoog. Aan weerszijden van |
amoes bandoe teeng oen rantjoe die |
de weg staat een groepje pinang- |
alber arëkka. Na soea poontoe ste |
bomen. Aan het einde doemt van |
| |
| |
parsie die lonjie oen alber altoe. |
verre een hoge boom op. Over het |
E passando no campo ille atja oen |
veld gaande vangt hij een aange- |
tjeroe sabrojoe. Passando so camien- |
name geur op. Zijn weg vervolgend |
joe iencontra foela de dudaim, kie |
vindt hij de pandanusbloem, die |
ille ja lëwa soe joentoe. Forsa |
hij met zich meenam. Stevig |
martjando e pasa soe camienjoe. |
stappend vervolgt hij zijn weg. |
Ja tjëgga noe oenga sepultoera. Pertoe |
Zo kwam hij bij een graf. Vlakbij |
die akel sepultoera teeng oeng alber |
dat graf staat een waringin- |
briengien. Ille proenta noe kal loegar |
boom. Hij vraagt waar hij is. |
ille teeng. Istie beloe da sabeer |
Die oude man geeft hem te verstaan |
com ille kie esta teeng loegaar |
dat dit de plaats is waar |
oendie ja tarra todo soe pareentie. |
hij al zijn verwanten begraven |
Assie mesmoe (no akel momento) |
heeft. Meteen (op dat moment) |
ille ste triemie, e ille fika |
begint hij te beven en wordt hij |
medoe. E falla: ‘O Deoes! O mienja |
bang. En hij zegt: “O God, o mijn |
Sinjoor, perdoea mienja peccadoe”. |
Heer, vergeef mij mijn zonden’. |
Akel beloe da ientiendie kie |
Die oude man maakt hem duidelijk |
agorra ille noe miestie fika medoe. |
dat hij nu niet bang moet zijn. |
Diespoos ille inclinous soon roostoe |
Vervolgens boog hij zijn gelaat |
atie noe tjang e piedie perdoea |
tot op de grond en vraagt vergiffenis |
koen toedo baseja. Soe moleer soea |
in alle nederigheid. De vader |
paay lëwa trees bees roendoendoe di |
van zijn vrouw voert hem drie |
akel sepultoera, e falla koen ille: |
keer rond dat graf, en zegt tot hem: |
‘Faay oeng joeramentoe kie lo tarra |
“Leg een eed af dat je me zult |
koen eo na esta loegar kantoe eo |
begraven op deze plek als ik |
ja morree”. Diespoos ille fajie |
gestorven zal zijn’. Daarop zweert |
oeng joeramentoe grandie kie assi |
hij een dure eed dat eveneens |
mesmoe miestie soestie kon ille, |
zo met hem gebeuren moet, |
kilaay ille logo faay koen elle. |
als hij met hem zal doen. |
Oenga aboersa koen otroe, e tjoera. |
De een omarmt de ander, en zij |
E passando saay die akel loegaar. |
wenen. Voortgaande verlaten zij |
Ja tjegga noe oeng loegar oendi ja |
die plek. Zij kwamen bij een |
tara oeng kriansa. Na akel loegar |
plaats waar een kind begraven |
ja teeng oen rantjoe die alber |
lag. Op die plek stond een |
combödja, e oter sorte die alber foela |
groep kerkhofbomen, en andere |
foela, todo ientjiedo koen foela |
soorten bloesembomen, alle vol |
foela. Alla ja teeng: alber moegri |
bloemen. Daar stonden: de jasmijn |
koen soea foela, foela agoe roejadoe |
met zijn bloemen, de witte roze- |
brancoe, foela agoe roejadoe |
waterbloem, de rode rozewater- |
bormeloe, foela roejadoe dublo, foela |
bloem, de dubbele rozebloem, de |
soendal malang, e lirio. E patjar |
herfsthyacinth, en de lelie. En |
bormeloe, e patjar brancoe, e patjar |
rode balsemien, en witte balsemien, |
rooysoe, e foela matra, |
en purperen balsemien, en de kamille, |
e foela kandia, koen foela sol. |
de kandelaarbloem, en de zonnebloem. |
Assie illoter passa e foera matoe. |
Zo gaan zij verder, en zij dringen het |
| |
| |
Na akel matoe illotoor ja olla toedoe |
bos in. In dat bos zagen zij allerlei |
laay die alber boong poor faay fogo |
voor brandhout geschikte bomen. |
(kima). No meo di matoe teeng oeng |
Midden in het bos is een grote |
poos grandi: trejie brasoe koen |
put: dertien vadem en drie voet |
trees peo so foendo; soe largoera |
is zijn diepte; zijn breedte |
sees peo, doos dedoe. Oeng cöbra |
is zes voet, twee duim. Een |
grandie - fika medoe por olla - |
grote slang - angstig om te zien - |
teeng alla denter se oendidoe. |
houdt zich daarin verscholen. |
Illoter larga akel loegar, e atja poor |
Zij verlaten die plek, en krijgen |
olla die lonjie oen liang, |
van verre een leeuw te zien, |
oen tiger, oeng oersoe, oen bada, |
een tijger, een beer, een neus- |
oen alfontie. Die medoe illoter |
hoorn, een olifant. Uit angst |
ste koree, e tjegga na siedadie. |
beginnen zij te hollen, en komen |
Illotoor troekoe biestiedoe. |
bij de stad. Zij verwisselen |
Alla ja teeng: oeng rokkie pasment |
hun kleren. Daar waren: rokken |
die oroe, oeng camsool koen prata, |
met goud-passement, hemden met |
oeng kalsang biloedoe, oen rokkie |
zilver, fluwelen broeken, rokken |
die zeida koen boenietoe knoop, oen |
van zijde met mooie knopen, |
kamsool koen foela die oroe, oeng |
hemden met bloemen van goud, |
kalzang kooyeer, sapatoe sapatoe |
lederen broeken, mooie schoenen, |
bonitoe, gesper die sapatoe prata soea, |
zilveren schoengespen, gouden |
gesper die dasie orie soea, gesper die |
dasspelden, diamanten gespen, |
diamantie, gesper koen pëdra (crys- |
gespen met stenen (kristal), |
tallo), camieja fienjoe koen lobbetje, |
fijne hemden met lubben, fijne |
camieja fienjoe seeng lobbetje, camija |
hemden zonder lubben, grove |
groos poor koesier, kalsang kie biestie |
hemden voor de koetsier, onder- |
baas, borstrok ommie, panoe kie |
broeken, mansborstrokken, hals- |
mara gargantie (stropdassie), karpoes, |
doeken (stropdassen), mutsen, |
koos zeida, oeng boenito oen horlogie, |
zijden kousen, een mooi horloge, |
oeng spada de soeasa, oen cana |
een degen van soeasa, een riet |
(rottang) koen cabessa de oroe. Illoter |
(rotting) met gouden knop. Zij |
pidie agoe. Agoe poor liempa |
vragen om water. Water om het |
roostoe, agoe poor liempa maau, |
gelaat te wassen, water om de |
agoe poor liempa peo. |
handen te wassen, water om de |
Karbang fienjoe poor |
voeten te wassen. Fijne houtskool |
roesa dientie. Illotoor baja |
om de tanden te schuren. |
rieba de röpa koen agoe tjirojoe. |
Zij besprenkelen de kleren met |
Oeng lensoe brankoe illoter |
reukwater. Een witte zakdoek |
fay moeladoe koen agoe roejadoe. |
bevochtigen zij met rozewater. |
Illoter biestie soea biestidoe klei |
Zij trekken hun kleren aan zoals |
miestie teeng, e botta illoter soea |
dat hoort, zetten hun hoed |
tjapeo riba de illoter soea cabessa, |
op hun hoofd, en gaan als een |
e passa koema oen pawang na cajoe |
pauw naar het huis van de koning. |
de rei. Alla ja teeng: e imperadoor, e |
Daar waren: de keizer, de koning, |
rei (ree), e prinsoe, e grande, e |
prinsen, groten, markiezen en |
| |
| |
markees e compte. Donoe de aloeng |
graven. Heren over steden en |
sidade e tjang grandie, e commandoor |
grote gebieden, landheren, |
de tjang, praefectos, praesidente, |
bestuurderen, presidenten, |
o juizo, thesourier, conseljeiroe, |
de rechter, thesauriers, raadsheren, |
offician de juizo, e ambassadoor, |
officieren van justitie, ambassadeurs, |
e jërraal, e nobile, principe poderoso, |
generaals, edelen, machtige prinsen, |
jeentie grandie de tërra, sirbidoor |
rijksgroten en dienaren |
de o rei. |
van de koning. |
| |
Woordenlijst
aboersa = abraçar. Omhelzen. |
agoe = água. Water |
agoela = agulha. Naald. |
agorra = agora. Nu. |
ajiedoe = ácido. Zuur. |
ajietie = azeite. Olie. |
akel = aquele. Die. |
albie, alber = árvore. Boom, struik. |
alfontie = elefante. Olifant. |
allá = alá. Ginds. |
aloen, aloeng, aloenga = algum. Een, enig. |
altoe = alto. Hoog. |
ambassadoor. Nld. ambassadeur. |
Ambon. Ambonnees. |
amoes = ambos. Beide. |
ananás = ananas. |
anda = andar. Gaan. |
anonna. Anona-vrucht. |
arëkka = areca. Betel. |
assegaaya = azagaia. Spies. |
assi, assie = assim. Aldus. |
atie = até. Totaan. |
atja = achar. Vinden. |
|
baar = Arab bodem. |
baas = baixo. Onder. |
bada. Mal. badak. Neushoorn. |
badé. Mal. badik. Dolk. |
baja = baixar. Afdalen. |
balla = bailar. Dansen. |
Balie. Balinees. |
banda, bando = banda. Zijde. |
baseja = baixeza. Nederigheid. |
battatta = batata. Knol. |
bebé = beber. Drinken. |
bees = vez. Keer. |
beloe = velho. Oude man. |
bërdie = verde. Groen. |
betel. Mal. betel. |
biestie = vestir. Kleden. |
biestidoe, biestiedoe = vestido. Kleding. |
biloedoe = veludo. Fluweel. |
Bima: plaats op Soembawa. |
bira = virar. Draaien. |
boefra = búfalo. Buffel. |
boenieto, boenietoe, boenitoe = bonito. Mooi. |
boeska = buscar. Zoeken. |
boong = bom. Goed. |
bormeloe = vermelho. Rood. |
borstrok. |
botta = botar. Gooien. |
brancoe, brankoe = branco. Wit. |
brasoe = braço. Arm, vadem. |
brienca = brincar. Spelen. |
briengien. Mal. beringin. Waringin. |
brienjella. Mal. berinjela. Aubergine. |
|
caballoe, cabaloe = cavalo. Paard. |
cabessa = cabeça. Hoofd. |
cajoe, kajoe = casa. Huis. |
cama = cama. Bed. |
cambradoe = camarada. Kameraad. |
camieja, camija = camisa. Hemd. |
camienjoe = caminho. Weg. |
| |
| |
camsool, kamsool = camisola. Hemd. |
cana = cana. Riet. |
carambolla = carambola. Boomsoort. |
cobisojoe = cobiçoso. Belust. |
cobra = cobra. Slang. |
coempienjëra = companheira. Metgezellin. |
combodja. Mal. kembodja. Kerkhofboom. |
commandoor. Nld. commandeur. |
compienja = acompanhar. Uitnodigen. |
compra, kompra = comprar. Kopen. |
compte. Fr. comte. Graaf. |
consedoe = conhecido. Bekende. |
coorpoe = corpo. Lichaam. |
cotté. Tamil kottai. Pit, kraal. |
crystallo = cristal. |
cubebe. Arab. peper. |
|
da = dar. Geven. |
dasie, stropdassie. Ndl. dasje. |
dedoe = dedo. Vinger, duim. |
deentie = dente. Tand. |
denter = dentro. Binnen. |
Deoes = Deus. God. |
di, die = de. Van. |
diamantie = diamante. |
diespoos = de(s)pois. Vervolgens. |
discansa = descansar. Uitrusten. |
donoe = dono. Eigenaar. |
doos = dois. Twee. |
dossie = doce. Zoetigheid. |
droemi = dormir. Slapen. |
dublo. Ndl. dubbel. |
dudaim. Pandanus-soort. |
|
e = e. En. |
é = é. Is. |
ella = ela. Zij. |
elle, ille = ele. Hij. |
eo = eu. Ik. |
esta, istie = este. Deze. |
|
faji, fajie = fazer. Doen. |
faay, fay = faz. Hij/zij doet. |
falla = falar. Spreken. |
fatoe = fato. Kostuum. |
festa = festa. Feest. |
fienjoe = fino. Fijn. |
figoe = figo. Banaan. |
fika = ficar. Blijven, worden. |
foela. Sanskr. phull. Bloem. |
foendo = fundo. Diep(te). |
foera = furar. Doorboren. |
fogo = fogo. Vuur. |
folgejoe = folguedo. Plezier. |
fölla = folha. Blad. |
forra = fora. Buiten. |
forsa = força. Kracht. |
frëtta = fretar. Huren. |
froeta = fruta. Vrucht. |
|
gaboerta = [es]garavatar. Graven. |
gargantie = garganta. Keel. |
gesper. Ndl. gesp. |
goyaba = goiaba, guaiaba. Soort vrucht. |
grande, grandi, grandie = grande. Groot. |
groos = grosso. Grof. |
|
hollanda = Holanda. Nederlands. |
horlogie. Nld. horloge. |
|
iencontra = encontrar. Vinden. |
ienda = ainda. Nog. |
ientiendie = entender. Begrijpen. |
ientjiedoe = enchido. Vol. |
illoter, illotoor = eles/elas. Zij (mv.). Cf. oter, otroe. |
im pedoe = em pé. Omhoog. |
imperadoor = imperador. Keizer. |
inclinous = inclinou-se. Hij boog zich, zij bogen zich. |
irgie = erguer. Opstaan. |
|
ja = já. Reeds. (Duidt verleden tijd aan.) |
jaggon. Mal. djagung. Mais. |
jamboe. Mal. djamboe. Soort vrucht. |
jarak. Mal. djarak. Ricinus-plant. |
jarieng. Mal. djaring. Jachtnet. |
jeentie = gente. Volk. |
jërraal. Nld. generaal. |
| |
| |
jierat. Mal. djirat. Strik, strop. |
jinjiber =gengibre. Gember. |
joentoe = junto. Nabij. |
joeramentoe = juramento. Eed. |
juizo = juiz. Rechter. |
|
kaja = casar. Trouwen. Cf. cajoe. |
kal = qual. Welke. |
kalsang, kalzang = calção. Broek. |
kambrang = camarão. Garnaal. |
kananga. Mal. kananga. Bloesemstruik. |
kandang. Mal. kandang. Stal. |
kandia = candeia. Kandelaar. |
kantoe = quando. Wanneer. |
karbang = carvão. Houtskool. |
karpoes = carapuça. Muts. |
katana. Jap. kataná. Dolk. |
katjan, katjang. Mal. katjang. Erwt, peul, boon. |
kel = aquele. Die. |
ki, kie = que. Die. |
kilaay, klei = que laia. Zoals. |
kima = queimar. Verbranden. |
klapa. Mal. kelapa. Kokosnoot. |
klëwan. Mal. keléwang. Kort zwaard. |
knoop. Ndl. knoop. |
koeja = coisa. Ding. |
koema = como. Hoe. |
koemblie. Mal. kembili. Knol. |
koemie = comer. Eten. |
koempridoe, koempriedoe = cumprido. Lang. |
koen, koeng = com. Met. |
koertoe = curto. Kort. |
koesambie. Mal. koesambi. IJzerhoutboom. |
koesier. Ndl. koetsier. |
koonteentie = contente. Tevredenheid. |
koos. Ndl. kous. |
kooyeer. Sp. cuero? Leder. |
koree = correr. Hollen. |
kriansa = criança. Kind. |
kriesie = crescer. Groeien. |
kris. Mal. keris. Dolkmes. |
|
laay, lay = laia. Soort. Cf. kilaay. |
lansa = lança. Lans. |
larga = largar. Achterlaten. |
largoera = largura. Breedte. |
lawa, lëwa = levar. Brengen. |
lembransa = lembrança. Gedachte. |
lensoe = lenço. Zakdoek. |
letie = leite. Melk. |
liang = leão. Leeuw. |
liempa = limpar. Schoonmaken. |
limaang = limão. Citroen. |
lirio = lírio. Lelie. |
lo, logo = logo. Dadelijk. (Duidt toekomstige tijd aan.) |
lobbetje. Ndl. lob, lub. |
loegaar, loegar = lugar. Plaats. |
loekoe. Mal. luku. Ploegen. |
loemia = nomear. Opsommen. |
lonjie = longe. Veraf. |
|
maau = mão. Hand. |
mamoetia. Tamil mamuti. Spitten. |
manda = mandar. Opdragen. |
manga. Mal. manga. Soort vrucht. |
mara = amarrar. Ombinden. |
mareloe = amarelo. Geel. |
margojee = amargoso. Bitter. |
markees = marquês. Markies. |
martjando = marchando. Lopende. |
masang = maçã. Appel. |
matoe = mato. Bos. |
matra. Mal.? Kamille. |
medoe = medo. Angst. |
meja = mesa. Tafel. |
meo = meio. Midden. |
mesmoe, mesmoen = mesmo. Zelf. |
mienja = meu/minha. Mijn. |
miestie = mester. Noodzaak. |
moegri. Concani mogri (afkomstig van de Mogul). Port. bogari. Jasmijn. |
moeladoe = molhado. Besprenkeld. |
moleer, moler = mulher. Vrouw. |
momento = momento. |
morree = morrer. Sterven. |
|
na, no, noe = na, no. In, naar. |
nassie = nascer. Geboren worden. |
| |
| |
nobile = nobre. Edelman. |
noe = não. Niet. |
noenkoe = nunca. Nooit. |
nooyboe = noivo. Bruidegom. |
noyba = noiva. Bruid. |
|
o = oh! (Uitroep.) |
o = o. (Lidwoord.) De/het. |
oem, oen, oeng, oenga = um/uma. Een. |
oendi, oendie = onde. Waar. |
oendidoe = fundido. Weggedoken. |
oersoe = urso. Beer. |
offician. Ndl. officiant. |
olla = olhar. Kijken. |
oloe = olho. Oog. |
ommie = homem. Man. |
oroe = oero. Goud. |
orta = horta. Tuin. |
oter, otroe = outro. Ander. Cf. illoter, illotoor. |
|
paay = pai. Vader. |
panja = apanhar. Pakken, grijpen. |
panoe = pano. Doek. |
pantjieng. Mal. pantjing. Hengel. |
papaaya = papaia. |
pareentie = parente. Bloedverwant. |
parsie = (a)parecer. Verschijnen. |
pasa, passa = passar. Passeren. |
pasa. Mal. pasang. Monteren, zetten. |
passa tempoe = passatempo. Tijdverdrijf. |
pasment. Ndl. passement. |
paster = pássaro. Vogel. |
patjar. Mal. patjar. Balsemien. |
pawang = pavão. Pauw. |
peccadoe = pecado. Zonde. |
pedas = pedaço. Stuk. |
pedra = pedra. Steen. |
pees = peixe. Vis. |
pëga = pegar. Vangen. |
peo = pé. Voet. |
perdoea = perdão, perdoar. Vergiffenis, vergeven. |
pertoe = perto. Dichtbij. |
piedie = pedir. Vragen. |
piepienjoe = pepino. Komkommer. |
pimenta = pimenta. Peper. |
pitja = fechar. Sluiten. |
poderoso = poderoso. Machtig. |
podie = poder. Kunnen. |
poekat. Mal. pukat. Visnet. |
poma de terra. Fr. pomme de terre. Aardappel. |
poontoe = ponto. Punt, eindpunt. |
poor, por = por. Voor, om te. |
poos = poço. Put. |
praefecto. Ndl. prefect. Hoofdambtenaar. |
praesidente = presidente. |
prata = prata. Zilver. |
principe = príncipe. Prins. |
prinsoe. Ndl. prins. |
proenta = perguntar. Vragen. |
proet. Mal. purut. Ruw. |
|
raaysoe = raiz. Wortel. |
rakoelie = recolher. Vergaren. |
rantjoe = rancho. Groep. |
redie = rede. Net. |
ree, rei = rei. Koning. |
riba, rieba = riba. Boven. |
roejadoe = rosado. Rose. |
roendoendoe = redondo. Rondom. |
roesa = roçar. Schuren. |
rokkie. Ndl. rokje. |
roostoe = rosto. Gelaat. |
rooysoe = roxo. Purper. |
ropa = roupa. Kleding. |
rottang. Mal. rotan. Wandelstok. |
|
saay = sair. Weggaan. |
sabeer = saber. Weten(schap). |
sabrojoe = saboroso. Smakelijk. |
sal = sal. Zout. |
salta = saltar. Springen. |
sapatoe = sapato. Schoen. |
sapatoe. Mal. sepat. Wrang. |
seen, seeng = sem. Zonder. |
sees = seis. Zes. |
sepultoera = sepultura. Graf. |
| |
| |
sero. Mal. sero. Fuik. |
sidade, siedadie = cidade. Stad. |
sierbies = servir-se. Dienen. |
sinjoor = senhoor. Heer. |
sirbidoor = servidor. Dienaar. |
skoeta = escutar. Luisteren. |
so, soe, soea, soon = seu/sua. Zijn/haar. |
soeasa. Mal. suasa. Metaallegering van koper en zink. |
soebie = subir. Bestijgen. |
soempiet. Mal. sumpitan. Blaasroer. |
soendal malang. Mal. sedap malam. Tuberoos. |
soestie = suceder. Gebeuren. |
sol = sol. Zon. |
someentie = semente. Zaad. |
sonoe = sono. Slaap. |
sorte, sortie = sorte. Soort. |
spada = espada. Zwaard. |
sprimie = exprimir. Uitpersen. |
sta, ste = estar. Zich bevinden. (Duidt actuele tijd aan.) |
|
takoe. Ndl. tak. |
tambang, tambeen = também. Ook. |
tara, tarra = (en)terrar. Begraven, verbouwen. |
teen, teeng = tem. Er is/er zijn; hij/zij heeft. |
tempoe = tempo. Tijd. |
tërra = terra. Land, aarde. |
thesoureir. Ndl. thesaurier. |
tiger = tigre. Tijger. |
tira = tirar. Plukken, weghalen. |
tjampaka. Mal. tjempaka. Bloesemstruik. |
tjang = chão. Bodem. |
tjapeo = chapéu. Hoed. |
tjëgga = chegar.Aankomen. |
tjeroe = cheiro. Geur. |
tjielie. Ndl. Chili. Spaanse peper. |
tjirojoe = cheiroso. Geurig. |
tjoera = chorar. Wenen. |
tjoma = chamar. Roepen. |
todo, toedo, toedoe = todo. Geheel. |
tokka = tocar. Aanraken. |
trees = três. Drie. |
trejie = treze. Dertien. |
triemie = tremer. Beven. |
troekoe = trocou. Hij/zij wisselde(n). |
troon, troong. Mal. terung. Aubergine. |
|
zeida. Ndl. zijde. |
| |
Kort taalkundig commentaar
Het is niet eenvoudig een taalkundig commentaar op deze complexe tekst te schrijven, daar men er zowel Portugees, Maleis als Nederlands voor moet kennen. Maar in een artikel voor een tijdschrift dat zich vooral op letterkunde richt, is een taalkundig commentaar van ondergeschikt belang, zodat ik het kort en summier zal houden.
De in dit artikel afgedrukte Malugese tekst bevat een groot aantal ongelijksoortige ingrediënten in zowel spelling, syntaxis als woordmateriaal. De spelling werd voornamelijk op het Nederlands gebaseerd, de syntaxis werd sterk door het Maleis beïnvloed, en in de woordenschat treft men naast Portugees ook veel Maleise en Nederlandse elementen aan, alsmede enkele woorden uit Indiase talen, het Arabisch en zelfs het Japans.
Voor spelling en vocabularium verwijs ik eenvoudigweg naar de bij- | |
| |
gevoegde woordenlijst, waar ik terloops bijzondere aandacht vestig op de werkwoorden droemi (dormir), waarin het Nederlandse dromen vermoedelijk heeft doorgewerkt; en op pitja (fechar), waarin de bekende Maleise afkeer van de f valt waar te nemen.
De hoog-Portugese vrouwelijke substantiva op -a hebben die -a in het Malugees meestal behouden, met als opvallende uitzonderingen agoe (água) en cajoe/kajoe (casa). De mannelijke substantiva op -o kregen overal de spelling -oe, met als enige uitzondering boefra (búfalo). Het zelfstandig naamwoord kooyeer wordt zowel in de Nederlandse als in de Maleise kolom met leder/kulit vertaald, maar het is mij niet duidelijk hoe het hoog-Portugese woord couro de vorm kooyeer heeft kunnen opleveren. Liever breng ik het woord in verband met cueiro (luier). De in het verhaal genoemde kalzang kooyeer zou dan de typisch Mardijker. pofbroek kunnen zijn, die door F. de Haan in zijn Oud Batavia (p. 398 van de 2e druk) met de term muggenbroek wordt aangeduid.
Het Portaleis was een taal van infinitieven, waar men al naar behoefte een persoonlijk voornaamwoord bij kon plaatsen: eo (ik), elle/ella (hij/zij), illoter (zij). In het Portugees kent men werkwoorden van drie vervoegingen, met infinitieven op respectievelijk -ar, -er en -ir. In de tropen was de eind-r verloren gegaan. De in het verhaal voorkomende werkwoorden horen overwegend tot de eerste vervoeging, bijvoorbeeld anda, compra, discansa. Tot de tweede vervoeging horen bebé, koree, morree, en de gesubstantiveerde infinitief sabeer. Tot de derde vervoeging horen: biestie, droemi, piedie, saai, sirbies, soebie en sprimie. Een aantal werkwoorden uit de tweede vervoeging werd naar de derde verschoven: ientiendie, irgie, kriesie, nassie, parsie, podie, rakoelie, soestie en triemie.
Enkele niet-creoolse werkwoordsvormen doen veronderstellen dat het tekstfragment oorspronkelijk in het officiële Portugees was geschreven, en in een mondelinge overlevering van vele decennia zijn uiteindelijke Malugese vorm gekregen heeft. Die hoog-Portugese elementen zijn onder andere de tegenwoordige deelwoorden martjando en passando; de verleden deelwoorden moeladoe en oendidoe; de slot-s bij inclinous en sierbies (servir-se), die op het reflexieve voornaamwoord se teruggaat; en de vormen inclinous (inclinou-se) en troekoe (trocou), die op de derde persoon enkelvoud van de Pretérito Definido (Passé Défini) teruggaan.
Aan de neutrale infinitieven kon men in het Portaleis naar believen verschillende tijdscategorieën geven door er tijdsaanduidende markeerders bij te plaatsen, namelijk ste/sta (estar) voor de actualiteit; ja voor het verleden, en lo/logo voor de toekomst. Een frequentatieve nuance verkreeg men door de infinitief een keer te herhalen: bira bira, brienka brienka, olla olla. Dit laatste procédé gaat op het Maleis terug.
| |
| |
De werkwoordsvorm teen(g) (tem heeft zowel de betekenis van het koppelwerkwoord zijn (esta teeng loegaar oendie [...]), als van het zelfstandige werkwoord zijn = zich bevinden (ille proenta noe kal loegar ille teeng). Als relict uit de hoog-Portugese fase laat teeng zich ook een keer registreren als hulpwerkwoord van tijd: oeng cobra grandie teeng alle denter se oendidoe. Verder betekent het ook nog hebben/bezitten: lansa koempriedoe [...] teeng soea koonteentie.
Het werkwoord pas(s)a gaat in de eerste plaats terug op het hoog-Portugese passar = passeren; maar ook op het Maleise pasang = monteren. Een vergelijkbaar Portugees-Maleis homoniem is sapatoe, dat zowel schoen (Port. sapato) als zuur (Mal. sepat) betekent. De bekende kembang sepatu (hibiscus) wordt dan ook ten onrechte als schoenenbloem vertaald, wat iedereen kan beamen die wel eens de wrange hibiscusthee heeft gedronken.
Het persoonlijk voornaamwoord van de eerste persoon is in hoog-Portugees eu (ik). Voor de term met mij gebruikt die taal de merkwaardige vorm comigo, die teruggaat op het (vulgair) Latijnse cum mecum. Het Malugees gebruikt voor ik het woord eo. De vorm comigo werd verworpen; daarvoor in de plaats treft men in het tekstfragment de term koen eo (met ik) aan.
Het hoog-Portugese voorzetsel para (voor/om te) heeft in dit fragment overal plaats gemaakt voor por, als poor geschreven. Het is niet onmogelijk dat dit onder invloed van het Franse pour gebeurd is. Enkele voorbeelden daarvan zijn:
camija groos poor koesier
grande cobisojoe poor panja aloen koeja
karbang fienjoe poor roesa deentie
een goede boom voor brandhout
een groot verlangen iets te gappen
fijne kool om de tanden mee te schuren
In neutraal verband worden de substantiva, zowel in het enkelvoud als in het meervoud, in hun enkelvoudige vorm gebruikt. Wanneer men echter nadrukkelijk een meervoud op het oog heeft, herhaalt men het woord een keer: alber alber (bomen), froeta froeta (fruit). Ook dit procédé is aan het Maleis ontleend.
In het hoog-Portugees kent men zowel mannelijke als vrouwelijke zelfstandige naamwoorden, en de erbij gebruikte bijvoegelijke naamwoorden moeten dienovereenkomstig in hun mannelijke of vrouwelijke vorm gezet worden. Het Portaleis heeft de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke vormen verloren, zij het met behoud van een
| |
| |
aantal grillig gebruikte relicten van het hoog-Portugese model. Het Lusitaanse normbesef schrikt bij combinaties van mannelijk gevormde adjectiva bij vrouwelijke substantiva, als: toedoe banda, lansa koempriedoe, aloeng bees; of omgekeerd: aloenga dossie.
Het bezittelijk voornaamwoord van de eerste persoon, mijn, is in het hoog-Portugees meu bij mannelijke substantiva, en minha bij vrouwelijke. Van de derde persoon zijn die vormen (zijn/haar) respectievelijk seu bij mannelijke substantiva, en sua bij vrouwelijke. In de onderhavige tekst treffen wij mienja aan voor de eerste persoon, en so, soe, soea, soon voor de derde. Mienja en soea gaan terug op de vrouwelijke vormen minha en sua; en so, soe, soon op de mannelijke vorm seu. Voor hoog-Portugese normen is het combinatiepatroon van in oorsprong mannelijke substantiva met vrouwelijke persoonlijke voornaamwoorden dramatisch in gevallen als: mienja Sinjoor (mijn Heer), mienja peccadoe (mijn zonde), soe moleer soea paay (zijn schoonvader). Hoe arbitrair de vormen soe en soea gebruikt worden, blijkt uit de wèl correcte combinatie: soea moleer soe paay (zijn schoonvader), die men eveneens in deze tekst aantreft. Het in het verhaal gebruikte bezittelijke voornaamwoord van de derde persoon (hun) is illoter soe of illoter soea (hun, z'n): illoter soea cabessa (hun hoofd); illoter soea tjapeo (hun hoed).
Even grillig als soe/soea wordt ook het onbepaalde lidwoord een gebruikt, dat in het hoog-Portugees um (mnl.) en uma (vrl.) luidt. Daarvan komen in de tekst de derivaten oen, oeng en oenga voor: oen poos (een put), oen spada (een zwaard), oeng caballoe (een paard), oeng kriansa (een kind), oenga sepultoera (een graf).
In de syntaxis is het Maleis voortdurend werkzaam. Daarvan volgen nu enkele voorbeelden, die voor iedere kenner van het Maleis herkenbaar zijn:
bira bira coorpoe |
zwieren |
brienka brienka oloe |
lonken |
esta alber alber soea froeta |
het fruit van deze bomen |
noe camianjoe amoes bandoe |
aan weerszijden van de weg |
In de vormen boenitoe oeng caballo (een mooi paard), en boenieto oen horlogie (een mooi horloge) lijkt het tussengevoegde element oen(g) niet terug te gaan op het Portugese lidwoord um, maar op het Maleise partikel jang. De Maleise syntaxis staat ook heel dicht op de achtergrond van de volgende twee zinnetjes, die de meest hybridische uit het hele tekstfragment zijn. Ik citeer het Maleis in de verhollandste spelling van de Nieuwe Woordenschat:
| |
| |
esta alber alber kie |
nama darie poon pohon |
op de vruchten van |
teen poor loemia, |
njang iekot selaga |
de hierna te noemen |
soea froeta poddie |
boea boean bolee |
bomen kan men zout |
botta sal. |
doe taroe garam. |
strooien (= inzouten). |
|
alber alber die kel |
poon pohon darie |
de bomen uit wier |
soea froeta podie |
boeanja njang die |
vruchten olie geperst |
sprimie ajietie. |
pras mienjak. |
kan worden. |
Ook bij de samengestelde woorden zijn de toegepaste procédé's grotendeels aan het Maleis ontleend. Enkele voorbeelden daarvan zijn:
alber foela foela |
bloesemboom |
alber jamboe agoe roejadoe |
rozewater-mangaboom |
alber limaang dossie |
zoete-citroenboom |
alber manga kambrang |
garnale-mangaboom |
kalzang kooyeer |
lederen (?) broek |
katjang baar |
aardnoot, pinda |
koos zeida |
zijden kous |
paster soe kajoe |
vogelnest |
pedas tjang |
stuk grond, perceel |
Daarnaast vindt men echter ook voorbeelden volgens het hoog-Portugese procédé:
alber de canarie |
kanarieboom |
cajoe de rei |
koningshuis, paleis |
commandoor die tjang |
landheer |
figoe di ree |
pisang radja (koningsbanaan) |
gesper die diamantie |
diamanten gesp |
gesper die sapatoe |
schoengesp |
orta di betel |
betel-tuin |
rantjoe die alber |
boomgroep |
rokkie die zeida |
zijden rok |
toedoe laay die alber |
allerlei bomen |
Een mengvorm, tenslotte, waarin men Nederlandse en Portugese woorden in zowel Maleise als Portugese syntaxis gerangschikt vindt is:
rokkie pasment die orie |
een rok met goud-passement |
| |
| |
Met deze paar opmerkingen hoop ik aangegeven te hebben hoe ingewikkeld deze tekst in elkaar zit, en hoe onontwarbaar de verschillende talen erin verstrengeld zijn. Ik heb slechts een paar fenomenen ter oriëntatie aangestipt. Een uit een Malayist, een Neerlandicus en een Lusitanist gevormde werkgroep zou een taalkundig belangrijke publikatie over het materiaal van de Nieuwe Woordenschat kunnen samenstellen. Ook zouden zij een onderzoek kunnen instellen naar de herkomst en de literaire traditie van het hier aangehaalde tekstfragment.
| |
Bibliografie
P.S.A. de Clercq, Nieuw plantkundig woordenboek voor Nederlands Indië. [...] Tweede herz. en verm. druk, bewerkt door A. Pulle. [...] Amsterdam, J.H. de Bussy, 1927. |
S. Rodolfo Dalgado, Glossário luso-asiático. Coimbra, Imprensa da Universidade, 1919/1921.2 vols. |
European loan-words in Indonesian. A check-list of words of European origin in Bahasa Indonesia and traditional Malay, compiled by C.D. Grijns, J.W. de Vries and L. Santa Maria. Leiden, KITLV, 1983. |
Aurélio Buarque de Holanda Ferreira, Novo dicionária da língua portuguesa. la ed. Rio de Janeiro, Nova Fronteira, [1975]. |
F. de Haan, Oud Batavia. Tweede herziene druk [etc.]. Bandoeng, A.C. Nix & Co., 1935. Hfdst. XII, pp. 397-425. |
David Lopes, A expansão da língua portuguesa no Oriente nos séculos XVI, XVII e XVIII. Barcelos, Portucalense, 1936. |
W.J.S. Poerwadarminta en A. Teeuw, Indonesisch-Nederlands woordenboek. Tweede [...] druk. Groningen-Djakarta, J.B. Wolters, 1952. |
Hugo Schuchardt, Über das Malaioportugiesische von Batavia und Tugu. Wien, F. Tempsky, 1891. (Kreolische Studien, IX.) |
António de Morais Silva, Grande dicionário da língua portuguesa. 10a ed. rev. [etc.] por Augusto Moreno, Cardoso Júnior e José Pedro Machado. [Lisboa], Confluência, [1949/1959]. 12 vols. |
Henry Yule and A.C. Burnell, Hobson-Jobson. A glossary of colloquial anglo-indian words and phrases, and of kindred terms, [...] New edition, edited by William Crooke. London, John Murray, 1903. |
|
|