Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen
(1967)–Anoniem Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen– Auteursrechtelijk beschermd
Den liiij. Loff-sangh,
| |
[Folio 51r]
| |
prijsen: Hoe soud' den Mensch dan GODT geen Eer bewijsen !
2 VVy dancken u dat ghy ons hebt bewaart,
En tot dees tijdt, o HEERE, hebt gespaart.
Wilt ons nu voordt geleyden desen dagh,
Dat u ons' Ziel getrouw'lijck dienen magh.
Een nieuw Verstandt met 'tnieuwe Licht wilt schencken,
Ons' Lusten temt, dat wy niet quaadts en dencken.
3 Ons' Voeten geeft dat loopen na de Dueghdt,
Ons' Handen radt laat sijn der Armen vrueghdt,
Ons' VVoorden sout, Lieffd' hebbe d'over-handt:
'TGesicht, 'tGehoor bedwingt aan allen cant
Van dees uyr, HEER, wy willen niet lang borgen
Noch met den Dwaas meer roepen, Morgen, Morgen.
4 Ons Leven vlieght doch als eens Wevers spoel:
Wy moeten wegh, daar helpet geen gewoel.
Vliedt dan, o Mensch, 'tGoedt vluchtigh meer en meer,
Eer 'tselffs wegh vlieght, en van u neemt een keer:
Ghy weet niet wat den Avond u sal brengen,
Off GODT u oock u Leven sal verlengen.
5 Ah, off elck een den Aff-god argh en quaadt
Cond' kennen recht, die in zijn herte staat !
Den Tempel soud' wel haast gesuyvert sijn
Van On-gediert en alle quaadt Fenijn.
O GODT geeft, eer den Dagh wy weer verliesen,
Dat wy het Goedt voor 'tQuaadt van herten kiesen.
|
|