Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen
(1967)–Anoniem Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 33v]
| |
1 S 'Avonds als de Son gingh duycken
In de Zee haar gouden Hoofdt,
IOSEPH tijdigh liet ont-luycken
'Tgeen hy hadd' in't hert gelooft:
En ont-gingh des SATANS fuycken,
Hoe wel 't Volck noch bleeff verdooft.
2 Tot PILATVM seer vry-moedigh
Gingh hy eer den Sabbath quam,
Badt hem om het Licchaam bloedigh'
Van ons' HEER 'tonnoosel Lam:
Dies soo gingh PILATVS spoedigh
En na CHRISTI Doodt vernam.
3 Als hy hadde nu vernomen
CHRISTVS dat gestorven was,
IOSEPH 'tLicchaam heeft becomen,
En nam't van-den Cruyce ras:
In een fijn Doeck sonder schromen
Wondt hy't op het selve pas.
4 In een Nieuw Graff uyt-gehouwen
Van een Steen-rots in-den Hoff,
Daar noyt Mannen ofte Vrouwen
| |
[Folio 34r]
| |
Aerd' en wierden ofte stoff,
Leyd' hy CHRISTVM met betrouwen:
Eeuwigh moet hy hebben loff.
5 Noch hoe quam, men moet verconden,
NICODEMVS. Die daar braght
Specery by d'honderd ponden:
(GODES Rijck hy heeft verwacht)
Daar zy CHRISTVM inne-wonden
Eer hun over-viel den Nacht.
6 Voor die Duer met sorgh zy leyden
Van het Graff een swaren Steen,
Soo de Schriften ons verbreyden,
MAGDALENA, en met een
Ander Vrouwen die daar beyden,
Dit aan-sagen met geween.
7 O GODT geeft wy wel bewaren
In't hert CHRISTVM onsen HEER.
Doet de Sonden in't Graff varen,
En begraaftse door u Leer,
Dat-se tot des Ziels beswaren
Ons doch niet en quellen meer.
|
|