Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen
(1967)–Anoniem Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 32v]
| |
Den xxxv. Loff-sangh,
| |
[Folio 33r]
| |
3 Hoe soud' mijn hert Vruechd connen vaten, Ga naar margenoot+
Daar ick soo sie door-boordt,
Ja schandelijck vermoordt,
Mijn Bruydegom, dien ick moet laten?
'Ton-beeren van zijn Dueghden
Beneemt my alle vruechden.
4 Het Buygen van't Hoofdt CHRISTI bloedigh Ga naar margenoot+
Ghy niet vergeten moet,
'Twelck hy u tot een groet
Noch in zijn eynd' bethoonde goedigh:
Wilt hem slechts met u Sonden
Niet weder-om door-wonden.
5 O GODT hoe soud' mijn Ziele bange, Ga naar margenoot+
Met 'tIoodtsche Volck verblindt
En vleyschelijck gesint,
Doch connen doen die wreedtheydt strange?
De Aerd' wy selffs sien schricken,
Breeckt ghy maar SATANS Stricken.
6 Hebt ghy den Tempel niet sien schueren? Ga naar margenoot+
En CHRISTI Beenen stijff
Heel blijven aan zijn lijff?
Soo staan u open 'sHemels Dueren.
Zijn Kerck niet sullen breken
Geweldt noch SATANS Treken.
7 Ghy hebt dan, om ons 'tHeyl ter wercken, Ga naar margenoot+
V Soon, mijn Lieff, gehaalt !
O HEER, ick was verdwaalt:
Wilt my door zijne VVonden stercken;
Dat ick doch, al mijn leven,
My u magh over-geven.
|
|