Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen
(1967)–Anoniem Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen– Auteursrechtelijk beschermd
Den xxxiv. Loff-sangh,
| |
[Folio 32r]
| |
Hijght na Water-beken koel:
Al-soo haack ick niet verlangen
Na mijn GODT uyt desen Poel.
O mijn Ziel weest wel gerust:
Want ghy sult nu uwen lust,
Haast sien, en u na dit schreyen
In GODTS Paradys vermeyen.
2 Ick en wil niet langer trueren,
Off ick schoon 'sDOODTS doncker dal
Moet betreden, want zijn dueren
Ick gevangen breken sal.
Doch eerst selffs ick doodt moet sijn,
Om te worden 'sDOODTS Fenyn,
Luyd' ick roep nu om te thoonen
Mijne cracht hen die my hoonen.
3 Ghy en sult u niet meer helen
O mijn VADER, en mijn GODT:
In u hand' wil ick bevelen
Mynen Geest: dit is het slot:
Daar met eyndt mijn Lijden groot.
Siet daar comt de bleycke DOODT,
Die my met haar Pyl sal pramen,
En den Hemel op doen; Amen.
|
|