Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen
(1967)–Anoniem Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 31r]
| |
clommen: Ick sinck, ick sinck, en ben te grond gecommen;
Geen hulp off troost en wacht ick meer van hier:
Want van u Knecht een yder sick nu wendt.
Schijn-dueght die neerscht met blinden Yver schendigh,
VVaan waarlijck wordt van VVaarheydt onder-kendt:
'T Quaadt onder schijn van't Goedt speelt seer behendigh.
2 De Sonne truert, den Hemel droevigh is
Van wegen 'tquaadt dat zy nu sien geschieden:
Het Firmament u Soon comt hulpe bieden,
Daar van soo valt dees dicke Duysternis.
Wilt dan, o Mensch, doch u Gedachten snel
Bewegen door GODTS Geest niet om verstercken
Dat ghy ont-gaat des SATANS Wonden fel,
| |
[Folio 31v]
| |
Wilt op u doen door VVaarheydts Spiegel mercken.
3 Maar wat is dit, dat mijn HEER is so wijdt?
Myn GODT, myn GODT, vvaar-om hebt ghy verlaten
My, uvven Soon? daar ick steets boven maten
V hebb' bemint, en trouw gedient met vlijt?
Geen Vaders Gunst, soo't schijnt, ghy nu bewijst
In desen angst, mijn Ziel van Dorst wil smachten,
Oock dorst die uyt mijn stercke Lieffde rijst,
Daar door men my na 'sVVerelds Heyl siet jachten.
4 VVat langt-men my dan desen slechten dranck?
Ick wil my nu voord-aan ter doodt bereyden,
En met geduldt des DOODS geschut verbeyden,
Die door mijn doodt ter doodt sal worden kranck.
Siet VADER, siet, Het is nu al volbraght.
Wat voor de sonden, tot zaligheydt der Menschen,
Ick lijden moest: nu naackt mijn duyst'ren Nacht:
Doch sal ick haast we'er op-staan na mijn wenschen.
|
|