Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen
(1967)–Anoniem Hymni, ofte Loff-sangen op de Christelijcke feest-dagen– Auteursrechtelijk beschermdDen xxj. Loff-sangh,1 MYn Iongeren wilt hooren, Ga naar margenoot+
Mijn stichtelijck vermaan,
Ont-sluyt u hert en ooren:
Merckt wat ick hebb' gedaan.
Ghy houdt my al te samen
Voor uwen Meester goedt:
Ghy mooght u dan niet schamen
My na te volgen vroedt.
| |
[Folio 20v]
| |
2 Hoe wel dat al sijn leven
De Heer is boven Knecht;
Noch hebb' ick my gegeven
Tot uwen Dienst op-recht:
Dus moet ghy hier op letten
Mijn spoor te houden bly:
Door hoogh-moet niemant pletten,
Maar elck de minste sy.
3 VVant die sick niet wil speenen
Van grootsheydt als een Kindt,
Dien naackt een eeuwigh weenen,
GODTS Toorne hem verslindt.
Hoe kleynder in uw' oogen,
Hoe grooter voor den HEER:
'Tstout' wil GODT niet gedoogen,
Ont-houdt doch dese Leer.
4 Daar toe HEER wilt ons senden
V GEEST uyt uwen Throon,
Dat wy ons mogen wenden
Tot u Geboden schoon.
Geeft dat wy van ons weren
Tgeen ware Lieffd' verjaaght,
En 'tBruylofts Cleedt begeren,
'Twelck ons ten Hemel draaght.
5 Hier 'tleven eerst der Vromen
Van ons geleeft moet sijn,
Eer dat wy connen comen
Te sien GODTS blijd' Aanschijn.
Wel zaligh sal hy sterven
Die dit te recht verstaat:
GODTS Rijck hy sal be-erven
Die't weet en niet en laat.
|
|