Inleiding
Papier; 23 + 241 + 9 bll.; blad en bladspiegel resp. 274 × 205 mm en ca. 215 × ca. 155 mm; 2 kol. (behalve op fol. 196ro), 46 of 47 rr. per kol. Moderne potloodfoliëring. Eén hand (littera cursiva formata). Rode initialen, lombarden, titels en paragraaftekens; beginletters van de verzen in een aparte kolom en doorlopend rood doorstreept; stukken met rode Romeinse cijfers genummerd. Zestiende-eeuwse bruin kalfsleren band; voor- en achterplat met losse stempels en filets versierd; rug en hoeken vernieuwd; twee gedreven koperen sloten, sluithaak van het bovenste slot ontbreekt. Op de binnenzijde van het voorbord het ex-libris van K. van Hulthem.
Met deze feitelijke informatie opent J. Deschamps de bespreking van het handschrift-Van Hulthem (Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, hs. 15.589-623) in zijn bekende catalogus van Middelnederlandse handschriften. In het opschrift van zijn beschrijving van het handschrift wordt vermeld waar en wanneer het is ontstaan: ‘Brabant, ca. 1410’.
Uit gegevens als deze kan een codicoloog heel wat afleiden, zelfs zonder dat hij het handschrift zelf voor zich heeft. Als materiaal is papier gebruikt, geen perkament. Dat kan er - gegeven de plaats en tijd van ontstaan - op wijzen dat het hier niet om een kostbaar boek gaat, maar om een tamelijk goedkoop uitgevoerd gebruiksexemplaar. Op een zekere eenvoud wijst ook het gekozen cursieve lettertype: voor een boek dat bestemd was voor de bibliotheek van een vermogende liefhebber van verhalen en gedichten zou waarschijnlijk een littera textualis zijn gekozen. Aan de andere kant gaat het beslist niet om een armoedig, schamel of slordig werkstuk. Het schrift verraadt degelijk vakmanschap en de doelmatige wijze waarop de tekst door middel van in rode inkt uitgevoerde elementen is gestructureerd, maakt een verzorgde indruk.
Ergens aan het begin van de vijftiende eeuw heeft een kopiist meer dan tweehonderd teksten in één handschrift samengebracht - teksten die naar genre, herkomst en tijd van ontstaan sterk uiteenlopen. De meeste zijn op rijm en vrij kort, hooguit enkele honderden verzen: gebeden, exempelen, spreuken, fabels, kronieken, boerden, sproken, liederen, sotternieën enz. Maar prozateksten komen ook voor (zie bijv. Den guldenne berch en Tghelove in dit boek) en sommige versteksten zijn vrij lang, zoals De reis van Sint Brandaan, Theophilus, Die borchgravinne van Vergi, fragmenten uit de Trojeromans van Segher Diengotgaf en Jacob van Maerlant, en de beroemde abele spelen. Daarmee behoort dit handschrift tot de allerbelangrijkste tekstgetuigen van de Middelnederlandse letterkunde. Het bijzondere belang van deze collectie teksten maakt de vraag met welk doel het handschrift is aangelegd des te intrigerender.
Opmerkelijk genoeg is over dit topstuk nog maar weinig bekend. Toen het handschrift in 1837 uit de nalatenschap van Karel van Hulthem in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel was terechtgekomen, ging de aandacht van de onderzoekers