mij ‘zijne lieve tante Trude’ noemde, toen doortintelde mij een warm gevoel. Ik had mijn hoekje in zijn hart nog behouden en was er gelukkig mede.
Kort na dien tijd trof Tom een zware slag: hij verloor zijne moeder. Toen zijn chef hem, na het dringende telegram, dadelijk verlof gaf, kwam hij nog juist bijtijds om hare laatste woorden te hooren, haar laatsten blik op te vangen. Mijn arme jongen! dat eerste verlies voelde hij diep. Langen tijd bleef hij stil en neerslachtig; ik zag dikwijls hoe zijn blik dwaalde naar moeders ledige plaats en vroeg maar niet waar hij zoo menigmaal heensloop, om terug te keeren met dien ernstigen trek op het voorhoofd, die van den jongen plotseling een man had gemaakt.
Over dit alles zijn reeds eenige jaren heengegaan. Verleden jaar logeerde ik in de stad, waar Tom in garnizoen lag, en zag hem natuurlijk dikwijls.
Op zekeren morgen hoorde ik weer zijn veerkrachtigen tred op de trap. Het welbekende gelaat keek om het hoekje van de deur; maar het straalde zóó van geluk, dat ik haast niets behoefde te vragen. Ik wist het immers, dat Tom te diep had gekeken in een paar blauwe meisjesoogen, en ik
gezicht op de stad hammerfest.
zag, reeds vóór hij het vertelde, dat hij de gewichtige vraag gedaan en een gunstig antwoord gekregen had. Ik wist, dat er twee gelukkige menschen meer op de wereld waren! Wel kreeg ik, toen ik na zijn vertrek er over zat te peinzen, een oogenblik een gevoel van verlatenheid. Het kostte mij eerst wat moeite om te wennen aan de gedachte, dat ik hem af moest staan. Maar lang kon dat gevoel niet duren; ik mocht immers niet zelfzuchtig wezen en maakte daarom gaarne plaats voor het lieve blondkopje, dat mijn Tom gelukkig zou maken.
* * *
Nu zit ik te schrijven in het kleine, aardige huisje, waar Tom zijn vrouwtje hoopt binnen te leiden. Aan mij werd de eeretaak opgedragen, om het in orde te maken. Tante Trude's hand heeft de meubelen geplaatst en de bloemen gezaaid, die zij hoopt, dat rijkelijk voor hen zullen bloeien.
Sedert kort is de Lente gekomen; de eerste groene blaadjes vertoonen zich reeds en een koor van vogels zingt in de takken. Morgen, als de zon vroolijk schijnt en alles zich verheugt over den schoonsten tijd van het jaar, dan zal ook hun schoonste levenstijd beginnen.
Morgen zal het verbond gesloten worden, dat hen levenslang gelukkig of ongelukkig kan maken; morgen zullen zij trouwen, en dan.... God zegene hen beiden!