mijn krachten terugkeerden, want ik leidde het leven van een veroordeeld misdadiger, hoewel men meende dat ik een van de gelukkigste en rijkste mannen ter wereld was.
Niemand kan zich voorstellen wat het was, het meisje, dat ik aanhad, toebereidselen te zien maken voor haar huwelijk, dat nooit zou plaats hebben. Iedere kleinigheid die zij mij liet zien of die ik toevallig zag, gaf mij een steek in het hart; ook de cadeaux begonnen te komen. Met mijn hand in de hare wilde Mary van mij weten, waarheen wij op de huwelijksreis zouden gaan. Of moest dat zelfs voor haar tot op het laatste oogenblik een geheim blijven?
‘Tot op het laatste oogenblik!’ Die woorden klonken mij als een doodsklok. Ik maakte geen plannen voor de toekomst; ik zou verdwijnen, dat was alles wat ik wist. Het kwam er niet op aan wat er van mij werd, of wanneer ik zou ophouden het werktuig te zijn in lady Storm's wraakzuchtige handen.
Den nacht voor den bepaalden dag bracht ik in de grootste ellende door.
Het zou een eenvoudige huwelijksvoltrekking zijn; Mary zei niet, waarom zij dat wenschte, maar ik meende dat zij dacht, dat men er over zou praten, als haar huwelijk zoo spoedig na den dood van mijn vriend, den man met wien zij een jaar geëngageerd was geweest, met groote feestelijkheden gevierd zou worden. Toch wisten wij dat er in het graafschap veel notitie van ons genomen werd; de kerk zou vol zijn en wij hadden vier bruidsmeisjes, waarvan Marion Hildred er natuurlijk één was. De andere drie zouden den nacht aan huis bij de bruid doorbrengen, daar het huwelijk om twaalf uur voltrokken zou worden, en men meende dat wij - Mary en ik - in den namiddag naar het buitenland zouden vertrekken. Maar de laatste uren van haar meisjes-bestaan moest zij doorbrengen met hare oude vriendinnen volstrekt niet met mij, zeide zij lachend maar met tranen in haar lieve oogen; doch zij voegde er dadelijk bij, dat, als ik een oogenblikje wilde komen, ik niet onwelkom zou zijn. Niemand hoefde het te weten, zij zou mij in een der kamers wel ontvangen.
Ik had een excuus kunnen maken en wegblijven, maar het was mij niet mogelijk. ‘Het is voor den laatsten keer,’ sprak ik tot mijzelven. ‘Zij en ik zullen elkaar op aarde nooit weerzien.’ Ik ging dus en wij ontmoetten elkaar in het salon.
‘O, Ronny,’ fluisterde zij, ‘dat is nu de laatste maal dat wij afscheid van elkaar hoeven te nemen!’ Gedurende een oogenblik beefde er een bekentenis op mijn lippen, maar ik sprak die niet uit. Ik sloot de ooren voor de stem van mijn geweten, die mij ‘Judas’ toeriep. En ik kuste haar, wetende dat dit voor de laatste maal was aan deze zijde van het graf, want morgen op dezen zelfden tijd zou zij mij haten.
Op weg naar huis moest ik voorbij een meer, waarop men tot voor eenige dagen schaatsen gereden had. Toen was de dooi ingevallen en er was nu een groot gat in het ijs. Als een groote hongerige mond zag ik het in het maanlicht.
Die aanblik maakte mij dol. Zou ik mijn woord tegenover Madonna houden, als ik van avond dien mond met mijn lichaam voedde? Niemand behoefde te weten, dat ik opzettelijk gestorven was. De menschen zouden denken dat ik den kortsten weg had willen nemen en verdronken was. Mary zou bedroefd zijn - als zij tenminste van mij hield - maar de vernedering van verlaten bruid te zijn zou haar bespaard blijven. Doch dat zou hetzelfde zijn als mijn belofte breken. Hugh's moeder leefde immers enkel nog om Mary's vernedering te zien. Daar, in dat eenzame huis onder de boomen, woonde zij, met vreugde den dag van morgen verbeidende. Misschien was zij wel van plan in de kerk te zijn, maar - mijn hart kromp ineen bij die veronderstelling. Ik had nog niet het recht op de weelde van te mogen sterven - althans nú nog niet.
De morgen kwam en vond mij gebogen over de asch van een uitgedoofde kachel. In den regel dronk ik weinig wijn of spiritualiën, maar ik had dien nacht veel brandewijn gedronken, en toen het dag werd gebruikte ik nog meer.
Om acht uur ging ik naar boven en nam een koud bad. Het water was als ijs en daarna gloeide ik ook niet, zoodat ik rilde. Maar ik begon mijzelven weer te voelen; allerlei beschuldigende gedachten dwongen zich aan mij op. Mijn wereld zou nu een einde nemen, en wat het meisje ook was, ik was een schurk en niet waard te leven.
Om elf uur kwam Tom Jeffreys, een van mijn kameraden, die getuige zou zijn. Hij was in gala gekleed en zeer opgeruimd, maar toen hij mij zag, veranderde zijn gelaat. Ik zag er uit als een geest, zei hij. Was er iets niet in orde? ‘Neen,’ antwoordde ik, ‘ik voel mij alleen niet wel.’
Ons gesprek wilde niet vlotten, en ten laatste herinnerde hij er mij aan, dat ik niet gekleed was. Ik moest toch mijn rok aandoen? Het zou anders te laat worden.
Ik zei hem, zooals ik tot mijn knecht gezegd had, dat ik geen haast had, maar hij was rusteloos en zijn oogen dwaalden van de pendule op den schoorsteen naar mij.
Het was eindelijk twintig minuten voor twaalven geworden.
‘Luister eens, oude jongen, nu wordt het toch al te gek,’ riep Jeffreys uit. ‘Gelukkig dat de kerk dichtbij is; in acht minuten kunnen wij er wel heenrijden, dat heb ik bemerkt toen ik, van 't station komende, er langs kwam. Kun je je nu in minder dan tien minuten kleeden?’
Ik antwoordde hem niet en zat in 't vuur te staren alsof ik hem niet gehoord had, terwijl een inwendige stem mij toefluisterde: ‘'t Is nu toch tijd genoeg. Trouw het meisje, dat nu in haar goddelijk wit bruidstoilet met haar oom naar de kerk rijdt. Trouw haar en zeg niets; laat Madonna van teleurstelling sterven en word gelukkig met de mooie vrouw, die zij de moordenares van haar zoon noemde.’
‘Hoor je niet, wat ik zeg?’ vroeg Jeffreys.
‘Stellig,’ antwoordde ik. ‘Maar ik ga niet naar de kerk; ik zal ook niet trouwen.’
Boos en verschrikt sprong hij op.
‘Goede hemel! Ge bent gek geworden!’ begon hij. Maar ik viel hem in de rede door op somberen toon te zeggen: ‘Ge behoeft niets te zeggen; ik weet het best wat mij te doen staat. Het spijt mij dat ik je voor niets hier heb laten komen, maar er moest iemand opgeofferd worden, en toen deed ik het jou. Ik kan je niet vragen het mij te vergeven. Ik moet een ander leven beginnen, - naar Indië of ergens anders heen gaan. Mijn koffers zijn gepakt, ik ben klaar voor een groote reis, en 't is mij onverschillig wanneer ik vertrek.’
Toch bleef hij nog aandringen; hij smeekte mij, mij nog eens te bedenken, ik moest niet goed bij 't hoofd zijn en ik zou hem morgen dankbaar zijn, dat hij mij nog naar de kerk gesleept had. Terwijl hij sprak ging de minuutwijzer van de pendule langzaam vooruit. Het was nu twaalf uur. Mary zou nu in de kerk zijn. Haar straf was reeds begonnen - en de mijne! Het was haast zwaarder dan ik dragen kon.
‘Het is nog niet te laat,’ drong Jeffreys aan. ‘Ik zal wel excuses maken; je was niet wel of je bent flauwgevallen.’
‘Het is wel te laat,’ sprak ik, en terwijl ik dat zei, hoorde ik vreeselijk bellen. Zou dat nu kolonel Hildred al zijn?
Een oogenblik later diende de knecht ‘Mejuffrouw Marion Hildred’ aan.
Zij kwam binnensnellen in haar toilet als bruidsmeisje, een beeldig wit japonnetje en een prachtigen hoed. Staande, staarden wij haar aan. Jeffreys en zij hadden elkaar nooit ontmoet, maar zij wendde zich tot hem en vroeg: ‘Wilt u ons een oogenblik alleen laten?’
Jeffreys verwijderde zich en sloot zachtjes de deur.
Ik begreep niet wat zij kwam doen, en dan zoo vroeg; bijna vóór de bruid tijd had gehad om te begrijpen dat de bruîgom haar liet wachten.