De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Het sneeuwklokje. De Wintervorst had zijn verstijvende hand Gelegd op rivieren en stroomen; Had de aarde bedekt met het witte fluweel, En met diamanten de boomen; Daarna had de storm zijn onstuimig gezang Doen klinken langs velden en weide; Terwijl over alles de loodgrijze lucht Haar sombere tinten verspreidde. Maar ziet - toen het menschdom de hoop reeds verloor Dat ooit weer het zonlicht zou schijnen, En voor zijn verkwikkenden, koest'renden gloed De nevelen zou doen verdwijnen; Toen kwam er op eenmaal een zoelere lucht De vochtige koude verjagen; Toen stak er een sneeuwklokje 't kopje omhoog Als bode van betere dagen! - - - - - - - - - - - - - - 't Verdriet was gekomen in 't vriend'lijke huis, De zorg had den drempel betreden; Er zetelde droefheid op ieders gelaat - Er werd veel geweend en geleden. Maar juist toen het leven zoo donker geleek, Toen nergens een lichtstraal kwam schitt'ren, Toen ook de geduldigste eind'lijk bezweek, En wanhoop het hart ging verbitt'ren - Toen kwam er een krulkopje, mollig en blank, Met leedjes zoo fijn en zoo teeder, Met oogen zoo blauw en een mondje zoo klein - En bracht er den zonneschijn weder! Wees welkom, lief sneeuwklokje; wil overal Uw vriend'lijk gezichtje vertoonen! Uw lach is de Lente, uw komst zij 't Geluk, Uw toekomst: de schoonste der Schoonen! Corn. de Lange. Vorige Volgende