kleine aanwensels en hebbelijkheden, kortom! te voorkomen, dat het kleine kwaad groot wordt en ons levensgeluk verwoest. Ik gordde mij aan, om uw pogingen te steunen; verzond de drieduizend geheime missiven, die ik voor mijn rekening had genomen, en wachtte de antwoorden daarop in.’
(Juffrouw Van der Strient houdt op met lezen en zegt tot mevrouw Voorderman)
: Maar waarachtig, mevrouw, ik kan niet meer! Al moest ik er mijn heelen post hier mee verliezen en het standbeeld er bij, ik kan niet verder lezen! Mijn keel prikt aan alle kanten en ik zal die misselijke stem nog houwen voor mijn heele leven!
(met vriendelijken aandrang haar haar theekopje voorhoudende).
Neem eens een fermen slok, lieve juffrouw, dan zal het wel weer gaan.
(wendt vol afgrijzen het hoofd af en zegt terzijde):
Allemachtig! van dat bocht? Ik zou je danken! Geef me liever een grokkie!
(tot mevrouw Voorderman)
: Zulke sterke thee durf ik werkelijk niet aan; maar als mevrouw Meerhoven het lezen verder van mij wilde overnemen?
Met genoegen! Waar bent u ook gebleven? O ja! bij de drieduizend geheime missiven
(begint te lezen)...
‘en wachtte de antwoorden daarop in. Van velen kwam er tittel noch jota, terwijl menigeen daarvan zelfs in gebreke bleef, om, zooals verzocht was, de geheime circulaire terug te zenden. Anderen vroegen in meer of minder beleefde termen, of het ons in het hoofd was geslagen, om van zoo iets een publieke zaak te willen maken’...
Een publieke zaak? Die stommelingen hadden er heelemaal niets van begrepen! Onze vereeniging werkt kieschheidshalve in het geheim. Met groote letters staat het boven de statuten en met groote letters moest het ook boven deze kamerdeur staan
(kijkt in die richting)
.
(terzijde, verschrikt naar de aangewezen plaats kijkende).
Dat wou ik voor geen geld van de wereld!
(leest voort).
‘Weer anderen staken klaarblijkelijk den draak met ons’...
(ironisch).
Hoe is het mogelijk!
(Mevrouw Voorderman knikt haar goedkeurend toe).
(vervolgt)...
‘terwijl nog een deel der geadresseerden de verzuchting slaakte, dat de Hemel er haar voor mocht bewaren, dat haar mannen tot een staat van volmaaktheid zouden geraken, want wat er dan van haar, onvolmaakte vrouwen, worden moest?
Vervolgens was er een partijtje, dat ons uitschold voor al wat leelijk is, en één dame daarvan beweerde zelfs, dat het een ongepermitteerd stuk was, dat zulke onruststooksters ongemoeid rondliepen. En dat er eindelijk ook nog waren, die haar instemming met ons voorstel betuigden, op een wijze, die mij van de heele geschiedenis deed walgen, het is u reeds bekend, daar ik, volgens mijn plicht, behoorlijk van alles verslag heb gedaan. Ik achtte het echter in dit geval niet overbodig het even in herinnering te brengen.
Verder kan ik kort zijn en volstaan met de betuiging, dat ik na het bijwonen der vergaderingen en na onze aanvankelijke pogingen, alsook met het oog op de ellende, die dat dwaze en ongemotiveerde optreden reeds veroorzaakt heeft, er genoeg van heb! En ik mij door niets ter wereld meer zal laten bewegen, om me in te laten met zulk een kleingeestige drijverij, met een zaak, die in plaats van het geluk te verhoogen, rust en vrede voor altijd moet verstoren en onze onherroepelijke verwijdering van de mannen ten gevolge moet hebben.
Inmiddels blijf ik...’
(‘enz.’ zegt mevrouw Meerhoven, terwijl zij den brief op tafel legt)
.
(zegevierend).
Hoe keur je het?
(kijkt haar onderzoekend aan).
Hoe heb ik het met u, vindt u dat alles mooi of leelijk?
Verdraaid goed gezei...
(Emie Hoogenoord maakt een beweging van schrik. Juffrouw Van der Strient begint te hoesten en haast zich te zeggen)
. IJselijk leelijk, natuurlijk! om flauw van te vallen! zijn dat woorden?
(hoest weer)
- O die keel! - Zoo iemand moest voor zulke insinuaties achter de tralies gezet worden! Maar ik wou maar vragen of u begrijpt, wat haar tot het nemen van haar ontslag en tot die lastertaal
(wijst op den brief)
leidt?
Dat is duidelijk genoeg, doorzichtig duidelijk zelfs! Het ontbreekt Clara van Eemeren ten eenenmale aan zelfstandigheid en volharding! Nu anderen haar afkeuring te kennen gegeven hebben en de zaak niet dadelijk gaat als van een leien dakje...
Met uw welnemen, mevrouw, Clara van Eemeren gebrek aan volharding? Neen, die heeft ze juist te veel! Wat haar leeftijd betreft, kan ze wel al twintig jaar op een man uit zijn en nòg geeft ze klaarblijkelijk de hoop niet op! Dàt is het en dàt alleen! Ze is doodsbang, dat ze de mannen tegen zich in het harnas zal jagen! Ze heeft het hart niet om lid van onze vereeniging te blijven; Clara van Eemeren wil trouwen, uit haar laatste woorden blijkt het, alsof ze het ronduit zeide! ‘En onze onherroepelijke verwijdering van de mannen ten gevolge moet hebben.’
(Houdt even de hand voor de oogen)
. O! o! wat schaam ik me voor mijn geslacht, welk een onkieschheid, welk een onkuischheid spreekt er uit die woorden!
(met een fijn lachje).
Trek het u niet zoo aan, laat elk lid van uw geslacht opkomen voor zijn eigen zonde.
(haalt zeer opzienbarend een flacon te voorschijn).
Wacht!... O ja, ik heb het gelukkig!
(giet wat op haar eigen zakdoek)
. 't Is van een gulden de halve flesch - nou, dat moet je al gauw geven; maar ik had bij lange na de maat niet, weet je! Het komt nou bepaald wel op vierentwintig stuivers
(houdt juffrouw Van der Strient den zakdoek onder den neus)
. Hier! ruik 's, dat zal u goeddoen.
(duwt haar weg en zegt terzijde):
Ben je nou heelemaal?... Zoo'n vieze lap!
(Luid)
: Het is al over, dank u!
Ruik anders maar gerust, ik heb er nog meer van; zooals ik daar pas al zei, een heele halve flesch, maar die was niet heelemaal vol. Maar nou zou ik met al die akeligheid warempeltjes vergeten, hoeveel steken ik nog hebben moet! Een, twee, drie...
(begint weer te werken)
.
(werpt een woedenden blik op haar).
Om tot de eigenlijke zaak terug te keeren, dames, er zit niets anders op, dan dat we Clara van Eemeren afsnijden.
(terzijde).
Mij dunkt, dat ze zelf dat al gedaan heeft!
(staat driftig op).
Afsnijden? Uitgesmeten moet ze worden!
(heft haar rok een weinig op en maakt een beweging, alsof ze den ledigen stoel weg wil schoppen; bij die beweging blijkt het, dat ze heerenbottines aanheeft. Ze laat haar rok weer vallen en slingert den stoel weg, waarna ze een grooten zakdoek te voorschijn haalt en daarmede ijverig aan haar vingers begint te wrijven)
.
(terzijde).
Hemel, wat 'n beddelaken! Mijn man heeft ze precies zoo, voor als hij verkouden is.
(verontwaardigd).
Juffrouw Van der Strient, wat denkt u wel? Mijn stoelen worden altijd goed schoongehouden!
(opgewonden).
Schoon? De pest, mevrouw, de pest hangt er aan; smetstof van ideeën! Op die plaats, mogelijk op dienzelfden stoel heeft Clara van Eemeren in de vorige vergadering gezeten, heeft ze haar mannen behagende en bijgevolg de vrouw onteerende ideeën zitten verkondigen!
(kijkt vol afgrijzen naar den weggeslingerden stoel)
'k Wou om een lief ding, dat ik wat carbol had!
(zegevierend haar flacon opheffende).