Een onvolledige wraakneming.
Met illustratiën.
‘Mevrouw wacht u, mylord.’
‘Mylord!’ Ik was mylord. Ik was er nog niet aan gewend. Ik was nog aan niets gewend en in mijn zwakken toestand (want de reis van Zuid-Afrika had mij niet zoo opgeknapt als mijn vrienden wel gewenscht hadden) beefde ik zenuwachtig bij de gedachte aan het aanstaande gesprek.
In ruim twee jaar had ik lady Storm niet gezien, ofschoon zij gedurende mijn eenzame kindsheid een moeder voor mij geweest was. Ik kende haar zoo goed en ik moest haar nu komen vertellen hoe haar eenige zoon gestorven was.
Hoe levendig kwamen de dagen van vroeger mij voor den geest, toen de deuren van het roode salon zich voor mij openden. Ik had haar aangebeden als een godin, de mooie Spaansche vrouw met de treurige oogen, die in mijn kinderlijke verbeelding het ideaal eener moeder geweest was.
‘Lord d'Abernon,’ klonk de stem van den ouden bottelier door de sombere, groote kamer. Ik liep vooruit, tastende met mijn stok, duizelig door het grillige licht dat het vuur verspreidde.
Een schaduw stond op en op hetzelfde oogenblik viel er een blok van den haard, wat een regen van vonken en vlammen deed opspatten. Het was of de duisternis om haar verbroken werd. Ik zag haar groote brandende oogen, de doodelijke bleekheid van haar ingevallen gelaat, en ik herinnerde mij hoe glad en rond het vroeger was met de kleur van een perzik.
Ik had bedacht welke woorden ik het eerst zou zeggen, maar toen ik haar zag, vergat ik ze. Ik noemde haar bij den ouden naam, dien ik haar vroeger mocht geven, en riep met gebroken stem: ‘O, Madonna, uw mooi haar is wit geworden!’ Zij stak mij haar handen toe, die ik kuste.
‘Wat komt het er op aan, Ronny?’ vroeg zij. ‘Ik ga sterven. Het heeft mij gedood. Ik heb slechts hierop gewacht - en nog op iets anders. O hemel, wat heb ik naar je verlangd! Ge kunt mij het leven geven, maar slechts voor een korte poos - als ge wilt!’
‘Als ik wil?’ zei ik haar na. ‘Weet ge dan niet, dat iedere droppel bloed van mij voor u is? Toen ik een jongen van vijftien jaar was, waart ge zoo lief voor mij, zoodat sedert twaalf jaar mijn geheele wezen u toebehoort.’
‘Twaalf jaar!’ herhaalde zij langzaam. ‘Ja, ik kan toen lief geweest zijn, maar ik ben het nu niet meer, ik zou zelfs jou niet sparen. Toch is het goed, dat ge zulke dingen zegt. Iedere droppel bloed? Het heeft er anders veel van of ge ze allen reeds voor je land gegeven hebt. Wat is er voor mij overgebleven?’
‘Zooveel ge hebben wilt. Zeg mij, waar kan ik u het leven mee geven?’
‘Ik zeide “slechts voor een korte poos,” Renny. Ik zal je alles vertellen. Ik heb er den God der Wraak steeds om gebeden; dat heeft mij weerhouden om niet weken geleden reeds tot mijn jongen te gaan. Ik wilde hem iets te zeggen hebben, als ik hem zou ontmoeten. Maar ik ben niet zelfzuchtig, laat mij eerst iets van je zelf hooren, eer ik spreek.’
‘Zeker eerst van Hugh?’ vroeg ik, terwijl ik bij het noemen van den naam, die ons beiden zoo dierbaar was, mijn stem liet dalen.
‘Neen, als wij eerst van hem spraken, zou ik je alles willen vertellen wat mij op het hart brandt. Spreek over jezelf; je ging weg als kapitein Nelson, een van de armste jongelieden uit het leger, met geen andere vooruitzichten dan de dienst je kon geven, en ge komt terug als majoor en als lord d'Abernon, met - hoeveel inkomen per jaar?’
‘Men heeft mij gezegd ongeveer twintig duizend pond,’ antwoordde ik half beschaamd, want het idee, dat ik rijk geworden was op hetzelfde tijdstip, dat de armoede haar intree deed in dit eens zoo gelukkige huis, ging mij zeer ter harte. ‘Het was voor mij een groote verrassing, ik kende mijn oom nauwelijks. Hij was met Buller aan de Tugela, toen hij naar Zuid-Afrika kwam en ik met Methuen te Magersfontein. Zelfs toen hij gedood werd, kwam het niet bij mij op, dat het in mijn omstandigheden eenige verandering zou brengen, want ik wist dat zijn beide zoons gezonde jongens waren, van wie de oudste geëngageerd was. Maar hij stierf toen hij trachtte zijn broer te redden, toen hun boot omgeslagen was, en zoo kwam alles aan mij. Het is mij alles nog zeer vreemd, want, toen ik twee maanden geleden de tijding kreeg, gaf ik er niets om, ik dacht er nauwelijks aan.’
‘Ja, dat begrijp ik,’ antwoordde zij. ‘Je hieldt ook zooveel van Hugh. Acht weken? Kan het nog maar zoo kort geleden zijn, dat mijn wereld een einde nam?’
‘Hij stierf als een held,’ sprak ik. ‘Wil ik u er nu van vertellen?’
‘Ja!’
‘Het was nacht - bij een laager dicht bij een rivierbedding. Ik kreeg een wond in mijn dij, maar het was niets, vergeleken bij wat anderen te doorstaan hadden. Ik merkte dat ik wat vooruit kon kruipen. Mijn veldflesch was bijna vol, zoodat ik kon helpen, maar het was zoo donker, dat ik maar weinig onderscheiden kon. Het waren de stemmen, het gekreun dat mij den weg wees. Ik kroop voort, toen de maan door kwam en een gelaat verlichtte van iemand, die met gesloten oogen neerlag. Ik schrikte, denkende dat ik krankzinnig was, want - het was Hugh, en het lang uitgestrekte lichaam, dat met de handen over de borst gevouwen daar neerlag, was gekleed in de uniform der Yeomanry. Ik wist toen nog niet, dat hij ook naar 't front gegaan was.
Ik moet zeker een geluid gemaakt hebben, want zijn oogen openden zich en staarden vlak in de mijnen. Het was Hugh en hij herkende mij. “Hallo, Ron, oude jongen!” zei hij met zwakke stem, “ik ben blij dat jij het bent; wil je moeder van mij groeten?”
Er kwam een brok in mijn keel, en ik kon nauwelijks spreken, want - iets in zijn gelaat deed mij duidelijk zien, dat hij ging sterven.
Ik weet niet waaraan ik het zag, maar als je zooveel vrienden op die manier hebt zien heengaan, dan weet je het als bij instinct. En - Madonna, ik had mijn leven voor hem willen geven.’
‘Dat weet ik; wat zei hij verder?’
‘Nu, ik trachtte hem wat op te beuren, zeggende dat hij wel beter zou worden, dat wij dan samen naar huis gingen en hij u alles zelf kon vertellen. Dat hij naar het hospitaal gebracht zou worden; maar hij glimlachte en schudde het hoofd en wilde niet van het water hebben, dat in mijn veldflesch was overgebleven. Hij had geen dorst en zei dat anderen er meer dienst van konden hebben dan hij. Hij kon niet veel zeggen, want - de wond was in zijn borst. Maar alles wat hij zei, was voor u bestemd, - uitgezonderd één ding.’