II.
Ik vergat het niet, maar de rest was niet eenvoudig. Het was dwaas van mij blij te zijn, toen lady Storm mij zei dat degeen, die mij geholpen had, ‘Marion moest zijn’. Wat kwam het er op aan? Toch scheen zij mij zoo lief toe, dat meisje met haar mooie oogen en melodieuze stem; ik kon het niet voor mogelijk houden, dat zij het meisje was, waar lady Storm met zooveel minachting over sprak. Als ik mij zelf toch tot een lafaard moest maken, dan was ik dankbaar dat het niet behoefde te zijn tegenover de vrouw, die zoo vriendelijk voor mij was.
Ik had een huis in de buurt gehuurd, omdat ik den eersten tijd dicht bij Hugh's moeder wilde zijn, maar ook omdat ik de weduwe van mijn oom niet uit hare bezittingen wilde verjagen. Wel had zij aangeboden te vertrekken, maar ik had haar gevraagd nog een paar maanden te blijven, en in dien tusschentijd wilde ik voor lady Storm doen, zooveel als in mijn vermogen was.
Zij deelde evenwel dit plan niet, want het mocht niet den schijn hebben, dat ik een goed vriend van haar was, anders zou Mary Hildred achterdocht opvatten. Al mijn tijd en al mijn kracht moest ik aan die eene zaak besteden.
Kolonel Hildred was een van de eersten, die mij kwam bezoeken. Ik mocht hem graag en ik schaamde mij, toen ik een invitatie, om bij hem te dineeren, aannam. Van dat oogenblik af zou de strijd een aanvang nemen.
Toen ik mij aanmeldde en de huisknecht de portière van de salondeur op zij schoof, ging er tegelijkertijd een andere deur open en vijf of zes kinderen kwamen er uitstormen met een lang, aardig meisje in 't wit in hun midden.
De kleinen waren oogenschijnlijk dorpskinderen in hun beste kleeren, met akelig sluike haren en gezichtjes glimmende van zeep en water. Het meisje in hun midden lachte mij vriendelijk toe en sprak:
‘We zijn juist klaar met repeteeren voor een liefhebberij-comedie-voorstelling. Ik hoop eerste acteurs en actrices van hen te maken. Ik zal hen even uitlaten; oom zal stellig dadelijk bij u zijn.’
Haar oom! Mijn hart zonk in mijn schoenen. Zij was het dus, wier hoofd ik in het stof moest buigen, als ik haar vertrouwen kon winnen. Die gedachte maakte mij ziek - het zou niet moeielijk zijn haar lief te hebben; en het eenige wat ik doen kon, was bidden, dat haar hart voor mij als steen zou zijn.
Eenige oogenblikken later verscheen kolonel Hildred met zijn dochter Marion, en ik kon mij nu begrijpen, dat veel menschen haar meer in 't oog vallend vonden dan Mary. Het contrast tusschen haar donkere wenkbrauwen en kastanjebruin haar was zeer groot en zij had bizonder roode lippen en een blanke huid; maar er was iets vreemds in de uitdrukking harer oogen. Zij praatte en lachte zeer geanimeerd onder het diner, maar ik meende te merken dat het geforceerd was; als zij het was geweest die Hugh voor den gek had gehouden, dan zou ik nu kunnen gelooven, dat zij van berouw verging; maar haar was in dit opzicht geen verwijt te maken, terwijl de schuldige - degeen, die geleden zou moeten hebben - met haar mooie oogen de wereld kalm inkeek.
Niet dat Mary Hildred vroolijk of bizonder opgewekt was, neen, zij sprak zelfs minder dan haar nichtje, en als zij niet glimlachte, had haar gelaat zelfs een treurige uitdrukking. Maar het was een droefheid, die door stormen in een veilige haven scheen te zijn aangeland, en als ik niet geweten had, hoe koel en slecht haar ziel was, dan zou ik haar voor een engel van een meisje gehouden hebben. Dat had de arme Hugh ook gevoeld, en ik deed mijn best mijn hart te pantseren.
Het viel mij erg gemakkelijk de rol, die ik op mij genomen had, te spelen. Wat mijn opinie omtrent het meisje ook zijn mocht, ik moest houden of ik op het eerste gezicht verliefd op haar was geworden, en - ik deed het. De dagen gingen voorbij en soms dacht ik dat ik, de beklagenswaardigste man ter wereld, nog eindigen kon met gelukkig te worden.
Zij waren alle drie goed voor mij. Kolonel Hildred moet de eerste week al wel bemerkt hebben, waarom ik zijn huis zoo dikwijls en andere maar zoo zelden bezocht. Ik deed ook mijn best niet om mijn plannen te verbergen; 't was immers een deel van het vreeselijke spel, dat ik moest spelen?
Ik wist in die dagen niet hoe uit mijzelf wijs te worden. 't Was of er twee personen in mij huisden, die voortdurend met elkander in opstand waren. De eene wenschte niets liever dan Mary Hildred lief te hebben en te trouwen, de andere haatte haar en verlangde naar wraak.
Er kwam een tijd, dat ik de onzekerheid en tweestrijd niet langer kon uithouden. Ik werd bij de Hildreds op een bal gevraagd en ik maakte van die gelegenheid gebruik om voor Mary een diamanten ring mee te nemen en haar te vragen of zij dien wilde dragen. Ik had haar nog slechts vier weken gekend, maar zij zei ‘ja!’ Ik was bizonder gelukkig en tevens erg wanhopig. Toen ik haar gekust had en zij mij, wist ik, dat ik verdiende doodgeschoten te worden, hoewel dat nog te goed voor mij geweest zou zijn. En ik lag den geheelen nacht wakker, nadenkend over dien eersten kus.
Ik had haar erg verrast, zei ze, en den volgenden dag was haar gedrag anders. Ik vreesde en hoopte tegelijk, dat zij van meening veranderd was en mij ten slotte toch niet zou willen trouwen. Maar dat was het niet.