wel zijn tijgers niet in de onontgonnen streken van Johore; de tien, welke hij gedood heeft, kwamen te vallen binnen een kring van zeven of acht mijlen van Johore Bahnu of Nieuw-Johore, de hoofdstad en voornaamste plaats van het rijk.
Johore Bahnu, met zijn omstreeks 20,000 inwoners, ligt veertien mijlen ten noord-oosten van Singapore. Nu kwam er gedurende de laatste twee jaar op zekeren donkeren avond een tijger een van de nieuwe wegen afloopen tot op een plaats, niet meer dan honderd Engelsche ellen verwijderd van het Johore-hotel, de voornaamste herberg, en liep toen kalm den weg, dien hij gekomen was, terug, alleen zijn ruige pootafdruksels achterlatend in de mulle aarde en daardoor grooten schrik verspreidend onder de inwoners.
De schrijver van dit artikel ontmoette bij zijn laatste bezoek aan Johore een intiemen vriend van den sultan. Hij vertelde hem de volgende aardige geschiedenis omtrent den vorst.
‘Op zekeren dag had ik
een prachtige tropee van tijgerkoppen, olifantstanden en pooten van dieren, door den sultan geschoten.
het ontbijt bij Zijn Hoogheid gebruikt, toen de tijding kwam, dat er op een mijl afstands van Johore een tijger gezien was. De sultan vroeg of ik hem wilde verontschuldigen, daar hij mij een poosje alleen moest laten. Binnen een paar uur verscheen hij weer en zag er zoo kalm uit alsof hij slechts een bezoek was gaan brengen aan een geliefkoosd paard.
‘Ik was niet weinig verbaasd te hooren, dat hij uit was geweest en den tijger had geschoten. Weinige oogenblikken later werd het dier dan ook ter inspectie bij ons gebracht. Het was, dat kan ik verzekeren, een interessant intermezzo bij ons ontbijt, maar het werd door mijn gastheer als een zeer gewone zaak beschouwd.’
De sultan heeft veel gereisd, maar strikt incognito. Hij heeft eenige maanden in Engeland doorgebracht, en de stoeterij van 10 of 12 paarden met 2 Engelsche grooms erbij, die hij zich daar aanschafte, wekt de bewondering van menig critisch oog. De sultan zegt zelf, dat hij het schieten van tijgers voor de beste sport ter wereld houdt, mits het te voet gedaan wordt.
‘Ik schiet altijd te voet, of ik jacht maak op een olifant of op een tijger. Het schieten van olifanten is een goed soort sport, maar het haalt niet bij de jacht op tijgers.
In den zomer van het jaar 1897 begon ik met schieten, maar niet vóór den 20sten Januari 1898 doodde ik mijn eersten tijger.
Het was een avontuur dat ik nooit vergeten zal. Ik had mij op weg begeven en bevond mij ruim vijf mijlen ten oosten van Johore. Toen ik het dier, dat een mooie jonge tijgerin was, het eerst in het oog kreeg, was het op een honderd Engelsche ellen van mij verwijderd. Ik vuurde onmiddellijk en verwondde haar. Met groote sprongen kwam zij op mij af; ik wachtte met mijn tweede schot tot zij tamelijk dichtbij was en trof haar achter het oor, zoodat de hersens geraakt werden. Het beest was onmiddellijk dood en bij opmeting zag ik tot mijn genoegen, dat de tijgerin 7½ voet lang was.
In Juli 1898 schoot ik mijn eersten olifant, op een plaats niet verder dan 10 mijlen van Johore verwijderd.
Ik was vergezeld door mijn jager en geweerdrager. Wij volgden het spoor van een olifant 1½ mijl door het kreupelhout, en toen wij hem eindelijk bereikten, lag hij op den grond. Wij waren bij hem vóór wij het wisten, want, toen hij opstond door het leven dat wij maakten, was hij niet meer dan 20 Engelsche ellen van mij af.
Een schot uit mijn geweer trof hem in het voorhoofd, en met een kreet van woede kwam hij op ons af. Toen hij de plaats, waar hij ons gezien had, bereikte, waren wij elders gevlucht, en tijdelijk waren wij aan zijn woede ontkomen. Een tweede schot trof het dier bij het oog en noodzaakte hem een oogenblik stil te staan. Oogenblikkelijk gaf ik hem twee ladingen, die beiden bij het oor troffen. Daar dit niet voldoende scheen te zijn om hem neer te vellen, gaf ik hem met mijn Lee-Metford-sportgeweer een explosieven kogel, wat nu het vijfde schot was. Maar ook dit was niet voldoende; nog vijf schoten moest ik lossen vóór het groote dier neerviel.
De olifant was van bizonder groote afmeting. Zijn tanden, die met zijn pooten een deel van mijn tropee uitmaken, zijn prachtexemplaren. Wij namen een gedeelte van de slurf mee, ongeveer drie voet lang, en zagen dat ze in het midden ruim twee voet en aan de punt één voet 2½ inch in omtrek was.’
Op de vraag of er nog ander grof wild in Johore was, antwoordde de sultan: ‘Ja, stellig. Om te beginnen hebben we de sladang, een grooten, wilden stier en den rhinoceros. Dan zijn er zwarte panters, gevlekte luipaarden, beren en veel wilde zwijnen. In de rivieren zijn een groote menigte krokodillen.
‘Ja,’ ging Zijn Hoogheid voort, ‘er is overvloed van grof wild in Johore en de jagers zullen hier zeker genieten.’
‘Doen de tijgers den inboorlingen veel kwaad?’ werd er gevraagd.
‘Nu, zij houden zich vrij wel van de dorpen verwijderd. Natuurlijk dooden zij zoo nu en dan wel eens een neger, die ongelukkig genoeg een tijger in het kreupelhout ontmoet, en zij vallen de menschen zeer lastig met het stelen van vee. Ik heb mijn onderdanen permissie gegeven om tijgers te strikken, en op deze wijze wordt er meermalen een gevangen.’
Door zijn vrienden wordt nog een avontuur verteld van den sultan, dat hij had bij het schieten op een olifant. Zijn Hoogheid was tersluiks een kudde van vijf of zes olifanten genaderd. Hij schoot op het mannetje, en het vrouwtje, dat men tot nu toe niet had opgemerkt, deed een uitval. Zich bliksemsnel omdraaiend, schoot Zijn Hoogheid den aanvallenden olifant, nu slechts op zeer korten afstand, met den tweeden loop van zijn geweer. Beide schoten bleken zoo