Hij (tot het meisje dat de deur opendoet): ‘Is juffrouw Paula thuis?’
Meisje: ‘Neen mijnheer, zij is uitgegaan.’
Hij: ‘Zoo, hm... dat spijt mij... Hoe laat wacht je de juffrouw terug?’
Meisje: ‘Dat heeft ze niet gezegd, mijnheer!’
Hij: ‘Dank je. Wil je zeggen dat ik geweest ben, en... (tonen van een fuga van Bach treffen zijn oor) - maar, Marie, nu geloof ik tòch, dat je je vergist, met te zeggen, dat de juffrouw uit is.’
Meisje: ‘Neen, mijnheer!’
Hij: ‘Maar ik hoor haar hier spelen.’
Meisje: ‘Neem u mij niet kwalijk, mijnheer, maar dat is niet zoo!’
‘Hij: ‘Maar ik zeg je tòch, ik herken haar stuk, en haar aanslag.’
Meisje: ‘Neen, mijnheer, 't is niet zoo?’
Hij: ‘Maar, wie speelt er dan?’
Zij: ‘Nu, mijnheer, ik spreek niet graag kwaad van mijn vriendin, maar het is Martha, de keukenmeid.
Hij: Wat zeg je, speelt Martha een fuga van Bach? Hoe bedoel je dat?’
Meisje: ‘Wel, mijnheer, ik heb haar al gezegd niet te knoeien met het ding terwijl de juffrouw uit was, maar er is niets aan te doen, Martha is koppig en houdt veel van muziek. De “Fuga” is bepaald haar lievelingsstuk, omdat het zooveel leven tegelijk maakt. Het zou mijn enkels zeker zeer gaan doen, want het is een zwaar werk; bovendien zou ik duizelig worden zoo gauw als het papier ronddraait, ik doe het dus nooit, mijnheer.’
Hij (met zijn vingers door het haar strijkende): ‘Wat doe je nooit?’
Meisje: ‘Wel, mijnheer, met juffrouw Paula's pianola werken.’
Hij: ‘Wat? Wil je zeggen, dat juffrouw Paula zelf niet speelt, dat de muziek, die ik hoor, komt van een instrument dat aan de piano bevestigd wordt?’
Meisje: Ja, mijnheer!’
Hij: ‘Kan juffrouw Paula zelf dan niet spelen?’
Meisje: ‘Geen noot, mijnheer. Ik heb haar hooren zeggen, dat zij op school erg dom was in de muziek, en dat zij daarom dit ding kocht om aan de piano te bevestigen; het speelt ieder stuk dat men wil, als je maar niet ophoudt met je voeten te trappen. Juffrouw Paula heeft voorloopig zeven stukken gekocht, maar Martha hoopt, dat zij er wat bij zal koopen, want deze worden wel wat vervelend.’
Hij: ‘Dank je, dank je wel, Marie. Zeg, Marie, vertel de juffrouw maar niet, dat ik hier geweest ben, of zeg maar niet, wat je mij van dat ding verteld hebt... Misschien wil je hier wel een kleinigheid voor koopen!’ (Hij geeft haar een gulden).
Meisje: ‘Vriendelijk bedankt, mijnheer, (terwijl hij van plan is weg te gaan). Ik hoop maar, dat ge nu niet minder over de juffrouw denkt, nu ge weet dat ze niet kan spelen, want er zijn heel veel dingen, die zij wel kan.’
Hij: ‘Marie, je hebt me tot den gelukkigsten man ter wereld gemaakt! Goedenmiddag.’ (loopt bij twee treden tege ijk de trap af, en gaat zijn eigen deur binnen).
* * *
(Zijn brief aan haar).
Paula. Ik ben plotseling tot een besluit gekomen, en kom je een vraag doen, die mij reeds maanden lang op de lippen brandt en mijn hart onstuimig doet kloppen, Lieve, wil je het lot deelen van een armen liedjeszanger? Wil je voor hem waar maken de balladen van beantwoorde liefde, zoodat, wanneer hij zingt, het publiek kan voelen, dat het niet maar ijdele woorden zijn? Wil je mijn vrouw worden, Paula, en mij voor mijn leven gelukkig maken? Wees genadig, en laat mij vandaag nog, liefst omgaand, je antwoord weten.
Marcus Dalmont.
(Haar brief aan hem).
Ik heb zoo juist je schrijven ontvangen, Marcus, en ik weet niets beters te zeggen, dan dat het mij zeer gelukkig maakt. Mijn antwoord is dan ook volmondig ‘ja’. Maar zult ge me nog willen hebben, als ik je iets vertel, dat je stellig weten moet? Waarschijnlijk heb je van mijn verdieping af prachtig piano hooren spelen, en ik ben er zeker van, dat je gedacht hebt, dat ik het deed; maar Marcus, - ik kan geen noot spelen - zelfs niet zooveel om een eenvoudig liedje te accompagneeren! De muziek, waarnaar je geluisterd hebt, was van de pianola, die ik gekocht heb, toen ik pas hier kwam. Als je nu voelt, dat je door het leven gaan kunt met een onmuzikale vrouw, kom mij dan dadelijk opzoeken - maar als je over een kwartier niet hier bent, zal ik overtuigd zijn, dat je verliefd was op de pianola en niet op - Paula.