met een Amerikaan en vijftien gidsen en koelies op reis naar den berg. Vanaf de kampong T., 3600 voet boven de zee, stegen we langs een vrij steilen bergkam, midden door uitgestrekte koffietuinen heen, die tot ver boven de 4000 voet hoogte de helling van den berg omzoomen.
Na deze gepasseerd te zijn, kwamen we in het oorspronkelijke bergwoud.
Niets wellicht wijst meer op de majesteit der natuur dan een oorspronkelijk woud van Java's bergstreken.
Zoodra men de kultuurgrenzen van dit gedeelte van den berg heeft overschreden, vindt men zich verplaatst tusschen de verticale reuzenstammen van het woudgeboomte, dat, uit hoeveel soorten ook samengesteld, geen minderen indruk maakt dan onze wonderschoone mastbosschen van het Noorden. De stammen staan ver genoeg van elkander, om ineens een duizendtal daarvan te kunnen onderscheiden, en, meest alle meer dan honderd voeten hoog en van 2 tot 5 voet dikte, en bijna alle rechtstandig opstijgende tot 40 à 60 voet, om eerst van daar takken te geven en hun bladerenkroon uit te spannen, waardoor het daglicht slechts zeer verzwakt kan doordringen, doen zij onwillekeurig denken aan een onmetelijken tempel, welks groenend dak op duizenden zuilen rust. En deze indruk wordt niet weinig versterkt door de doodsche stilte, de diepe bewegingloosheid van al wat ons omringt: geen stam schudt of beweegt, geen blaadje ritselt. Het woud schijnt zich bewust te zijn van den vulkanischen bodem, waarvan het zijne majesteit heeft verkregen; het schijnt bewustzijn te hebben van het gevaar, waardoor het wordt bedreigd, van beneden door de verwoestende hand der menschen, van boven door de ontzaglijke kraters, die gereed schijnen hunne doodende dampen en sissende modder over hen uit te storten. Het schijnt in doodsche stìlte zijn fatum af te wachten.
Niettegenstaande dien schijnbaren dood, ontwaart men geen plekje, wat niet leeft. De bodem is bedekt met mos, maar zelfs dat mos is bijna nergens zichtbaar door de millioenen varens, die hun langer en hooger loof tusschen de stammen van het geboomte tot eenige voeten boven den bodem verheffen, doch slechts laag gras gelijken in vergelijking van de reuzenstammen daarboven. Vrij talrijk zijn hieronder de prachtige boomvarens, die hun bladerenkroon in den vorm van een ster over het lagere mos uitstrekken en aan de palmen der strandgewesten herinneren. Maar ook tusschen die lagere vegetatie en het hooge gewelf der kruinen van het trotsche geboomte bloeit nog een derde plantenwereld, nl. die der parasieten. We kunnen dus een bergwoud der tropen als het ware vergelijken met een stad, door de natuur gevormd, waar de tallooze planten, om plaats te vinden, verschillende verdiepingen moeten bewonen. Reeds de berghellingen en de ravijnen vormen van die verdiepingen; maar afgescheiden van deze, heeft elk plekje dat men ontwaart, zijne verdiepingen, want terwijl de bodem zoowel de trotsche als de nederige vegetatie voedt, is elke stam, elke tak, hoe hoog hij ook boven den beganen grond verheven is, bedekt met een heirleger van planten, die tot levensbehoud en ontwikkeling hunne sappen uit die stammen en takken trekken, omdat de bodem haar in het geheel niet en de vochtige berglucht haar slechts in ongenoegzame mate voedt. Zoo ziet men elken boom vanaf de wortels tot aan de hoogste takjes met mos bekleed. De schoonste en zeldzaamste orchideeën slingeren zich door en langs al dat trotsche geboomte heen en vertoonen er hare fraaie bloemen, terwijl dit heerlijke boomtapijt als het ware hier en daar nog door ontelbare andere bloemsoorten met hunne heldere kleuren bestikt wordt. Hoe verandert echter het tooneel, wanneer men den hoofdkrater meer nadert! Hoe verandert dat groen allengs in grauw, hoe verdwijnen hier alle bloesem en bloemen langs de rijzige
stammen. En klimmen we een honderdtal schreden hooger: hoe loodkleurig zien dan die stammen en takken en bladeren er uit door het grauwe poeder dat er op ligt, hoe dor zijn die stammen en bladeren. Vanwaar die afscheiding van leven en dood? We hebben slechts een weinig hooger te klimmen orn te aanschouwen wat de oorzaak is geweest die dood en verwoesting heeft teweeggebracht daar, waar nog eenige dagen geleden het leven in volle kracht was.
Het tooneel wordt hoe langer hoe ijzingwekkender, naarmate we meer in de nabijheid komen van den hoofdkrater, die van uit zijne onpeilbare diepte eene ontzettende massa modder en asch heeft geworpen over het sidderend woud, dat in de beving der aarde deelde. Duizenden bij duizenden boomen liggen geblakerd en doormidden gebroken daar neergeworpen langs de berghelling of in de diepe ravijnen, gedeeltelijk onder modder en asch bedolven, gedeeltelijk zich daarboven verheffende, alle echter hellende in de richting van West naar Oost, door vernielende krachten geveld. Orkanen en vuur schijnen met elkander te hebben gewedijverd wie de meeste verwoesting zou aanbrengen. Wat niet gebroken en omvergeworpen is, is als riet gebogen, vanaf het struikgewas tot het hooge bergwoud. We zouden het landschap eenigszins kunnen vergelijken met hetgeen we in de Noordelijke streken in den winter ontwaren, maar toch drukt het beeld van den Europeeschen winter op verre na nog niet dàt uit, wat we hier aanschouwen. Dáár is het slechts slaap, hoogstens slaap onder een beschuttend kleed van sneeuw, - hier is het dood door verstikking, verzenging en verbrijzeling. Hevige herfststormen van het ruwe Noorden kunnen de woudstammen buigen, knakken en ontwortelen, doch waar ziet men daar gansche begroeide bergkammen als het ware kaalgeschoren?
Na ons geworsteld te hebben tusschen en over het neergeworpen woud en de kale omgeving van den krater te hebben beklommen, bereikten wij den kraterrand, en toen we van daar uit in den 800 voet diepen trechter neerzagen, waarin de gloeiende vloeibare modder nog borrelde, werden we als 't ware met stomheid geslagen door een der treffendste gezichten die men zich denken kan en dat bijkans niet is te beschrijven. Een overweldigend gevoel van angst en beklemdheid overviel ons, een gevoel van maar te willen vluchten uit dit onzalige oord, waar onze stemmen vreemd klonken te midden dier doode natuur.
Van afdalen in den krater was geen sprake: nergens meer van die trachietblokken, die langs de hellingen der kraterwanden den reiziger zoovele steunpunten schonken om hem in de afdaling naar den bodem van den krater behulpzaam te zijn, niets meer van die witachtig grauwe of geelachtige kleur der kraterkegels, nergens meer van die acaciaboschjes, die vóór de jongste eruptie hier en daar den wand van den krater versierden. - Doodsch en eenkleurig grauw-blauw is thans de geheele krater vanaf den bodem tot aan den hoogsten kam van den rand. De kraterwanden zijn geheel met modder en asch bedekt en de krater is thans een diepe trechter met gladde wanden, die met eene onbeklimbare helling naar de kraterbuis dalen, welke nog met hoog opborrelende modder is gevuld en hare sissende dampen hoog boven den kraterwand uitstoot...
Huiverig èn door de koude èn door den indruk van dit doodsche en tegelijkertijd aangrijpende gezicht, besloten we den terugtocht te aanvaarden; we gingen over een anderen bergkam, oostelijk van dien, welken wij bestegen, maar hier was de verwoesting zoo mogelijk nog veel grooter en uitgebreider dan daar.
Toch zal deze slechts eene tijdelijke zijn; hij, die den berg over honderd jaren beklimt, zal, wanneer geene tusschentijdsche uitbarstingen plaats hebben, over de puinhoopen van dit eenmaal trotsche woud onder een ander niet minder majestueus tempeldak der natuur wandelen, geschraagd door evenzoovele honderd voeten hooge zuilen als dat, hetwelk wij in den aan vang van deze schets beschreven.
Carlos.