vinden van haar ouders woonde zij nu reeds den geheelen zomer bij Bell te Newport. Zij handelde geheel als zelfstandige vrouw en vond het leven op die manier zoo aangenaam, dat zij niet over een huwelijk dacht. Reeds eenige malen was zij verloofd geweest, maar het engagement was telkens weer verbroken.
Sedert de laalste weken had er evenwel een groote verandering met Bessie plaats gehad; zij was voor de eerste maal in haar leven werkelijk verliefd, en wel op Fred Bennet. Zij had het Bell verteld, en het gevolg hiervan was, dat Bell Fred had voorgesteld een uitstapje met Bessie te maken naar een familielid.
Wat Bell daartoe voor reden had? Dat wisten alleen de geheel ingewijden. De liefde van haar neef beantwoordde zij nu nog minder dan vroeger, en zij wenschte vurig, dat hij die op een ander meisje zou overbrengen; daartoe was een uitstapje wel de beste gelegenheid.
Wat Bell hem beval, deed Fred, en nu waren zij sedert een half uur terug. Bessie had reden om over het resultaat harer reis zeer ontevreden te zijn. Fred was zeer voorkomend, zeer aardig geweest, maar meer ook niet - hard en koud als een steen was hij gebleven.
Bij hun aankomst was Bell niet thuis; zij was, volgens verklaring van haar zwarten bediende, Robinson, uitgereden.
Toen Fred, na zich verkleed te hebben, een half uur later zich weer aan Bell's huis vervoegde, ontmoette hij daar Mr. Hitchock, Bell's advocaat.
Het was een tamelijk oude man, die weinig sprak, maar wegens zijn nauwgezetheid en ijver een groot aantal cliënten had. Hij was zoo juist uit New-York aangekomen, en wachtte op Bell.
Fred begroette hem en sprak: ‘Nu, hoe staat het met de zaak, zal Bell nog lang moeten wachten eer zij vrij is?’
Hitchock antwoordde niet, maar verdiepte zich in de aanschouwing van een schilderij van Meissonnier.
Fred stampte met de voeten.
‘Waartoe toch deze vertraging? Volgens de wetten van ons land was Bell al tienmaal vrij. Wat hebben wij hier met Duitschland te maken?’
Hitchock bromde iets voor zich heen, wat hierop neerkwam, dat ieder zich met zijn eigen zaken bemoeien moest.
Fred gaf dus de poging, om iets uit dezen man te krijgen, ongeduldig op. Het was nu langzamerhand het uur geworden waarop Bell anders van haar yacht thuiskwam om visites te ontvangen, dus Hitchock en Fred bleven niet lang meer alleen. Sarah Ward, Bob Till en Westheim kwamen en men sprak over allerlei.
Westheim was geen vriend van Fred, want hij was Duitscher en Fred haatte alle Duitschers; bovendien deed hij al zijn best om in Bell's gunst te komen, en dit was een tweede reden om hem te haten.
Het gesprek nam dadelijk een andere wending, toen men Hitchock ontdekte, die in een zijkamertje zich teruggetrokken had, en Bell's scheiding kwam ter sprake. Was die zaak nu nog niet in orde? Wat was men in Europa toch langzaam!
‘Is het waar, dames,’ vroeg Westheim, ‘dat in Chicago de conducteurs aan het station uitroepen: “Voor heeren, die zich willen laten scheiden, 20 minuten oponthoud! En wie zich haast, kan, vóór de trein weggaat, opnieuw getrouwd zijn?” Zoo heeft men het mij althans verteld.’
Ieder lachte.
‘Jammer,’ voegde Westheim er bij, ‘dat de barones een slechten dunk van onze wetten krijgen zal.’
‘Mijn nicht is geen barones,’ riep Fred van uit denhoek waar hij stond, ‘mijn nicht is een Amerikaansche en wij in Amerika zijn plebejers. Dat is onze kracht, daarin ligt onze toekomst. Wij zijn kinderen des volks en mijn nicht zal een kind van het volk blijven.’
Bessie zuchtte diep en riep: ‘Nu wordt hij nog jaloersch op de Duitschers.’
Fred wierp haar een koelen blik toe en ging, tot Westheim gewend, voort: ‘Onze adel, dat zijn onze meisjes, onze vrouwen.’
Op hetzelfde oogenblik - Hitchock haalde al vol ongeduld zijn horloge te voorschijn - gebeurde er iets, dat aan het gesprek plotseling een einde maakte.
Uit den tuin dreunde een schot. Eenige dames stieten een angstkreet uit, maar tegelijkertijd werd de deur geopend en stond Bell in rijkleed, de revolver nog in de hand, voor hen.
Bell lachte. ‘Is iemand geschrikt?’ vroeg zij. ‘Ik zag in den tuin een eekhorentje en heb dat naar omlaag geschoten. Goedendag.’
De opgewektheid, waarmee zij het gezelschap begroette, had iets demonisch. In haar oogen straalde een ijskoude glans, iets van de wreedheid, waarmee ze zooeven het onschuldige dier had neergeschoten.
Nu merkte zij ook Bessie en Fred op.
‘Zoo, ben je daar weer?’ vroeg zij. ‘Hoe is het je gegaan?’
‘Er is niets met hem aan te vangen,’ fluisterde Bessie haar in het oor.
Fred zette een somber gezicht, maar zij kon zich heden niet om hem bekommeren, en ook Westheim was het niet vergund zijn hulde aan haar voeten te leggen, want plotseling riep zij uit: ‘Mijnheer Hitchock!’
Nauwelijks had zij hem bemerkt of zij snelde op hem toe. Het was, als bestond er voor haar op 't oogenblik geen ander wezen.
‘Brengt ge mij bericht?’ vroeg zij.
‘Ja!’ klonk het antwoord.
Er werd nu door de bedienden champagne en limonade gepresenteerd.
‘Kom mee,’ sprak zij, en ging hem voor naar een andere kamer.
‘Brengt ge me nu mijn vrijheid?’ vroeg zij.
Hitchock had op een stoel tegenover haar plaats genomen.
‘Neen, dat niet,’ antwoordde hij.
Bell ging toornig voort: ‘Nog altijd niet; hoelang zal ik nog moeten wachten?’
‘Begin met kalm te zijn,’ ging Hitchock voort. ‘Zoolang het noodig is, zult ge geduld moeten hebben. Ik breng u wel een ander bericht.’
‘Van hem?’
‘Ja, ik heb een brief van den heer Von Schöneck ontvangen. Hij heeft mij opgedragen u te vragen hem nog eens een persoonlijk onderhoud te willen toestaan. Als gij het toestaat, wil hij voor dit doel overkomen. Ik moet hem antwoorden of ge er toe bereid zijt, ja dan neen.’
Bell was bleek geworden en met moeite kwam het over hare lippen: ‘Wat wil hij?’
‘Dat heeft hij in zijn brief niet geschreven; ik vermoed dus, dat hij het u alleen wil zeggen.’
Bell stond op; ze was zichtbaar bewogen. Onrustig liep zij op en neer. Eindelijk bleef zij staan en sprak op barschen toon: ‘Schrijf hem, dat ik niets meer met hem te maken heb.’
Kalm was Hitchock op zijn stoel blijven zitten en sprak nu: ‘Daar denk ik niet aan.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat het beter is, dat hij komt en gij hem een onderhoud toestaat.’
Bell richtte zich hoog op en een trek van minachting kwam op haar gelaat, toen zij uitriep: ‘Nu begrijp ik het, hij heeft u gedreigd. Alleen met zijn toestemming is de scheiding mogelijk, en dit onderhoud is het loon, dat hij er voor verlangt?’
‘Neen,’ antwoordde Hitchock, altijd even kalm. ‘Als ge niet blind bent, dan weet ge evengoed als ik, dat hij er de man niet naar is om zoo te handelen. Van het begin van de zaak af heeft hij gewillig ieder offer voor u gebracht. De wet is op zijn kant. U hebt u van hem gescheiden, op eigen verlangen. “Moedwillige verlating” heet dat in Duitsch-