van gehad dat ik toegaf. Hij heeft mij meestal reeds overwonnen vóór hij begint te spreken, en als hij begint te spreken sta ik versteld, dat ik vóór dien tijd anders dacht.
(Zij heeft ondertusschen de glazen uit de kast gehaald, een tafel, een rookstel en een paar gemakkelijke stoelen gereedgezet.)
Ziezoo! als de heeren nu straks rustig praten, breng ik de logeerkamer in orde.
(buiten de deur).
Doe eens open, Mien!
(doet open).
Ben je zoo zwaar beladen?
(met een aantal flesschen en een kistje sigaren).
Ik vond nog vier flesschen. Een fijne sigaar moet er bij, en als jij nu nog een gebakje of zoetigheidje hebt, zullen we den avond best doorkomen.
(Zij zetten alles op tafel en vleien zich elk in een stoel.)
En waar zullen wij het nu over hebben? Want je begrijpt dat ik als edelvrouwe geen handwerkje heb. Mijn weefgetouw is in reparatie en past het mij ook niet den edelen ridder aldus te ontvangen.
Weet je wat, alle gekheid op een stokje, maar nu ik die champagne zie, bedenk ik, dat ik ze in lang niet heb geproefd. Hoe denk je over een glaasje?
Zouden we? Nu, mij goed, maar kalm aan. Eén glaasje.
(maakt een flesch open).
't Is toch gek, dat er altijd de een of andere aanleiding moet bestaan om eens een feestelijke stemming te verkrijgen. Daar komen wij nu met zen beidjes nooit toe, om zoo eens van het vette der aarde te genieten. En toch vind ik het zoo leuk. Waarom moeten, als er gasten zijn, alle lampen op en de fijnste glazen uit de kast, terwijl wij, als we alleen zijn, onze oogen zitten te bederven, bij één licht, en niet eens een blaadje krijgen, om de glazen neer te zetten. Hier, proef eens!
(drinkt).
Prachtig! Zuinigheid, man! 't Zou er mooi uitzien als wij alle avonden champagne dronken en voor een week gas verbrandden.
Dat is nu weer overdreven. Alle avonden zou zoo iets ook vervelen. Maar ik heb soms van die oogenblikken, en die heb jij ook, ontken het maar niet, dat ik eens uit de gewone sleur wil zijn, dat ik mij eens in pontificaal wil steken en een fijne sigaar wil rooken, of een lekker glas wijn drinken, zelfs al is er niets bijzonders aan de lucht.
Ja, en dan vragen wij menschen en wij krijgen een huis vol volk, en door alle toebereidselen gaat voor mij het feestelijke er gauw af.
En als ik nadien in mijn beurs kijk, trek ik ook geen feestelijk gezicht meer. Maar laten wij nog eens drinken. Daarin zijn wij het dus eens, dat het vragen van al die menschen ons niets feestelijker stemt.
(Zij drinken af en toe tot de flesch leeg is.)
Verleden week nog waren wij met ons twintigen. Mijn hemel, wat een drukte! En toen zij hier kwamen had alles een feestelijk aanzien, alle lampen aan, net als nu, de kamer vol rook, net als nu, want je zit akelig te dampen....
Neen, rook maar door, je sigaar ruikt lekker. De kamer vol stoelen, niet als nu, want nu kunnen wij ons tenminste roeren, en ik, doodop gesjouwd, met een star geglimlach tegen menschen, die ik half ken en half niet goed zetten kan. En jij, gewikkeld in diepzinnige gesprekken, zoodat je geen tijd hadt een woord met je vrouw te wisselen om haar eens te zeggen hoe dol gezellig je alles vondt.
Ja, dol gezellig. 'k Verloor een gulden met quadrilleeren, en je weet, als ik verlies met kaartspelen, dan ben ik den heelen avond beroerd. En dan zat ik dien ongelukkigen notaris Berg voortdurend op zijn kalen knikker te kijken, want als die kaartspeelt, begraaft hij zijn geheele gezicht in zijn spel en zegt boe noch ba, terwijl je een standje krijgt als hij verliest. Neen, zoo beroerd als verleden week heb ik mij nog nooit geamuseerd.
Weet je wat wij doen moesten?
Drink eerst eens, dan zal ik je een programma geven, volgens hetwelk wij voortaan onze soireetjes inrichten.
Daar ga je! Jongens, jammer dat die flesch leeg is. Laten wij nog een nieuwe openmaken.
Maar, Robbie, als je vriend komt?
Nu, die drinkt toch geen twee flesschen champagne uit.
We moesten die groote soireetjes verkleinen. Inplaats van twintig menschen, vijf of zes, en niet meer vragen.
En probeeren of wij, zonder hulp van al die menschen, zoo met zen beidjes, ook uit de gewone sleur kunnen raken.
Goed. Vanavond ben ik het al. Als wij een pianist hier hadden, zou ik je plechtig om een wals verzoeken.
Hoor eens, geen gekheid. En kalm aan met je tweede flesch; je drinkt veel te schielijk. Hier, neem een gebakje.
(Hij kust haar op de hand.)
Dankje! Je bent toch een lieve vrouw, dat je zoo maar zonder tegenspreken met je man thuisblijft om op een vriend te wachten die...
(kijkt op zijn horloge)
niet wil komen, want de trein is al een half uur aan.
Hij zal wel komen.
(Er wordt gescheld.)
Daar is hij al.
Potstausend! Eerst de glazen vol; met een schuimenden beker verwelkomen wij hem.
(Af.)
Daar is hij dan, de langverwachte. Nu zal het eerst gezellig worden. Maar ach, niet gezelliger dan het nu is. Zoo met zen beiden is het eigenlijk het rechte. Je kunt vrij uitspreken, maar met zoo'n vreemden gast...
(met een telegram).
Hij is het niet!
(leest).
Trein gemist. Wensch jelui een hartelijk tot weerzien over een paar jaren. Tijd ontbreekt me om jelui nog te bezoeken.
Wat een geluk dat ik de logeerkamer nog niet in orde bracht. En wat jammer van onze uithaalpartij.
Jammer! Mientje, schenk mij nog eens in. Wat ik jammer vind is dat hij niet komt, dat ik mijn ouden vriend niet vóór zijn vertrek de hand kan drukken.
En nu wachten zij nog steeds op ons bij Petersen.
Ja, da's waar.
(Wil gaan.)
Wij gaan naar Petersen. Komaan, beter laat dan nooit. Kleed je maar aan, dan gaan wij direct.
En hebt je er veel lust in?
Om je de waarheid te zeggen niet. Ik houd niet erg van partijen, en dan... ik ben teleurgesteld. Maar jij hebt er alles op gezet en ik zou het jammer vinden om je nu terug te houden, waar de reden om niet te gaan vervallen is.
En als ik nu eens niet wil?
(verbaasd).
Maar vrouwtje, en daareven was je zoo vol vuur, wat heb ik nu?
Als ik nu eens zeg dat ik het hier, samen met mijn man, met een uitgezocht glaasje wijn, rustig genietend, terwijl de fijne rookwolkjes van je havana omhoogkrullen, veel beter vind dan in het geroezemoes van tientallen gasten, waar een gezellig gesprek te voeren onmogelijk is?
Dan... dan moet ik je zeggen, dat je een lief, lief vrouwtje bent
(kust haar)
, die haar man verwent.
Denk dat niet te snel. 't Is volstrekt geen opoffering voor mij om nu thuis te blijven; en zooals wij straks bespraken, willen wij het wat gezelliger en rustiger hebben dan moeten wij de pretjes een beetje verminderen. Daareven zei je: schenk mij nog eens in.
(Zij schenkt in.)
Ziedaar, laten wij als echte fijnproevers dit glas, zonder een woord te spreken, ledigen en nog een uurtje gezellig met elkaar praten, opdat we kunnen zeggen: we hebben, niettegenstaande wij niet naar het feest gingen, toch een feestelijken avond gehad.
Prosit.
(Zij drinken. Het scherm valt.)