Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
Afbeelding van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (23.08 MB)

Scans (84.41 MB)

ebook (24.79 MB)

XML (2.41 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4

(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een telegram.
Blijspel in één bedrijf

Personen: ROB en MINA (zijn vrouw).

Het tooneel stelt voor een huiskamer, nagenoeg duister; alleen één gaslicht brandt nog. Rob loopt ongeduldig heen en weer; hij is gereed uit te gaan en eenigszins deftig gekleed.
Rob.

Kom nu, Mientje! Kom nul 't Is verschrikkelijk zoolang als jullie vrouwen altijd bezig bent met allerlei kleinigheden. Wij zullen laat genoeg aankomen.

Mina
(komt binnen, zij is bezig hare handschoenen aan te doen).

Nu ja, op zoo'n vijf minuten komt het niet aan. Ik sta zoo vreeselijk met die handschoenen te tobben. Zij zijn bepaald een kwart nummertje te klein.

Rob.

Had ze dan wat grooter genomen.

Mina.

Maar man, ik heb altijd dit nummer. Maar er kan wel een verkeerd op gestaan hebben.

Rob.

Och kom! Ben je klaar?

Mina.

Neen, nog niet, pas een! Och toe, doe jij die knoopjes eens vast. Hier is een haakje.

Rob.

Heer in den hemel, wat een nauwe handschoenen. Als die niet barsten, laat ik me hangen. Met geen mogelijkheid kan ik dat knoopje vastkrijgen. Zie daar, huup! huup!

Mina.

Au, au!

(trekt haar hand los.)

Rob.

Maar vrouw, hoe kan je nu toch zoo dom zijn? Trek je andere aan.

Mina.

Ik kan toch niet met oude handschoenen bij de Petersens komen. Je weet, er is nogal werk gemaakt van dezen avond, 't zal er nogal grootscheeps toegaan.

(Ondertusschen probeert ze zelf het knoopje vast te maken.)

Rob.

Nu ja, maar schiet dan wat op, want wij komen er zoo nooit.

Mina
(zenuwachtig aan het haakje rukkend).

Nu moet je mij niet zoo haasten, want dan kan ik in 't geheel niet voortmaken.

Rob.

Waarom ook niet een half uur vroeger begonnen met je aan te kleeden. 't Is ook altijd op 't nippertje.

Mina.

Stil maar, wij behoeven toch niet met den trein mee. En een rijtuig hebben wij ook niet.

Rob.

Maar 't is al halfnegen, en acht uur werden wij verwacht. Waarom moet het ook altijd zoo laat worden?

Mina.

Och, ik kan er immers niets aan doen. Dat knoopje wil niet vast

(rukt nog eens, waarna het afbreekt)
. Och lieve hemel, 't vliegt er af!
(Raapt het op en trekt den handschoen weer uit.)

Rob.

Wel allemachtig, wat ga je nu doen?

Mina.

Even aanzetten.

Rob
(maakt een ongeduldige beweging en laat zich moedeloos op een stoel zakken).
Mina.

Nu, 't is direct gedaan.

(Zij neemt naald en draad en zet het knoopje er aan.)

Rob.

Dat is nu het tweede ongeluk. Wat zal het derde zijn! Eerst weigert het slot van je toilettafel en staan we een kwartier te tobben om dat open te krijgen, nu een knoopje van je handschoen, en begint de geschiedenis van het aantrekken van voren af aan. Wat zal het derde zijn?

Mina.

Man, wind je niet zoo op. Daar kan immers niemand

[pagina 343]
[p. 343]

wat aan doen. Ziezoo, 't is alweer klaar. Nu nog eens aangetrokken. Ha, 't gaat al gemakkelijker.

Rob.

Maar, we komen niet wegl En ik krijg het zoo warm in die jas, met die handschoenen aan. Ik sta al een half uur gekleed en gereed.

Mina.

Nu deze nog en dan ben ik klaar.

Rob.

Eindelijk, en toch ben ik niet gerust vóór we eenmaal goed en wel de deur uit zijn.

Mina.

Deze gaat veel gemakkelijker. Kijk eens aan, al klaar. Maak jij nu nog even dat knoopje vast. Eén maar!

Rob.

Kan dat er ook niet afspringen?

Mina.

Neen, neen! Voorzichtig maar. Mooi zoo, dank je wel, mannetje. Heeft de meid het licht in de keuken uitgedraaid toen ze wegging?

Rob.

Jawel! Gaan we nu, 't is bij negen.

(Met de hand aan 't gaskraantje.)

Mina.

En is alles goed gesloten?

Rob.

Jawel! Toe nu, ga jij maar vooruit. Dan draai ik het licht uit. Klaar?

Mina.

Ja.

(Er wordt gebeld.)
Wat nu nog!

Rob.

Het derde ongeluk. Och, och, waren we maar weg geweest.

(Gaat naar de voordeur.)

Mina.

Wat kan dat nu nog wezen?

(Zet zich.)

Als er iemand is, moest Rob maar zeggen dat we uit moeten. Men zal het trouwens wel zien.

(Loopt zenuwachtig heen en weer.)
Wel?

Rob
(komt opgewonden met een telegram binnen).

Heb ik het niet gezegd!

Mina.

Een telegram?

Rob
(maakt het open).

Wat nu nog!

(Leest.)
Breng voor mijn vertrek naar Azië jullui nog een kort bezoek met trein 9 uur. Reis morgenochtend af. Wil gaarne logeeren. Jan.
(Spreekt.)
Mijn beste vriend Jan! Ja, hij zou dezer dagen voor een paar jaar naar China vertrekken.
(Wanhopig.)
Heb ik het niet gezegd? Nu kunnen we thuisblijven.

Mina.

Maar man, telegrafeer hem af.

Rob.

Ja, waarheen? Dit telegram is aan 't station te Amsterdam aangenomen. Hij is buitendien al lang onderweg; over een half uur kan hij hier zijn.

Mina.

Maar laten wij houden of wij al weg waren.

Rob.

Ja, die is mooi. En het ontvangbewijs van het telegram. Men stopt toch geen telegram in de brievenbus. En buitendien, om mijn besten vriend op zoo'n manier voor een gesloten deur te laten komen, vind ik verre van netjes.

Mina.

Maar waarom telegrafeert hij niet wat vroeger?

Rob.

Och, dat kan ik mij best begrijpen. Hij heeft natuurlijk ontzettend veel dingen aan zijn hoofd deze dagen. Als je voor eenige jaren naar Azië vertrekt, zijn er een boel beschikkingen te maken. En toen is hem op het laatste oogenblik in zijn gedachten gekomen dat hij van ons nog geen afscheid genomen had en nu wil hij den laatsten avond voor een leven vol moeiten en lasten, dat hij tegemoet gaat, nog eens rustig, op zijn gemak pratend over oude herinneringen, doorbrengen. Je moet niet vergeten, de jongen is geheel alleen op de wereld, hij heeft ouders noch huisgezin, en daarom, laten wij hem hartelijk ontvangen.

Mina.

Met dat al verloopen wij ons pretje. Als wij menschen inviteeren, zijn zij nooit verhinderd, en als wij eens uit moeten komt er zoo iets tusschen. En in plaats van mij eens te amuseeren kan ik de logeerkamer in orde brengen. 't Is lekker. Maar laten wij hem medenemen, dat is bij de Petersens wel goed.

Rob.

Dacht je dan dat hij nog niet genoeg zal hebben van fuiven en feestdrukte? Geloof maar dat hij de laatste dagen daarvan meer heeft gehad dan hem lief was. Juist om nu eens een paar rustige uren te hebben, komt hij hier.

Mina.

En gebruikt ons daarvoor, die maar ineens alles moeten opofferen. 't Is pleizierig. Hoor eens, ik kan hem niet met een vroolijk gezicht ontvangen.

Rob
(trekt zijn jas uit).

Luister eens, vrouwtje. Een vriend is een vriend. Zoo goed als hij vroeger meermalen een pretje heeft opgeofferd, omdat ik niet met hem mee kon gaan, zoo goed ben ik verplicht hem nu met open armen te ontvangen. En 't is geen plicht voor mij, ik doe het uit vriendschap. Een avond met hem doorgebracht, verschaft mij meer genoegen dan de schitterendste partij. Voor jou vind ik het jammer

(bedenkt zich)
. Maar wacht, ik weet wat; ik breng jou bij de Petersens en kom je om twaalf uur halen.

Mina.

En wat zou je vriend dan denken van mij, die zich niet zou verwaardigen om den vriend van haar man te ontvangen? Neen Rob, dat doe ik niet. Uitgaan, zonder dat jij er bij bent, doe ik niet. Maar 't is toch beroerd, als je alles er op gezet hebt om eens een paar gezellige uurtjes te hebben, een dansje te maken, eens menschen te zien en je wordt op het laatste oogenblik door zoo'n telegram tegengehouden. Je zult me ten goede houden dat ik je vriend niet met een vroolijk gezicht ontvang en hem zeg dat hij ons wel een beetje derangeert.

Rob.

Dat is juist wat ik niet wil. Ik heb veel liever dat je naar de Petersens gaat, pleizier maakt en vroolijk thuiskomt, dan dat je hier kniest, terwijl Jan er is. Hij zal het je niet euvel duiden, dat je weg bent, hij is goed genoeg. Van mij heb je volle permissie, doe wat je wilt, maar als je hier blijft, schik je er in en vergeet het overige.

Mina
(in tweestrijd).

Het is zoo jammer dat...

Rob
(trekt zijn jas weer aan).

Komaan, vrouwtje, ik breng je even heen; voordat Jan hier is, ben ik terug. De logeerkamer in orde brengen, kan van avond wel.

Mina
(doet hoed en mantel af).

Neen, ik blijf. Ik laat jou niet alleen hier, terwijl ik plezier heb.

Rob.

Maar Mientje, het is voor mij volstrekt geen opoffering.

Mina.

Wat jij dan uit vriendschap doet, zal ik uit plicht doen. Ziedaar, ik ben weer klaar. Nu zal ik nog even een andere japon aandoen.

Rob.

Je bent een best vrouwtje

(kust haar)
. Maar doe eens geen andere japon aan. Ik heb een plannetje.

Mina.

Wat dan?

Rob.

Kijk eens hier. Wij zijn beiden in gala. Waarom niet zoo gebleven? Mijn vriend is het wel waard dat men hem zoo ontvangt. Ik steek alle lichten op. In den kelder hebben wij nog een paar flesschen champagne. Laten wij hem zoo met een schuimend glas in de hand, in een feestelijke omgeving ontvangen.

Mina.

Hoe flauw, met zen beidjes zoo'n drukte te maken!

Rob.

Verplaats je nu eens een oogenblikje uit de dagelijksche sleur in een feestelijk vertrek.

(Hij steekt ondertusschen alle lichten aan.)
Denk nu maar eens een oogenblik dat je niet de vrouw van een ridder van de pen, maar van een ridder van het zwaard uit de middeleeuwen bent, en dat een strijdmakker van je echtgenoot in de onneembare veste een nachtverblijf vraagt
(opgewonden)
. Laat schuimen den wijn, ontsteek de toortsen, want ridder Telramund is nabij!

Mina.

Man, heb je al van de champagne geproefd?

(De klok slaat 9 uur.)
Je ridder kan zoo dadelijk komen. Maar ik begin plezier in 't zaakje te krijgen. Gelast jij den bottelier om den wijn te halen, of als hij soms om een dubbeltje sigaren is, doe het dan zelf, dan zal ik de bekers gereedzetten en het houtvuur in de schouw eens duchtig oppoken.

Rob.

Je hebt me begrepen, vrouwtje. Onze stemming moet zijn als die van menschen, die naar het oogenblik haken dat een goed mensch hun een bezoek komt brengen.

(Af.)

Mina.

Ja, en de gasten bij Petersen vermaken zich en vragen zich af: ‘waar blijft Rob met zijn vrouw? Zij hebben zeker gewichtiger of aangenamer bezigheden.’ En die bestaan dan in het wachten op iemand, die zoo maar beslag op hen legt, die misschien in 't geheel niet komt, en als hij komt, te moede is om te praten en naar bed verlangt. Maar weg met dat gezeur nu! Mijn man wil het zoo en ik.... geef toe. 't Is wel eens moeilijk, maar ik heb er nog nooit spijt

[pagina 344]
[p. 344]

van gehad dat ik toegaf. Hij heeft mij meestal reeds overwonnen vóór hij begint te spreken, en als hij begint te spreken sta ik versteld, dat ik vóór dien tijd anders dacht.

(Zij heeft ondertusschen de glazen uit de kast gehaald, een tafel, een rookstel en een paar gemakkelijke stoelen gereedgezet.)
Ziezoo! als de heeren nu straks rustig praten, breng ik de logeerkamer in orde.

Rob
(buiten de deur).

Doe eens open, Mien!

Mina
(doet open).

Ben je zoo zwaar beladen?

Rob
(met een aantal flesschen en een kistje sigaren).

Ik vond nog vier flesschen. Een fijne sigaar moet er bij, en als jij nu nog een gebakje of zoetigheidje hebt, zullen we den avond best doorkomen.

(Zij zetten alles op tafel en vleien zich elk in een stoel.)

Mina.

En waar zullen wij het nu over hebben? Want je begrijpt dat ik als edelvrouwe geen handwerkje heb. Mijn weefgetouw is in reparatie en past het mij ook niet den edelen ridder aldus te ontvangen.

Rob.

Weet je wat, alle gekheid op een stokje, maar nu ik die champagne zie, bedenk ik, dat ik ze in lang niet heb geproefd. Hoe denk je over een glaasje?

Mina.

Zouden we? Nu, mij goed, maar kalm aan. Eén glaasje.

Rob
(maakt een flesch open).

't Is toch gek, dat er altijd de een of andere aanleiding moet bestaan om eens een feestelijke stemming te verkrijgen. Daar komen wij nu met zen beidjes nooit toe, om zoo eens van het vette der aarde te genieten. En toch vind ik het zoo leuk. Waarom moeten, als er gasten zijn, alle lampen op en de fijnste glazen uit de kast, terwijl wij, als we alleen zijn, onze oogen zitten te bederven, bij één licht, en niet eens een blaadje krijgen, om de glazen neer te zetten. Hier, proef eens!

Mina
(drinkt).

Prachtig! Zuinigheid, man! 't Zou er mooi uitzien als wij alle avonden champagne dronken en voor een week gas verbrandden.

Rob.

Dat is nu weer overdreven. Alle avonden zou zoo iets ook vervelen. Maar ik heb soms van die oogenblikken, en die heb jij ook, ontken het maar niet, dat ik eens uit de gewone sleur wil zijn, dat ik mij eens in pontificaal wil steken en een fijne sigaar wil rooken, of een lekker glas wijn drinken, zelfs al is er niets bijzonders aan de lucht.

Mina.

Ja, en dan vragen wij menschen en wij krijgen een huis vol volk, en door alle toebereidselen gaat voor mij het feestelijke er gauw af.

Rob.

En als ik nadien in mijn beurs kijk, trek ik ook geen feestelijk gezicht meer. Maar laten wij nog eens drinken. Daarin zijn wij het dus eens, dat het vragen van al die menschen ons niets feestelijker stemt.

(Zij drinken af en toe tot de flesch leeg is.)

Mina.

Verleden week nog waren wij met ons twintigen. Mijn hemel, wat een drukte! En toen zij hier kwamen had alles een feestelijk aanzien, alle lampen aan, net als nu, de kamer vol rook, net als nu, want je zit akelig te dampen....

Rob.

'k Zal er uitscheiden.

Mina.

Neen, rook maar door, je sigaar ruikt lekker. De kamer vol stoelen, niet als nu, want nu kunnen wij ons tenminste roeren, en ik, doodop gesjouwd, met een star geglimlach tegen menschen, die ik half ken en half niet goed zetten kan. En jij, gewikkeld in diepzinnige gesprekken, zoodat je geen tijd hadt een woord met je vrouw te wisselen om haar eens te zeggen hoe dol gezellig je alles vondt.

Rob.

Ja, dol gezellig. 'k Verloor een gulden met quadrilleeren, en je weet, als ik verlies met kaartspelen, dan ben ik den heelen avond beroerd. En dan zat ik dien ongelukkigen notaris Berg voortdurend op zijn kalen knikker te kijken, want als die kaartspeelt, begraaft hij zijn geheele gezicht in zijn spel en zegt boe noch ba, terwijl je een standje krijgt als hij verliest. Neen, zoo beroerd als verleden week heb ik mij nog nooit geamuseerd.

Mina.

Weet je wat wij doen moesten?

Rob.

Wat dan?

Mina.

Drink eerst eens, dan zal ik je een programma geven, volgens hetwelk wij voortaan onze soireetjes inrichten.

Rob.

Daar ga je! Jongens, jammer dat die flesch leeg is. Laten wij nog een nieuwe openmaken.

Mina.

Maar, Robbie, als je vriend komt?

Rob.

Nu, die drinkt toch geen twee flesschen champagne uit.

Mina.

We moesten die groote soireetjes verkleinen. Inplaats van twintig menschen, vijf of zes, en niet meer vragen.

Rob.

Goed.

Mina.

En probeeren of wij, zonder hulp van al die menschen, zoo met zen beidjes, ook uit de gewone sleur kunnen raken.

Rob.

Goed. Vanavond ben ik het al. Als wij een pianist hier hadden, zou ik je plechtig om een wals verzoeken.

Mina.

Hoor eens, geen gekheid. En kalm aan met je tweede flesch; je drinkt veel te schielijk. Hier, neem een gebakje.

Rob.
(Hij kust haar op de hand.)

Dankje! Je bent toch een lieve vrouw, dat je zoo maar zonder tegenspreken met je man thuisblijft om op een vriend te wachten die...

(kijkt op zijn horloge)
niet wil komen, want de trein is al een half uur aan.

Mina.

Hij zal wel komen.

(Er wordt gescheld.)
Daar is hij al.

Rob.

Potstausend! Eerst de glazen vol; met een schuimenden beker verwelkomen wij hem.

(Af.)

Mina.

Daar is hij dan, de langverwachte. Nu zal het eerst gezellig worden. Maar ach, niet gezelliger dan het nu is. Zoo met zen beiden is het eigenlijk het rechte. Je kunt vrij uitspreken, maar met zoo'n vreemden gast...

Rob
(met een telegram).

Hij is het niet!

Mina.

Wat nu?

Rob
(leest).

Trein gemist. Wensch jelui een hartelijk tot weerzien over een paar jaren. Tijd ontbreekt me om jelui nog te bezoeken.

Mina.

Wat een geluk dat ik de logeerkamer nog niet in orde bracht. En wat jammer van onze uithaalpartij.

Rob.

Jammer! Mientje, schenk mij nog eens in. Wat ik jammer vind is dat hij niet komt, dat ik mijn ouden vriend niet vóór zijn vertrek de hand kan drukken.

Mina.

En nu wachten zij nog steeds op ons bij Petersen.

Rob.

Ja, da's waar.

(Wil gaan.)

Mina.

Wat ga je doen?

Rob.

Mijn jas aantrekken.

Mina.

Waarom?

Rob.

Wij gaan naar Petersen. Komaan, beter laat dan nooit. Kleed je maar aan, dan gaan wij direct.

Mina.

En hebt je er veel lust in?

Rob.

Om je de waarheid te zeggen niet. Ik houd niet erg van partijen, en dan... ik ben teleurgesteld. Maar jij hebt er alles op gezet en ik zou het jammer vinden om je nu terug te houden, waar de reden om niet te gaan vervallen is.

Mina.

En als ik nu eens niet wil?

Rob
(verbaasd).

Maar vrouwtje, en daareven was je zoo vol vuur, wat heb ik nu?

Mina.

Als ik nu eens zeg dat ik het hier, samen met mijn man, met een uitgezocht glaasje wijn, rustig genietend, terwijl de fijne rookwolkjes van je havana omhoogkrullen, veel beter vind dan in het geroezemoes van tientallen gasten, waar een gezellig gesprek te voeren onmogelijk is?

Rob.

Dan... dan moet ik je zeggen, dat je een lief, lief vrouwtje bent

(kust haar)
, die haar man verwent.

Mina.

Denk dat niet te snel. 't Is volstrekt geen opoffering voor mij om nu thuis te blijven; en zooals wij straks bespraken, willen wij het wat gezelliger en rustiger hebben dan moeten wij de pretjes een beetje verminderen. Daareven zei je: schenk mij nog eens in.

(Zij schenkt in.)
Ziedaar, laten wij als echte fijnproevers dit glas, zonder een woord te spreken, ledigen en nog een uurtje gezellig met elkaar praten, opdat we kunnen zeggen: we hebben, niettegenstaande wij niet naar het feest gingen, toch een feestelijken avond gehad.

Rob.

Daar ga je, vrouwtje.

Mina.

Prosit.

(Zij drinken. Het scherm valt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken