De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 4
(1902)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe eerste Tentoonstelling in Japan.
| |
[pagina 332]
| |
eenvoudige, land. Het onbedorven natuurschoon en het ongekunstelde, dat mij overal trof, stak zoo verfrisschend af bij het kunstmatige mooi en de opgesmukte kunst, waarmeê
tempel chio-o-nin.
in Europa de markt overvoerd wordt, dat ik mij die omgeving niet anders dan iets heel eigenaardigs kan voorstellen. Wat de tentoonstelling zelve betrof, die viel mij natuurlijk tegen, maar zij was toch merkwaardig genoeg om ieder belang in te boezemen, die belang stelde in de voortbrengselen en in de opkomst van dat rijk, dat sedert met zulke snelle schreden is voortgegaan. Of de voortgang ‘vooruitgang’ is, zal de toekomst leeren. Het Engelsche woord ‘Exhibition’, in roode letters op eene witte vlag, wapperde aan een langen paal en wenkte ons, door eene houten poort, naar de plaats waar mijn reisgenoot en ik onzen toegang moesten betalen, waarvan de prijs voor vreemdelingen een dollar, en voor inboorlingen het vierde van een dollar was. Niemand kon mij ophelderen waaraan wij deze onderscheiding te danken hadden; maar ik beschouwde het als een compliment. Drie ver van elkander verwijderde tempels waren voor de tentoonstelling ingericht: de schoonste was de tempel van Hong-gan-ji, ten zuidwesten van de stad Kioto gelegen; deze was in vorstelijken stijl gebouwd, en met zulk fijn beeldhouwwerk gedecoreerd, dat geen enkel paleis in Europa het in dat opzicht kon overtreffen. Ik kon bij het binnentreden mijne teleurstelling niet verbergen, zoo gewoon en onmerkwaardig zag alles er uit, en zoo weinig was er tentoongesteld; ik had mijne verwachting te hoog gespannen, schoon het uitwendige van de heilige gebouwen, welke voor het doel waren afgestaan, mij op iets heel on-Europeesch hadden moeten voorbereiden. De voorwerpen waren op twee lange tafels uitgestald en bestonden, in de eerste afdeeling, uit lakwerk, geborduurde zijde, waaiers en schermen; het lakwerk was buitengewoon fraai, doch zoo duur, dat de buitensporigste prijzen werden bedongen voor eene doos of een blad, dat men voor 10 dollars rijkelijk betaald vond. In een tweeden tempel, eenige mijlen verder, bezichtigden wij oude kostbare wapenen en wapenrustingen; nitskios, allerlei kleine uit ivoor gesneden beeldjes, gouden en bron zen voorwerpen en muziekinstrumenten. In een derde gebouw waren krip, zijde en manufacturen tentoongesteld, doch geen enkel artikel in de heele verzameling trok zoozeer onze aandacht, als de prachtige tapijten in den tempel Chio-o-nin, welke door hunne keurige bewerking en fijne kleurschakeering de fijnste gobelins overtroffen, en eer op schilderstukken geleken. De qualiteit der tentoongestelde dingen vergoedde, wat er aan quantiteit ontbrak. De tentoonstelling, het eigenlijke doel van onze reis, was spoedig afgezien, zonder ons in vervoering te brengen; doch wij waren blijde dat zij het middel was geweest om ons uit China te lokken, waardoor wij met groote belangstelling het onderscheid tusschen deze twee Oostersche rijken leerden kennen, die, betrekkelijk zoo dicht bij elkander, toch zoo hemelsbreed in karakter verschilden. Wij waren des te meer verrukt over de heerlijke omgeving, waarin de Japanners, met hun gevoel voor het schoone, deze heilige stad, de stad van den Mikado, gebouwd hebben, welke ons ruimschoots vergoedde wat wij aan kunstvoorwerpen misten. In een dal gelegen, is zij van alle kanten, behalve aan de zuidzijde, door hooge bergen, met prachtig geboomte, camelia- en citroenboomen, en weelderig struikgewas, omringd, waartusschen duizenden krekels zongen. Van uit den tempel Kiao-Midzi had men een heerlijk uitzicht over den omtrek; 't was juist een feestdag, zoodat het in en rondom het gebouw van bedevaartgangers wemelde, die in troepen naar de verschillende bedehuizen opgingen; de mannen hadden grove mantels omgeslagen en platte ronde hoeden op den rug gebonden; de vrouwen droegen roode of paarse rokken en hadden een wittten doek om het hoofd gebonden; allen liepen blootvoets en hielden een staf in de hand. Het volk was altijd beleefd en vriendelijk en scheen zoo tevreden en gelukkig, dat men onwillekeurig door hunne vroolijkheid werd aangestoken. Als men van uit den tempel Kiao-Midzi op het omliggende dal nederzag, onderscheidde men het vorstelijk paleis van den Mikado en verder de theetuinen van de vroegere keizers. Men kon zich weinig weelderigers voorstellen dan den plantengroei van dat land tusschen OsakaGa naar voetnoot1) en Kioto; van ieder plekje was partij getrokken om rijke velden met rogge, maïs en paddy te telen. De straten van het toenmalige Kioto waren breed; de huizen goed onderhouden en zindelijk; de winkels grooter dan die van eenige andere stad in Japan. Oogenschijnlijk werd er weinig handel gedreven en de vreemdeling, die door nieuwsgierigheid tot de verschillende koopwaren werd aangetrokken, trof er zelden inlandsche koopers aan; maar hij werd beleefd en met onderscheiding behandeld, zoolang hij zelf geen reden gaf om hun ongenoegen op te wekken. 's Avonds gingen wij naar eene muziekuitvoering, waaraan men zeide 500 geishas deelnamen. Het theater werd door papieren lantaarns verlicht, waarin smeerkaarsjes brandden, die elk oogenblik gesnoten moesten worden. Zoodra het gordijn werd opgehaald, traden twintig jonge meisjes naar voren, allen hetzelfde gekleed in witte zijden, met bonte
theehuis te kioto.
bloemen geborduurde, kimona's, door een breede roode of blauwe ceintuur om het lijf saamgevat; allen wèl geblanket | |
[pagina 333]
| |
en met tal van schitterende spelden gekapt. Zij bespeelden verschillende instrumenten, en, schoon de muziek niet opwekkend maar klagend en eentonig was, moest men het nauwkeurige maathouden waardeeren. Na dezen kwamen veertig andere meisjes op het tooneel, die eene soort van dans uitvoerden, welke voornamelijk bestond in poseeren en het langzaam insinueerend bewegen van armen en beenen. Daar, evenals in het theater dat wij den volgenden avond bezochten, zaten de toeschouwers gehurkt op den grond en gebruikten velen hun chow-chow of rookten hunne pijpjes, terwijl zij vol geestdrift de lange voorstelling van afgrijselijke tooneelen of de klagende tonen van den samo-sen volgden. Op den derden dag van ons verblijf te Kioto gingen wij vroeg op weg om het heilige meer Biwa te bezoeken. Als Biwa een paradijs heet, moet men door het vagevuur om er te komen, want de weg, die er heen voerde, was, na den gevallen regen, een chaos van modder, steenen, rotsblokken en diepe kuilen, door welke zelfs de beste ruiter zich niet zonder gesmoorde verwenschingen een weg kon banen. Na een rit van anderhalf uur, even voorbij het stadje Oitz, bereikten wij de oevers van het meer; op den bodem van het kristalheldere water kon men de steentjes en de wemelende forellen duidelijk onderscheiden. Men beweerde dat men van daar het schoonste vergezicht van de wereld had; doch de wereld is groot en mijn zegsman was nooit verder dan Japan geweest, zoodat ik hem in het volle genot van zijne vooringenomenheid liet; alhoewel ik in Europa grootscher natuurtooneelen had aanschouwd. Een ondernemend Japanner had op deze plek een logement in Europeeschen stijl gebouwd, en daar gezeten, hadden wij een verrukkelijk uitzicht op het meer, waarop zich kleine stoombootjes bewogen, een middel van vervoer waarin de Japanners
geishas.
de Chineezen vóór waren, die zich toen nog niet aan stoom durfden wagen. De dochtertjes van den eigenaar, vier geestige, guitige kinderen, kwamen vriendschap met ons sluiten, en toen wij ons middagmaal gebruikten beijverden zij zich om de spijzen rond te dienen en nu en dan daarbij met zekeren trots een Engelsch woord te bezigen, want het scheen het kenmerk eener goede opvoeding als de kinderen op de scholen Engelsch leerden. De waard was er op gesteld dat wij den naburigen tempel zouden bezoeken; inderdaad waren tempels in dien tijd de eenige bezienswaardige openbare gebouwen; er was juist eene godsdienstoefening, en, binnengetreden, stonden wij voor een ingesloten paviljoen, waar vergulden Daibootsbeelden troonden, en waar eene menigte kaalgeschoren priesters in gele gewaden een eentonigen zang opdreunden. Iedere geloovige wierp eenig geld in eene groote kist en trok dan aan eene bel die er boven hing. Na den dienst kregen wij verlof om het paviljoen te betreden, mits wij ons eerst ontdeden van ons schoeisel; maar wij voelden ons niet op ons gemak in dat heiligdom en verbeeldden ons dat de priesters boosaardige blikken op ons wierpen. 't Was nog niet zoo heel lang, dat vreemdelingen geduld werden en zich zonder gewapend geleide ver van de havens durfden begeven, zoodat wij blijde waren toen wij de vrije lucht weer inademden. Wij keerden tegen den avond per jinrichsha, langs een anderen weg, terug naar Kioto, voorbij een district waar bijna in ieder huis op de ouderwetsche manier, met den haspel en de spoel zijde wordt geweven, van zijde door
theehuis te biwa.
zijdewormen gesponnen, die uitsluitend voor den handel geteeld worden. Onze Cintauren renden onvermoeid, in flinken galop voort; door geen, enkel kleedingstuk in hunne bewegingen belemmerd, schenen zij trotsch op hunne getatoeëerde lichamen, overdekt met blauwe of roode draken en dieren. Wij konden aan de nieuwsgierige blikken der inwoners bemerken, dat vreemdelingen in die streek tot nog kort te voren als indringers beschouwd werden. Eindelijk werden wij bergopwaarts, langs eene prachtige laan, naar ons hotel gereden, waar wij blijde waren de ledematen weer te kunnen uitstrekken, na ze zoo lang in de kleine jinrichsha gewrongen te hebben. Het hotel bestond uit eene aaneenschakeling van kleine bungalows, waar wij over ruim honderd kamers konden beschikken. De beschotten der verschillende vertrekken reikten niet tot aan de zoldering; zij dienden slechts om eene grootere ruimte af te deelen, doch door deze doelmatige wijze van luchtverversching gevoelde men zich in zijne vrijheid bekort. Gelukkig waren wij op dat oogenblik de eenige Europeesche gasten en wij vernamen met leedwezen, dat nog slechts een dertigtal ons waren vóór geweest, daar waar men op een aanzienlijk aantal had gerekend. Wij keerden zeer voldaan over ons uitstapje naar Hong-Kong terug, na nog eenige dagen in Yeddo en in Yokohama te hebben doorgebracht, doch namen de overtuiging met ons mede, dat deze eerste tentoonstelling niet anders dan eene groote teleurstelling voor de ondernemende Japanners was geweest. Nina. |
|