Een middagmaal op kosten des Konings.
Met illustratiën.
In de geschiedenis der middeleeuwen wordt dikwijls melding gemaakt van feesten, die koningen hun onderdanen aanboden. Dan werd er op open plaatsen in de vrije natuur gegeten en gedronken, fonteinen lieten gouden rijnwijn, donkerroode bourgonje en zwaren Spaanschen wijn in stralen opspringen, en bij het neervallen hield het volk de bekers, kroezen, ja, zelfs de mutsen op om het op te vangen. Groote ossen werden op reusachtige houtvuren in hun geheel gebraden en de joelende menigte danste als uitgelaten om de in gereedheid gebracht wordende herkauwers rond. Dat was ten tijde der Indische heerschers.
Aan zulk een vorstelijken maaltijd uit de middeleeuwen, herinnert de spijziging der 500,000 armen van Engeland op kosten van koning Edward. Het was zeker een humane, een zeer menschlievende gedachte van den koning, om zijn kroning met de voeding der armsten onder de armen vergezeld te laten gaan. En hoewel de koning ziek werd en de kroning niet plaats had, moesten de armen toch hun vreugdedag hebben.
De armsten onder de armen!
Slechts hij, die de ellende van het groote stadsleven kent, weet, wat dat beteekent. Het zijn die beklagenswaardigen, welke leven van de kruimpjes, die van de tafel der rijken vallen. Maar in Londen bleef velen der ellendigsten, der hongerigsten die vreugde bespaard, ten minste eens eenmaal in hun leven genoeg te eten; want er was een commissie van zederechters benoemd, die moest uitmaken, wie toegelaten mocht worden of wie niet.
Op zulke dagen zou het, dunkt ons, beter zijn, geen uitzonderingen te maken. De genoemde commissie ging zoo streng te werk, dat ten slotte een groot aantal plaatskaarten overgebleven waren. Zoo kwam het dan ook, dat de politieagenten, die aan den ingang der feestplaatsen stonden, de kaarten, zonder aanzien des persoons, aan de opdringende menigte gaven, ja, ze er zelfs in wierpen.
Hoeveel onwaardigen en hoeveel menschen die het niet noodig hadden, zullen op die wijze aan het feestmaal van den koning hebben aangezeten, terwijl op de ellendige daken zolderkamertjes de ellendigsten onder de ellendigen honger leden; want in Londen is de armoede nog verschrikkelijker dan in eenig andere Europeesche hoofdstad. Daar komt het honderd-, ja zelfs duizendmaal voor, dat slechts één familielid kan uitgaan, omdat er slechts één paar schoenen in huis is. Maar stellig zullen ook velen een hoed of mantel geleend hebben, om waardig aan de tafel van den hoogen gastheer te kunnen verschijnen. Al die honderdduizenden waren bijna zonder uitzondering netjes en fatsoenlijk gekleed, en in voorbeeldelooze orde had het komen en gaan plaats. Het was een zeldzame, onvergetelijke aanblik voor hen, die Londens armen in Zondagskleeren tafelen zagen. Natuurlijk kon de spijziging van een half millioen menschen niet op één plek tegelijk plaats hebben, niet uit gebrek aan ruimte, want die was in Hydepark rijkelijk te vinden geweest, maar om de orde en het komen en gaan te kunnen regelen. De diners werden verdeeld over 25 verschillende wijken. Maar ook in iedere wijk kon niet met zooveel menschen gegeten worden, zoodat iedere wijk weer in 400 verschillende plaatsen verdeeld werd.
De meesten dezer gelegenheden waren feestelijk versierd; er had een maaltijd plaats in Guild-Hall, in de middenzaal van het paleis van justite, en nog andere groote zalen; voornamelijk werd er evenwel in de open lucht gegeten, en dat was ook het aardigst. Binnen een omrastering waren, in rijen, lange wit gedekte tafels opgesteld, ieder met plaats voor 120 personen. Op iedere plaats bevond zich een stuk wittebrood, fuchsia's en violieren in vazen als tafelversiering, verder glazen, peperbusjes, zoutvaatjes, fleschjes met mosterd, zuur en papieren servetten. Alles was aanwezig, behalve vork en mes, die moest ieder voor zichzelf meebrengen. Een Londensche uitgever had voor het bedekken der tafels
de bij elkaar gebrachte voorraad in fulham.