Oud- en nieuw-Rotterdam.
Met bijschriften van J.H.W. Unger.
Oudtijds was Rotterdam, zoowel van de rivier- als van de landzijde, als het ware door een gordel van poorten omgeven. Te beginnen met de Oostpoort, aan de zijde van Kralingen, had men aan de landzijde de Goudsche poort, het Hofpoortje aan het eind van den Oppert, de Delftsche poort, de Binnenwegsche poort, de Schiedamsche poort, dan volgen aan de rivierzijde de hieronder afgebeelde poort, vervolgens de Ooster Nieuwe Hoofdpoort, de Wester Oude Hoofdpoort en de Oude Hoofdpoort. Gaandeweg, de een na de ander, zijn deze poorten in de eerste helft der 19e eeuw gesloopt, het laatste viel de Oude Hoofdpoort. Alleen de Delftsche poort is bewaard gebleven.
Ook de Witte poort, hier afgebeeld, welker officieele naam
‘de nieuwe westersche hoofdpoort omstreeks 1760.’ naar een oude teekening.
eigenlijk luidde: Wester Nieuwe Hoofdpoort, doch door het volk aldus genoemd werd, omdat zij was opgetrokken uit witte arduinsteen, heeft nog lang stand gehouden. In de raadszitting van 9 Februari 1854 werd zij tot afbraak veroordeeld.
De teekening geeft ons de poort te zien aan de landzijde; de wipbrug lag over den mond van de Zalmhaven. Het was een tamelijk hoog gebouw, waarvan de bouw in Mei 1661 was aangevangen en waar de oude Rotterdammers met eenigen trots naar opzagen. Evenals op het Bolwerk aan den mond der Oude Haven, stonden bij deze poort verscheidene kanonnen, die evenwel nooit dienst gedaan hebben ter verdediging van de stad. In den Franschen tijd werden zij weg-