Zedespreuken uit het Javaansch gedicht: ‘Niti Sastra Kawi’.
Een man, die matig en bezadigd in zijne wenschen is, zal ten zegen strekken van een land; eene vrouw, wier wenschen gematigd zijn, gelijkt Dewi Manuhara, en de mannen zien haar aan met verrukking. Een heilige (pendita) moet volgens zijne grondbeginselen handelen; ofschoon het ook in krijg en tegenspoed zij, niettemin moet hij zijne beroepsplichten betrachten.
Wanneer iemand een ander in zijn dienst neemt, dan zijn er vier punten, waaromtrent hij zichzelven ten diens aanzien alvorens behoort tevreden te stellen: 1o. zijn voorkomen, 2o. zijn gedrag, 3o. zijne kundigheden en 4o. zijne eerlijkheid.
Gelijk de Suradja-bloem op het water drijft, zoo ook doet het hart in een rein lichaam; maar nimmer worde vergeten, dat de wortels van de bloem den grond raken, en dat het hart van den mensch zijn levenswandel verraadt.
Het is gemeen en laag voor een rijke, om zich niet goed te kleeden; het is echter lager en gemeener voor een verstandig man, om met slecht gezelschap om te gaan; maar wanneer een man gedurende zijn geheelen levensloop geen acht op zijn gedrag slaat, dan is zulk een man geheel nutteloos voor de wereld.
Gelijk de maan en de sterren bij nacht, en de zon over dag heur licht verspreiden, zoo ook behooren de gesprekken van den verstandigen man overal licht te verspreiden.