‘O, Flip!’
‘Ik heb je altijd een engel gevonden, Nora, en zal het altijd blijven doen; en jij, houd je ook van mij?’
‘O, Flip!’
‘En zou je er toe kunnen besluiten, Nora, eenmaal mijn vrouwtje te worden, zoodra ik genoeg zal verdienen om met je te kunnen trouwen?’
‘O, Flip!’
‘Jawel, maar zeg nu niet maar altijd: “O, Flip!” maar zeg me ronduit: ja of neen?’
‘O... Flip... natuurlijk, ja!’ En ze vielen elkaar in de armen.
‘En wanneer zullen we ons engagement publiek maken?’
‘Ja, Flip, dat zal ik aan papa en mama moeten vragen.’
‘Dat vind ik nu juist niet. We moeten eenvoudig zeggen: “We zijn geëngageerd,” dan kunnen zij er natuurlijk niets tegen doen. Want stel je eens het eigenlijk ondenkbare geval, dat zij weigeren toestemming te geven, wat dan?’
‘Maar Flip, je noemt het geval zelf ondenkbaar, waarom denk je er dan aan?’
‘Omdat je het toch maar niet weten kunt, maar wat dan gedaan?’
‘Dan, Flip, dan blijft ons toch nog één middel over... als ik maar durf.’
‘En dat is?’
‘Dat is, Flip, dat is... zelfmoord.’
Alsof ze er van schrikte, ging de maan plotseling achter een dikke wolk schuil, en de duisternis, die daardoor ontstond, scheen er toe bij te dragen die woorden meer indruk te doen maken op den armen Flip. Van ontsteltenis kon hij eerst niet spreken, maar dacht eens na over hetgeen hij daar zoo plotseling gehoord had. Het beviel hem maar half; juist begon hij het leven aardig en interessant te vinden, en zou hij er dan maar zoo op eens een eind aan maken? Nu, dat was wel de moeite waard om er eens over na te denken. Maar lang had hij daartoe den tijd niet, want de onverbiddelijke Eleonora sprak hem met een suikerzoet stemmetje toe:
‘En jij, Flip, jij mag kiezen op welke manier wij dan een eind aan ons, voor eeuwig vernietigd, leven zullen maken.’
Flip was met die twijfelachtige eer maar half tevreden en riep droomerig:
‘Kolendamp!’
‘Maar Flip, kolendamp, hoe kom je er bij, weet je wel wat dat is? Dat gebruiken menschen die uit geldgebrek een eind aan hun leven willen maken, maar dat kan een paar jonge menschen, die zulk een reden tot sterven hebben als wij, niet doen.’
‘Dat is zoo, maar laten wij dan, op de manier van de “Lebensmüde”, ons van kant maken.’
‘Van kant maken, maar Flip, wat spreek je er prozaïsch over. En welke manier is dat dan?’
‘Wel, dat plaatje ken je toch wel? Die menschen hebben zich aan elkaar vastgebonden en springen zoo in het water.’
Eenige oogenblikken dacht Elenora na, maar eensklaps riep ze:
‘Hè, gut neen, Flip, dat niet. Want stel je eens voor, dat dan één van ons beiden het bij het verdrinken te benauwd krijgt, dan kan die zich niet losrukken. Neen, dat niet.’
‘Maar Nora, spreek nu toch niet zoo, het is net of je er niets van meent.’
‘O, jawel Flip, maar ken je geen ander middel?’
‘Doodschieten dan?’
‘Doodschieten? Ja, dat is goed, het is wel wat duur, weet je, maar dat doet er niet toe, want het is voor het laatst dat we wat zullen hebben uit te geven. En zie je, Flip, dan zal ik schieten, eerst jou en dan mezelf.’
Maar dat stond den ander niet erg aan, waarop hij dus zeide:
‘Neen, dat is geen vrouwenwerk, laat mij maar schieten, want anders raak je mij misschien goed, maar mist jezelf in je zenuwachtigheid, of raakt je neus of zoo iets, en dan heb je niet alleen mij voor eeuwig verloren, maar bent zelf bovendien voor je geheele verdere leven ongelukkig. Neen, ik zal wel schieten, Nora, als jij maar voor het pistool zorgt, en ik zweer je, ik zal ons beiden echt doodschieten.’
‘Zal je dat heusch? Nu, goed dan, wat zullen we dan nu doen?’
‘Wel, zoo gauw mogelijk naar je papa en mama gaan.’
‘Nu van avond al? Neen, dat kan niet, want ik heb gezegd dat ik alleen dit boek was gaan halen bij Anna.’
‘Goed dan, morgenavond negen uur kom ik bij je, zoodra ik mijn huiswerk gereed zal hebben; afgesproken?’
‘Afgesproken. Nu, dag lieve Flip, nu moet ik gauw naar huis, want ik krijg zeker een standje, dat ik zoolang uitgebleven ben.’
‘Vlug gaf zij den aanstaanden heer des huizes een kus en snelde heen, doch had nog geen tien stappen gedaan, toen zij zich eensklaps omkeerde en uitriep:
‘Flip, hoor nog eens even!’
Flip was nieuwsgierig te weten, wat ze wel te vertellen zou hebben, en ook de maan scheen er nieuwsgierig naar te zijn, want ze kwam weer van achter haar sluier te voorschijn.
‘Zeg eens, Flip, als ik je nu het pistool gegeven heb, wanneer we soms geen toestemming mochten krijgen, dan moet je mij niet op straat, of zoo heel onverwacht doodschieten, maar me vooraf waarschuwen.’
‘Ik zal het doen, maar je hoort anders juist altijd van moorden, die onverwacht midden op straat gebeuren. Dat is, dunkt mij, ook veel romantischer.’
‘Hè neen, hoor, niet doen, en ook niet vóór ik je toestemming geef. Zal je?’
Maar Flip antwoordde niet, doch omhelsde en kuste haar teeder, waarna ieder zijns weegs ging.
Dat echter de gevolgen van dit zonderlinge rendez-vous niet uitbleven, bleek wel daaruit, dat Eleonora den volgenden dag, uit school komende, opnieuw een melkbriefje ontving van den volgenden inhoud:
‘Lieve Eleonora! Ik heb door de agitatie geen enkele les gekend en heb daardoor bergen strafwerk gekregen. Misschien kom ik dus later, maar in ieder geval kom ik toch. Je aanstaande....’
Tot zoover had Eleonora het briefje in haar kamertje boven een nachtpitje geroosterd, toen zij, o schrik, plotseling overvallen werd door mama, die zeer toevallig binnenkwam.
‘Maar Nora lief, kind, wat doe je daar, wat heb je daar?’
‘O niets, maatje!’ klonk het angstige antwoord. Maar de mama was veel vlugger dan de dochter bij mogelijkheid had kunnen of durven verwachten, en in een ommezien was het briefje in verkeerde handen.
‘Wat is dat, Nora, een zuiver echt minnebriefje, van je aanstaande; en wie is die aanstaande?’
Maar zonder het antwoord af te wachten hield de mama het briefje boven het nachtpitje en langzaam en statig kwamen nu ook nog de ontbrekende letters te voorschijn: F-l-i-p.
‘Kind, ben je dwaas, wat scheelt je!’ en de deur openwerpend riep haar moeder in de gang:
‘Man, gauw, kom gauw hier, Nora is stapelgek geworden!’
Het is niet te verwonderen dat de zorgzame vader geweldig schrikte, toen hem die tijding zoo onverwacht toegeroepen werd. Terstond kwam hij aansnellen, verschrikt uitroepend:
‘Wat, wat, wat is er gebeurd?’
‘Kijk, Wim, een minnebriefje aan Nora van Flipje Koenders.’
‘Maar vrouwlief, is het anders niet?’ antwoordde de vader, die trachtte niet in zwijm te vallen.