Toen en nu.
‘'t Gestigt ter eere van de H. Drievuldigheid.’ - Geefhuisjes.
Mr. Cornelis Barthouts Janszoon, Griffier van den Leenhove van Holland, was een pieus en weldadig man.
Uit zijn testament, dat de Executeuren zijner nalatenschap op 12 October 1565 ter kennisse brachten van Schout, Burgemeesteren en Schepenen van Den Haag in presentie van heer Vincent Mulok, pastoor, blijken die deugden en goede eigenschappen.
Hij had doen timmeren ‘in eene plaetse genaempt het Padmos oft Sinct Jacobsstraat een oratoer ter eeren van de heylige drievoudicheyt’, en had aldaar ‘noch staende oft leggende zeecker camerkens, met tuynkens aen de voorschreven camerkens gelegen’.
Een, achter 't voorschreven bedehuis; twee, Zuidwaarts over de straat; en drie kamerkens aan elkaar, strekkende Oostwaarts aan het straatje dat voorbij het bedehuis loopt naar de Voldersgracht.
Hij schonk aan het ‘oratoir ende camerkens’ verschillende goederen ‘omme dezelve camerkens mitte tuynkens daer aen gelegen, bewoont te worden bij oude, eerlicke, vreedtsamige luyden, tsy mannen oft vrouwen, die in haer oude daegen verarmt zijn, oft bij nieuwe gehylicte jonge maechden die eerst gehilict zijn, ende begeren met eeren deur die werelt te commen, tot zij zoo veel verovert hebben, dat zij heur huyshuyre mogen vervallen, dewelcke alle morgen ende t'zavons gehouden sullen weesen, ter eeren die heylige drievoudicheyt ende die vijf wonden ons Heeren Jesu Christi, voor oft in t' voorscreven bedehuys te spreecken met aendacht vijf pater nosters, ende vijf ave marien.’
Tot het bewonen der huisjes werden geprefereerd, en dit werd in de toekomst aanbevolen, zij, die van den bloede van denzelven Donateur of van zijn huisvrouw waren, voor alle anderen.
In 't kamerke dat aan de kapel getimmerd is, moest ‘een eerlicke weduwe oft maecht wonen,’ die des morgens vroeg de kapel ontsluiten, en 's avonds sluiten zal, vegen en wasschen, waarvoor zij jaarlijks zou genieten een pond groot, en 40 tonnen turf ‘van de besten’.
Aan hen, die de andere kamerkens bewoonden, moest worden verstrekt aan elk hunner, 24 tonnen goeden harden turf.
Wat van de renten der aan deze stichting door den stichter geschonken goederen overbleef, diende tot onderhoud van het bedehuis of oratoir, en het bouwen van meer kamerkens, die mede gedistribueerd moesten worden, als de andere.
De stichting kwam eerst tot stand na den dood van Cornelis Barthouts Jansz. en zijne echtgenoote, (hun eenige zoon Niklaas was reeds overleden), en zou de distributie dan geschieden door den pastoor van Den Haag, dan ter tijd wezende, met twee Burgemeesters en den Baljuw.
Mr. Rutgurt van Ylem, advocaat voor den Hove van Holland, had toegezegd de donatie, in naam van den armen te willen ontvangen.
Dit alles was beschreven en geteekend en gezegeld op 20 September 1563.
Een codicil in dato 2 Febr. 1565 leert ons nog het volgende.
Cornelis Barthouts was toen ‘syeckelyck te bedden sittende’, en verklaarde als zijnen uitdrukkelijken wil, dat Pieter Cornelisz., zijn klerk, ‘sal weesen ende blijven zijn leven geduyrende Administrateur en Toesiender, waarvan hij rekening en verantwoording schuldig was aan Schout, Burgemeesters en den Gerechte, mitsgaders den Pastoor.
Voor zijn toezicht op de reparatiën en andere zijne occupatiën werd hem toegelegd een pond Vlaams 's jaars, dat is zes gulden.
Dit codicil werd gepasseerd ten overstaan van notaris Jan Wolff, ten huize van den erflater, wonende in de Spuistraat. Getuigen waren broeder Niklaas van den Beempde, ‘Carmelyt ende Pastoor van 't Hof’, en Mr. Dirk van Meerkerk, advocaat.
Toen in 1649 besloten werd tot den bouw van een nieuwe kerk ten dienste van de Nederduitsch Hervormden vond de Magistraat het goed de Nieuwe Kerk (over deze kerk schreven we in een vroeger opstel van dit tijdschrift, No. 5 van 2 December 1899) te doen verrijzen op het terrein, nu begrensd zuidwaarts door de St. Jacobsstraat, oostwaarts door het Spui, westwaarts door de Bezemstraat, en noordwaarts door het blok huizen aan de zuidzijde van de Gedempte Lange Gracht. Daardoor verviel de Kapel en een deel der kamertjes van de stichting.
Er werden onderhandelingen aangeknoopt met den toenmaligen Administrateur en verdere bevoegden, waarvan het gevolg was, dat afstand van Kapel en kamerkens werd gedaan, en eene transactie werd gesloten, welke verder licht geeft omtrent de beschreven stichting.
De akte is van den laatsten Januari 1665, dus juist een eeuw later dan de stichtingscodicille werd geschreven.
Adriaan Groeven, en de verdere vrienden en erfgenamen van wijlen Mr. Cornelis Barthouts, en van Pieter van der Houven Cornelisz., administrateurs van de twaalf huiskens, bij denzelven Mr. Cornelis Barthouts, en Pieter van der Houven Cornelisz., successievelijk gesticht in het Patmoes of St. Jacobsstraat, hadden zich gewend tot Burgemeesteren van 's Gravenhage met een met redenen omkleed adres.
Het gold namelijk het verplaatsen der gemeenschappelijke stichting.
Hoe die gemeenschap ontstaan was, wordt niet vermeld, maar zij bestond, en daarmede hebben we nu rekening te houden.
Omtrent de Kapel wordt niet meer gesproken. Dat is begrijpelijk. De hervorming was ook tot de administrateurs doorgedrongen, en bovendien wat Roomsch was, was Protestantsch gemaakt.
Er waren echter 3 kamerkens noodig geweest om het terrein vrij te maken voor den bouw der Nieuwe Kerk, welke in 1656 gereed was.
Nu wenschten de administrateurs geautoriseerd te worden om de resteerende negen huisjes en erven, aldaar nog staande en gelegen, te mogen verkoopen, hetzij onder de hand, hetzij publiek, ten overstaan van Schepenen, zonder eenige kosten, wijl het ‘arme Godshuiskens’ gold.
De Haagsche Magistraat willigde een en ander in en achtte het goed de penningen, daarvan komende, te besteden tot het bouwen of inrichten van 12 andere huiskens, onder den titel van de voorschreven stichters als administrateurs, best en oorbaarlijk zullen vinden, waartoe de Magistraat de plaats zou aanwijzen, met de vrijheden van de verpondenissen en van andere lasten, zooals de 12 voorschreven Godshuizen tot dien tijd hadden, gehad.
Een eigenaardige quaestie deed zich in het jaar 1558 op, dat nog meer licht geeft omtrent de stichting, waaromtrent De Riemer heelemaal niets vertelt.
Er was omstreeks dat jaar verschil gerezen tusschen den stichter en zekeren Willem Jansz. in 't Padtmoes over een erfhuur van 18 schellingen, die hij, de stichter, op een huisje daar ter plaatse sprekende had. Inmiddels stierf de tweede