moeten; want uitteraard lui, gaat ze niet uit den weg om de menschen te laten passeeren, en als men haar stoort, bijt ze. Haar beet staat gelijk met dien van de cobra.
In Indië komen jaarlijks ongeveer 22 duizend menschen om door slangebeten. Het zijn voor het grootste deel inboorlingen, die als slachtoffers vallen, voornamelijk omdat deze menschen op bloote voeten loopen. In de eerste plaats is het leer van den schoen een bescherming tegen den beet, en in de tweede plaats maakt men met schoenen aan de voeten leven; als het dier dus niet al te veel gegeten heeft of vast slaapt, vermijdt het wel een schop. De Hindoe denkt er bovendien volstrekt niet aan de wond te laten verbinden of uitbranden, opdat het gif zich niet aan het bloed zou meededen. Hij is fatalist en zegt: ‘Ik ben door een slang gebeten,’ wat hetzelfde beteekent als: ‘Ik ga dood.’ Of wel, hij zoekt hulp bij een toovenaar of slangenbezweerder, en heeft nog een straaltje hoop tot aan het einde toe, dat doorgaans niet lang uitblijft.
Het gouvernement stelt alle pogingen in het werk om deze levende plaag te bestrijden. Het heeft prijzen uitgeloofd voor het verdelgen der dieren, maar zij komen in zulke groote getalen in, dat men zich afvraagt of de jagers niet tevens kweekers zijn; maar daar de inboorlingen er tot heden nog nimmer in geslaagd zijn, vergiftige slangen in gevangenschap te doen voorttelen, bestaat er ook geen grond voor deze veronderstelling.
Terwijl men op deze wijze de slangen tracht uit te roeien, wordt er ook voor gezorgd dat de nesten, waarin deze dieren leven en voorttelen, vernietigd worden, maar niettegenstaande al deze voorzorgsmaatregelen nemen zij niet in aantal af, en er worden altijd evenveel menschen door haar gedood. Dit verschijnsel geeft nog meer voedsel aan het bijgeloof der inboorlingen, die de slangen in 't algemeen, en in het bizonder de cobra's, als heilige wezens beschouwen.
Er zijn huizen, waar men voor deze gasten pannen met melk en eieren gereedzet, en op den Nag-Panchami, den feestdag der slangen, zet men ze zelfs buiten. Het is gevaarlijk om 's avonds het woord sam (slang) uit te spreken; de cobra vindt deze benaming oneerbiedig en wreekt zich gedurende den nacht; men moet haar kira (worm) noemen; de vergelijking met een onschadelijk dier vleit haar en stemt haar zachter.
Als een voetganger onderweg een cobra ontmoet, die den kop opsteekt en den nek uitzet, beschouwt hij dat als een gunstig voorteeken, en is hij overtuigd dat hij op reis niet gebeten zal worden.
Een ander soort slang, de dhaman of zweepslang, die zich voornamelijk met ratten voedt, komt veel voor in de huizen der Hindoes. Zij heeft geen giftanden, maar wordt evenals de cobra gevreesd, omdat haar staart, zooals men zegt, doodelijke wonden kan toebrengen, zoodat het onschuldige dier, door den schrik dien het verspreidt, in groote veiligheid leeft.
Als een cobra in het huis, dat zij met haar bezoeken vereert, een dreigende houding aanneemt, denkt men er niet aan haar te dooden; men beproeft eenvoudig haar te overreden om te vertrekken. Doorgaans wordt een klein meisje uit de familie daarmee belast, want iedereen weet, dat een vergiftige slang nog nooit een maagd gebeten heeft. Als men geen meisje bij de hand heeft, neemt men zijn toevlucht tot slangenbezweerders. Ontegenzeglijk bezitten deze menschen een groote handigheid in hun omgang met deze kruipdieren. Zij spelen wel is waar dikwijls met een onschadelijk soort van slangen, die het publiek moeilijk van de schadelijken kan onderscheiden, maar niet zelden hebben zij bij hun troep ook enkele cobra's. Het is niet waar, dat zij hun interessanten leerlingen hun giftige tongen uittrekken; deze voorzorgsmaatregel zou weinig baten, want de klieren zouden het gift toch verspreiden en een beet met de kleine tanden zou toch doodelijk zijn. Hebben zij dan een geheim? Het is natuurlijk in hun belang om dat te doen gelooven. Sommigen zeggen dat zij zich tegen het vergif inenten door een middel van dokter Calmette, van wien wij later meer zullen vertellen. Stellig dragen zij zorg om de beten zooveel mogelijk te vermijden, en bijna altijd hebben zij bij zich een mangouste, den grootsten vijand van de cobra, om, wanneer de slang boos wordt en een dreigende houding aanneemt, deze op haar te werpen.
Werkelijk voert dit diertje, dat in vorm veel overeenkomst heeft met een groote wezel, tegen de slangen, waarmee deze zich voedt, een verwoeden oorlog. Zij is zoo lenig, haar bewegingen zijn zoo vlug en onvoorzien, dat haar tegenstander, al draait hij ook den kop bliksemsnel om, zeer zelden de mangouste grijpt, of zoo hij haar al te pakken krijgt, verdwijnt het gif in het haar; het is een verkeerde veronderstelling, dat de mangouste niet vatbaar is voor het gif, 't zij uit de natuur, 't zij zooals de Hindoes beweren door het eten van een soort van gras, dat haar onkwetsbaar maakt. 't Is een feit dat het kleine, viervoetige dier doorgaans eindigt met de slang onder aan den kop te grijpen en haar de ruggestreng door te bijten.
De mangouste zoekt de nabijheid van de menschen op. Hun veelvuldig voorkomen in de woningen en tuinen is waarschijnlijk het beste middel tegen deze kruipende bezoekers.
* * *
De vergiftige Indische slangen worden in drie hoofdsoorten verdeeld: de adderslang, die zich onderscheidt door een langwerpigen kop, waarvan de schubben, die van onder het oog uitgaan, loopen tot aan het neusgat; de valsche slang, die zich van de anderen onderscheidt door een klein gat dat zij aan iederen kant van den kop tusschen het neusgat en het oog hebben, en de echte slangen, waarvan de kop, evenals bij de valsche, groot en plat is, en welker hals bedekt is met menigvuldige schubben, maar die het gat missen, waarvan we zoo even spraken.
Van de karait en de cobra hebben wij reeds melding gemaakt. Deze laatste heeft onder aan den kop een dikke plooi in de huid, die zij in oogenblikken van woede kan uitzetten als een soort kap. Haar beet is nog meer dan die van de karait te vreezen; bijna in alle gevallen volgt de dood; alleen het onmiddellijk afzetten van het gebeten lichaamsdeel kan het werken van het gif tegengaan. Men haalt zeldzame voorbeelden aan van de kwaadaardigheid en de snelle werking van het gif.
Een houthakker, in den vinger gebeten, hakte dien onmiddellijk met zijn bijl af. Een oogenblik later, berouw krijgende over die handeling, raapte hij den nog warmen vinger op, en duwde hem op zijn plaats terug; het vergif deelde zich evenwel mee aan de bloedvaten, die nu weer in aanraking met elkaar waren, en de man viel dood neer.
Een ander, die een cobra gedood had, hakte deze den kop af en ging dien in triumf aan zijn vrienden laten zien; onderweg evenwel haalde hij zich de hand open aan een der tanden en betaalde deze onhandigheid met het leven.
Als laatste voorbeeld halen we nog aan dat van een vrouw met haar kind, beiden vergiftigd, omdat een cobra haar gebeten had, terwijl zij haar zuigeling voedde.
Dit vreeselijk vergif staat gelijk met dat van de ratelslang, waarmee de Indianen (roodhuiden) hun pijlen vergiftigen. Zij geven aan de ratelslang, die stevig vastgebonden, dus woedend is, de lever van 't een of ander dier om in te bijten, en als deze voldoende met het vergif doordrongen is, duwen zij er de punten van hun wapens in. De Hindoesche dokters, die zich van het vergif van de cobra bedienen bij het samenstellen van hun geneesmiddelen, sluiten in een aarden pot een van deze dieren, met een banaan (Indische vrucht), en zetten dien op het vuur. Het gekwelde dier bijt woedend in de banaan. Wanneer het gebraden is, neemt