Om een denkbeeld van 't terrein te krijgen, moeten wij ons alles wat thans bestaat wegdenken en ons voorstellen dat tusschen den Zeedijk, die achter langs Kanaalweg en Hoofdgracht tot Wierhoofd loopt, tot aan de batterijen, Westoever en Dirks Admiraal, alles afwisselend zand en moerasgronden was.
In 1793 stonden aan den mond der haven enkele huisjes van menschen, die met de schepen negotie deden, zoo ook een paar woningen op 't Groeneland, waar de schans stond, die in 1770 was weggespoeld.
In 't begin der 19e eeuw was de toestand dus nog weinig bevredigend te noemen, en eerst toen men in 1812 den tegenwoordigen havendijk begon aan te leggen, welke dijk evenwijdig aan den steenen dam loopt, kreeg men verbinding van 't Nieuwe-werk met den ouden reeds bestaanden zeedijk. Ook kon men toen langs het zoogenaamde Schapendijkje door den Helderschen polder naar Wierhoofd komen.
Daar 't Nieuwe-werk niet meer voldeed aan de behoefte en 't personeel ook gebrek aan woningen kreeg, werd eerst het oude linieschip ‘de Zoutman’ als tegemoetkoming hierin gebezigd, doch daar dit niet voldoende bleek, begon men op 't terrein van de tegenwoordige werf te bouwen; dat terrein werd door een gracht omgeven en geheel afgerasterd. Dit nieuwe etablissement kreeg den naam van Willemsoord.
Er werd een nat dok gegraven, dat door een sluis in verbinding met het Nieuwediep werd gebracht; ook volgde spoedig een droogdok.
In 1827 werd 't Nieuwe-werk ontruimd en naar 't etablissement te Willemsoord overgebracht.
Van lieverlede werden huizen buiten de omrastering gebouwd en ontstond de Hoofdgracht; één der eerste gebouwen was het ‘Hotel de Burg’.
Uit de geschiedenis van Amsterdam weten wij, dat alle schepen, die zwaar geladen, daar willende binnenvallen, door de aanslibbing, dikwijls op de droogten in de Zuiderzee oponthoud hadden, zoodat men besloot een kanaal te graven van Nieuwediep naar 't IJ.
Dit kolossale werk werd in de jaren 1819-1825 gegraven over een lengte van 17½ uur gaans, en waaraan steeds 4 à 5000 man hebben gewerkt.
De grond, die uit het kanaal kwam, diende voor de bedijking. Bovendien moesten er sluizen, bassins en een binnenhaven gemaakt en gegraven worden, alle zaken, waardoor aan die zijde 't Nieuwediep zich zeer uitbreidde. Er ontstond daar, waar thans de Achterbinnenhaven ligt, een wijk, waar de vele polderjongens enz. woonden en welke buurt het Stroodorp werd genoemd.
Kwam nu het Oostelijk deel van Helder van lieverlede als uit het moeras verrijzen, zoo zag het oude gedeelte van Helder wel in, dat 't daardoor in verval zou geraken, niettegenstaande de Burgemeester Jan In 't Veldt de onbegaanbare paden deed bestraten en de plaats een goed aanzien daardoor verschafte.
De opkomst van 't Nieuwediep, als uitgangspunt der verbinding van zee met Amsterdam, werd dan ook spoedig ten val voor de oude bekende logementen van Helder, ‘de Roode Leeuw’, ‘'t Wapen van Amsterdam’ en anderen, want de nieuwe stad bracht haar nieuwe inrichtingen mede, zoodat zelfs een laatste poging, het verbeteren der communicatie der beide plaatsen, niet mocht baten.
In Juni 1826 kunnen wij aanstippen, dat voor 't eerst door een stoomboot de sleepdienst op de reede werd verricht.
Om 't geheele bassin werd in die jaren gebouwd en sprak men toen en zelfs in latere jaren nog van achter de rasters wonen, waarmede men dan de thans bestaande Zuid- en Weststraat bedoelde.
't Tegenwoordige Ankerpark was toen een bergplaats van ankers; thans zoekt men er zulk een artikel tevergeefs.
Even zullen wij hier aangeven hoe alles tot den tegenwoordigen toestand is geraakt.
In 1829 begon men het Heldersche kanaal te graven en verbond men daardoor het oostelijk met het westelijk gedeelte der stad; dat kanaal loopt vanaf 't Bassin achter langs de Binnenhaven, Zuid- en Weststraat naar den Kanaalweg.
Het onderwijs eischte den bouw van een school aan de Vischmarkt, daar in dit gedeelte der plaats de jeugd bijzonder talrijk was.
De Binnenhaven, reeds sedert jaren een geschikte ligplaats voor schepen, werd in 1835 gemaakt tot wat zij heden nog is, alleen met dit onderscheid, dat zij vroeger vol schepen lag, doch thans, eenzaam en verlaten, het een zeldzaamheid is als een schip er een ligplaatsje zoekt, en overwinterden er nog zoovele jaren niet geleden de Noordsche houthalersvloot, ook thans zijn deze verdwenen, deels omdat de stoomschepen het werk vlugger verrichten, deels omdat Zaandam met haar houthaven alle schepen tot zich trekt. Toen die Binnenhaven in 1835 verbeterd werd, zag men een toekomst in die haven en werden de daaraan gelegen gronden zeer duur verkocht, om spoedig door de noodige huizen en pakhuizen te worden bezet.
De trekschuit, die thans nog bestaat en op Zijpe en andere plaatsen van den polder vaart, begon haar dienst na de voltooiing van 't kanaal, en al vindt zij thans in verschillende motorbootjes hevige tegenstanders, zij houdt moedig vol en vaart dagelijks door 't Heldersche Kanaal, met dezelfde snelheid en gemoedelijk als voor jaren, zich niets storende aan de nieuw-modische concurrentie.
Zouden wij nog eens terugzien in die vervlogen jaren, dan zouden wij bevinden, dat daar, waar thans de Hoogere Burgerschool staat, een houtzaagmolen met houthelling aan 't kanaal gelegen was - vandaar de groote verbreeding die nog heden ten dage bestaat - en nog kort geleden een der mooiste punten van Helder was, toen een mooi plantsoen met fontein het Molenplein sierde; doch het gemeentebestuur, weinig gevoelende voor 't schoone en het practische op den voorgrond stellende, deed het plantsoen verdwijnen en er een weinig smaakvol gebouw verrijzen, de reeds genoemde R.H.B.S.
Daar waar 't Heldersche Kanaal eindigt, was een groot plein gelegen; de nog onbebouwde gedeelten vormen het tegenwoordige Westplein. Een houtsteiger met een laadkraan was daar gemaakt, waaraan vele vrachtschuiten losten.
Op 't Dijkje bouwde men in 1883, op de plaats waar 't logement ‘'t Wapen van Amsterdam’ stond, het nieuwe Raadhuis. Het gebouwtje met zijn torenspitsje levert geen onaardigen indruk op, en gaan wij er binnen, dan geeft het door zijn eenvoud zich een zeker cachet van deftigheid.
Een paar portefeuilles met aquarellen, door de familie Verheull geschonken, geven ons omtrent de geschiedenis van Helder heel wat te zien en zijn zeer zeker het bezien wel waard.
Het in 1672 gebouwde houten kerkje der Jansenisten werd afgebroken en in steen opgetrokken met 't opschrift: ‘Heiligdom der Roomsch-Catholieken’.
In hetzelfde jaar 1837 stichtten de Israëlieten hun tempel aan den Kanaalweg met de Hebreeuwsche inscriptie: ‘De Eeuwige is in Zijn Tempel, zwijgt voor Hem, gij gansche aarde!’ De kerk op den ‘Conijnsbergh’ werd afgebroken en de Nieuwekerk opgericht aan de Weststraat bij den ingang van 's Rijks werf. In het jaar 1840 werd de nieuwe Katholieke kerk op de Kerkgracht gebouwd, zoodat in dat tijdperk van weinige jaren het bouwen van kerken, benevens dat van eenige scholen, onder andere aan de Weststraat bij de Zuidstraat, een ware manie geleek.
(Slot volgt.)